Eén blik, en hij wist dat hij dit huis van architect Morris Lapidus wilde kopen. Bevangen door de geest van de sixties kleedde de eigenaar het interieur zo authentiek mogelijk aan. De architect was ontroerd toen hij het zag.

Het was een hobby geworden om op zondagochtend in de krant de rubriek “Huizen te koop” te doorsnuffelen. Niet dat Al en zijn vrouw op zoek waren. Ze vonden het gewoon plezierig om huizen te bekijken. “We hadden een leuke flat, niets speciaals, maar we hielden er wel erg van. Tot we die ene zondagmiddag, zoals we zo vaak deden, reden langs een van de huizen die te koop stonden. We waren er allebei op slag gek van. Bovendien durfde ik er mijn hoofd om verwedden dat het een ontwerp was van Morris Lapidus, een van de in mijn ogen belangrijkste Amerikaanse architecten uit de jaren ’50. Toen we binnen een kijkje konden nemen, was het hek van de dam. We moesten en zouden hier wonen.”

En zo gebeurde. Ze kochten het, restaureerden het zo goed mogelijk in de oorspronkelijke stijl, en zetten er hun fabuleuze meubelcollectie in. Als je binnenstapt, weet je niet waar je eerst moet kijken. Zowel de architectuur als de binnenhuisinrichting is uitzonderlijk.

“Tien jaar geleden begon ik Italiaans design uit de jaren ’60 te verzamelen. Ook dat gebeurde heel toevallig. Ik zocht een goede sofa. Omdat mijn budget niet erg groot was, trok ik naar een tweedehands winkel. De eigenaar liet me deze zetel zien, die hij moést verkopen van zijn vrouw. Ze had hem voor de keuze gesteld: of de sofa weg, of zij weg. Ik vrees dat hij de verkeerde keuze gemaakt heeft, maar in ieder geval werd ik zo de trotse eigenaar. Zonder te weten wie de ontwerper was.

Twee weken later nam een vriend me in New York mee naar de Modernity-beurs. Daar zag ik dezelfde zitbank, en hoorde ik voor het eerst over Memphis. Van toen af ben ik me gaan interesseren voor alles wat uit Italië komt. Vóór die periode kocht ik geregeld stukken van Charles en Ray Eames, George Nelson en andere Amerikanen uit de jaren ’60, maar die Italiaanse ontwerpen vond ik veel boeiender. Het was ook moeilijker om ze te vinden, en dat is net de kick van de verzamelaar. Telkens als ik een stuk zie dat nog exclusiever is dan wat ik al heb, probeer ik het te kopen. Soms moet ik dan wel eerst iets anders verkopen, want ik wil niets opslaan in een depot: ik wil ermee leven. De kinderen mogen ook overal aankomen. Het is hier geen museum.”

En inderdaad, terwijl Al vertelt, kruipt zijn jongste dochter op de witte tafel van Eero Saarinen, naar de fruitschaal van Gaetano Pesce.

Door te verzamelen, heb ik verscheidene ontwerpers ontmoet. De beste contacten heb ik met Sottsass en met Gaetano Pesce. Pesce is een vriend des huizes geworden. Dit wandmeubel heeft hij speciaal voor ons ontworpen. Als je alle deuren tegelijk openzet, lees je For Al in Miami. Dit is het enige nieuwe stuk, de overige zijn tweedehands.”

Toch is tweedehands vaak veel duurder dan nieuw. Er zijn zoveel verzamelaars, en alles wat met de jaren ’60 te maken heeft, is zo begeerd dat de stukken enkel nog op exclusieve veilingen te vinden zijn. “Meestal koop ik ze bij Bonhams in Londen. Galeriehouders en antiquairs kennen mij ondertussen, en bellen me op als ze denken iets te hebben voor mijn collectie.” Tussen de ontelbare catalogi ligt er een Belgische, van Galerie Mourman in Knokke. “De wereld van collectioneurs is klein. Mensen met dezelfde smaak en dezelfde interesses vinden elkaar, waar ook.”

Aan zijn driejarige dochter, die duidelijk papa’s aandacht wil en voortdurend zit te schreeuwen dat ze Pesces meubelen lelijk vindt, vraagt hij: “Wie zijn papa’s beste vrienden?” Onmiddellijk antwoordt ze: “Sottsass, Pesce en Lapidus.” Maar wie is Lapidus? Het klinkt als een vloek door het huis. Want hier behoort Morris Lapidus tot de sterren aan het firmament. Na enig opzoekingswerk blijkt Morris een bijzonder figuur te zijn, die het Miami van de jaren ’50 letterlijk heeft helpen bouwen. Vaak wordt hij de koning van de kitsch genoemd. Een boek van zijn hand met als titel Too Much is Never Enough, zegt genoeg.

“Op een dag belde ik hem op – hij leeft nog altijd in Miami – en ik zei: ‘Meneer Lapidus, ik heb pas een huis van u gekocht.’ Prompt antwoordde hij dat hij nog nooit een huis had gebouwd, en hij gooide de hoorn op de haak. Toch was ik overtuigd van het tegendeel. Ik vond publicaties waarin bewezen werd dat het wel degelijk van zijn hand is. Toen ik hem wat later weer opbelde, was hij heel wat vriendelijker. Hij vertelde me dat een tandarts hem vroeg een huis te ontwerpen. Omdat Lapidus alleen hotels, winkels en flatgebouwen had gebouwd, wilde hij de opdracht aanvankelijk niet aanvaarden. Maar uiteindelijk deed hij het toch. Het is een van de weinige privé-woningen die op naam van Lapidus staan. Toen hij ons thuis bezocht, ontroerde het hem te zien dat we alles zo perfect mogelijk gerestaureerd hebben. We hebben bijvoorbeeld de plastic tegelvloer behouden, hoewel er wel wat tegels loskomen. Destijds kostte die meer dan een marmeren. Zulke dingen zeggen veel over Lapidus en zijn hang naar een toen nieuwe, voor sommigen misschien kitscherige schoonheid.”

Door de bijzondere zorg en de zin voor detail van Al en zijn gezin, is dit huis een unicum. Naast Lapidus’ eigen woning is er in Miami niets van de binnenhuisinrichting van de grootmeester bewaard. Maar omdat Al vaak van modefotografen de vraag krijgt om hier te mogen werken, krijgt de buitenwereld toch af en toe de kans om een glimp op te vangen van deze bijzondere architectuur en meubelcollectie.

Hilde Bouchez / Foto’s Verne

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content