Soms ben ik niet zo’n fan van deze wereld, bijvoorbeeld als ik hem te lang gadesla doorheen de beroete vensters van de media. Die cocktail van rampspoed en krijsende onbeduidendheid. ‘Natalia feest als Mega Mindy’, lees je op de voorpagina, met daarboven nieuwe onthullingen over de kasteelmoord en altijd weer datzelfde fotootje van Stijn Saelens. Zijn gelaatsuitdrukking houdt het midden tussen zelfgenoegzaamheid en verzaliging, alsof hij het beter weet en iedereen fijntjes uitlacht.

Bartel Van Riet heeft in De Kruitfabriek bijna hetzelfde hemd gedragen als Freya Van den Bossche. Met ruitjes ! Stop de persen ! Het feitje voelt zich niet te divers om naast de dood te staan van tientallen jongemannen in de straten van Aleppo. De vluchtige prikkel, de snelle hap, de makkelijk verdiende klik, dat is wat zich steeds vaker schuilhoudt onder de al te gewichtige noemer journalistiek. ‘Jambers signeert bidprentjes boer Charel.’ ‘Tien-rijke-en-beroemde-mensen-die-vroeger-dakloos-waren.’ Of anders iets met hoer of seks.

Gelukkig valt er in de echte wereld nog voldoende zuivers aan te treffen. Ik hoef maar een halfuur in het station te zitten om weer sympathie te voelen voor de mensen, met hun slagroom en hun muffins, met hun handen die zich aan een beker warmen, met hun oortjes in hun oren, met de knijp- en aaibewegingen waarmee ze zielloze toestellen opwinding en emotie proberen te ontlokken.

Met hun te nauwe broeken en hun afgetrapte hakken. Met hun r-en die aan huigen blijven plakken.

Met hun heldenmoed. Met hun te donkere haren op hun armen. Met hun handen, waarvan ze het beven proberen te verbergen. Met hun apparaatjes om sigaretten te rollen.

Met hun billen, hun buiken en hun borsten. Met hun deo die nooit vierentwintig uur frisheid biedt, ondanks de beloften.

Met hun schoenen met velcrosluiting en hun witte sokken, die na dertig jaar afkeuring door lifestylebladen en hun hippe lezeressen koppig standhouden. Als de atoombom ooit valt, zal alleen de witte sok overleven om tezamen met de kakkerlak een nieuwe, glorievolle wereldorde uit de grond te stampen.

Later, op de trein van 14 u. 47, kom ik in een coupĆ© terecht met jongeren die zich eerst even stilhouden, om dan dubbelhard toe te slaan en de hele wagon te laten meegenieten van hun herrie. Daar zit je dan, te oud om te weten of het hier breakbeat betreft, future garage, post dubstep, bassy electro of misschien wel wonky house. ‘Ketelmuziek’, zou mijn grootmoeder dit in elk geval genoemd hebben, waarbij het mij nooit helemaal duidelijk is geworden of dat te maken had met ketels of met lichaamsbewegingen ten gevolge van het kietelen. Grootmoeder is ook alweer bijna vijf jaar dood, alsook de beleefdheid om je af te vragen of je medereizigers per se je decibels tegen hun trommelvliezen gestampt willen krijgen.

U kent misschien het gevoel dat je in zo’n geval bekruipt : je schuift heen en weer op je bank. Je aarzelt tussen iets zeggen en zwijgen, tussen je ergeren en doen alsof je neus bloedt. Je houdt vol in de hoop dat het wel vanzelf zal ophouden, maar je verontwaardiging groeit naarmate het boenk boenk tsjiiitsjiii langer aanhoudt. Je maakt jezelf sterk dat je de laweitmakers desnoods wel alle drie zou kunnen vloeren. Tegelijk schuiven krantenartikels over bosmaaiers je voor de geest en je komt tot de juiste conclusie, namelijk dat het enige gewonnen gevecht het vermeden gevecht is. Spoorslags zoek je een andere coupĆ© op, met de staart tussen de benen en het onprettige gevoel dat je de lompheid weer wat vrijer baan hebt gegeven.

In die andere wagon, een treinstel of drie van de vorige verwijderd, ga ik zitten tegenover een meisje met een jas in een motief van wilde dieren. Ze draagt parelgrijze panty’s en lakschoenen met veters. Op het tafeltje voor haar ligt een instrument van Hohner (‘Melodica Student 32’, lees ik op de schokvaste verpakking) dat ze naderbij trekt opdat het mij niet zou hinderen. Het soort meisje, kortom, dat je ervan zou durven verdenken het verschil tussen opdat en omdat te kennen. Nieuwsgierig kijk ik naar haar, zonder een van die bijbedoelingen die soms geassocieerd worden met mannen in mijn leeftijdsklasse. Ze heeft een zak van de biowinkel bij zich. Haar zachte ogen aarzelen tussen blauw en groen en doen mij denken aan de woorden van de dichter J.C. Bloem : ‘In het verleden, in de toekomst leven is verkeerd. Maar wat, als het heden altijd onbewoonbaar is gebleken ?’

Gelukkig komt er elke dag iemand je leven redden.

jp.mulders@skynet.be

10_1_42_55_2013_02_11_16_08_22.xml

Jean-Paul Mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content