Niet langer een kind, maar toch nog geen vrouw. Gezond van lijf en leden, begaafd, intelligent en creatief. En toch is er iets mis met Hanne. Welk probleem ze gemeen heeft met Roald Dahl, Agatha Christie, haar moeder, haar zus en haar schoolhoofd leest u in A la limite.

Meisjes van dertien, niet zo gelukkig. Meisjes van dertien, d’r net tussenin.” Het liedje ging over ons, meisjes die we toen – twintig, neen, vijfentwintig jaar geleden al – waren. We voelden ons begrepen en getroost door de woorden van Paul Van Vliet. Hij wist hoe we ons voelden. Hij kende onze verlangens en onze frustraties, ons onbehagen en onze geheime fantasieën. “Te groot voor de poppen, te groot voor de merels, te klein voor de liefde, te klein voor de kerels.”

“Het is gewoon een stomme leeftijd”, zegt Hanne. “Je hoort nergens bij. Niet bij de kinderen, maar ook niet bij de volwassenen. Ik zit nu in die periode. Vadertje en moedertje spelen, dat is voorbij. Als ik bij mijn jongere nichtje ga logeren, neem ik mijn pop nog wel mee, maar niet om er zelf mee te spelen. Dan moet ik hààr moeder zijn en doe ik de dingen die zij leuk vindt. Neen, een echt kind ben ik niet meer, denk ik.”

“Net als mijn zus Lien, zou ik met vriendinnen naar de stad willen gaan. Winkelen, kleren en stoffen kopen. Soms lijkt het alsof zij altijd leuke dingen beleeft, en ik niet. Mijn zus wordt zeventien en is heel geïnteresseerd in uitgaan, jongens en verliefd zijn. Zelf ben ik daar niet zo mee bezig. Ik ben in heel mijn leven maar één keer verliefd geweest, en dat is lang geleden, in de kleuterschool. Ik denk trouwens dat je pas vanaf het eerste leerjaar écht verliefd kan worden. En ik zou ook niet weten op wie. Daar heb ik nog niet echt over nagedacht. Hij moet wel lief zijn, (denkt na) én slim. Iemand als mijn papa bijvoorbeeld.”

“Ook naar mijn maandstonden kijk ik niet uit. Als ik zie hoe lastig mijn zus en mijn moeder zijn als ze menstrueren, dan hoeft het niet voor mij. Maar ja, op een dag zal het toch zover zijn. Niets aan te doen. Mijn zus vindt dat ik jonger ben dan andere meisjes van dertien, en mijn mama denkt dat ik graag nog even kind wil blijven. Ik weet niet of dat waar is, maar onlangs heb ik wel in een boekje gelezen: ‘Hou het kind in jezelf altijd wakker.’ Dus?”

Ze kijkt me vrolijk aan, en ik laat me graag meeslepen door haar opgewekt gebabbel en de flarden van herkenning en nostalgie die ze bij mij oproept.

Ongedwongen beschrijft ze zichzelf: “Tja, ik denk dat ik wel creatief ben, en ook koppig. Ik ben lang, en ook wel dun. Volgens mijn mama heb ik grote handen, en volgens mezelf heb ik wisselvallige ogen. Ze zijn grijs en geel met groen en bruin. Soms overheerst bruin, dan groen, dan grijs. Geel zit er altijd tussenin. Ik hou van mooie kleren, maar of ik zelf mooi ben, dat weet ik niet.”

Deze ochtend ben ik samen met Hanne naar school gegaan, en heb ik opnieuw de voltooid tegenwoordige tijd en de onvoltooid verleden tijd ingeoefend, een lange reeks halfvergeten Franse werkwoordvormen opgefrist, zinnen gezocht waarin het woord ‘sensibiliseringscampagne’ op de juiste manier werd gebruikt en de regularisatieprocedure voor asielzoekers onder de loep genomen. Rond tien uur zat mijn hoofd al vol en snakte ik naar het kopje koffie dat het schoolhoofd mij welwillend had beloofd. Ik spijbelde het tweede deel van de voormiddag maar stond, stipt om half één, aan de schoolpoort om Hanne af te halen. Spaghetti wilde ze eten, limonade wilde ze drinken.

Daar zitten we. Ze draait met haar vork in het bord, en slaagt erin om af en toe enkele sliertjes spaghetti op te vissen.

“Ik dràài hem altijd in het rond,” grinnikt ze, “want volgens de Italianen brengt spaghetti snijden ongeluk, en dat heb ik echt niet nodig. Ik ben best blij met mijn leven zoals het nu is. Er zijn wel dingen die mij heel bang maken. Een ontvoering bijvoorbeeld, dat lijkt mij het ergste wat me zou kunnen overkomen. Zelfs vóór de tijd van Dutroux was ik daar al bang voor. Ook een verkeersongeval lijkt me vreselijk. Vorige week ben ik nog naar de begrafenis geweest van een meisje dat ik kende. Ze was achttien jaar en de man die haar had aangereden, had een alcoholgehalte van 2,68 promille in zijn bloed.”

Tja, doodgaan, niemand weet hoe het zal zijn, maar ik ben ervan overtuigd dat er leven is na de dood”, zegt Hanne ernstig. “Je ziel moet toch ergens heen als je sterft? Toch denk ik niet dat er een plaats vol-vol-vol zielen bestaat. Dat kàn toch niet? Dus denk ik, dat je ziel na je dood wordt gebruikt voor een mens of een dier dat precies op dat ogenblik geboren wordt.”

“Als reïncarnatie bestaat, zou ik liefst als een dier terugkomen. Natuurlijk niet als een bedreigde diersoort, maar als pinguïn, lama of pampahaas bijvoorbeeld. Ik heb eens een documentaire over Patagonië gezien, en het leven van de pampahaas sprak mij wel aan. Maar in geen geval wil ik als mens terugkomen, want dan moet ik wéér naar school, en wéér alles instuderen wat ik in mijn vorig leven met zoveel moeite heb geleerd.”

Het zou een doordeweekse uitlating van een gewoon schoolmeisje kunnen zijn, maar sinds deze ochtend weet ik dat Hanne geen gewoon meisje op een gewone school is. Ze is niet gehandicapt. Integendeel, ze is gezond van lijf en leden, begaafd, intelligent en creatief. Anny Cooreman, het schoolhoofd, beweert zelfs dat er een kunstenaar in Hanne huist: “In de klas merk je heel duidelijk dat Hanne geen gewoon meisje van dertien is. Ze barst van de ideeën en denkt een beetje filosofisch. Vorig jaar heeft ze een ontwerp voor de speelplaats gemaakt. Heel ruimtelijk en vol fantasie, net zoals de kleren die ze ontwerpt. Ze heeft ook een toneelstuk geschreven, en is erin geslaagd alle jongens van haar klas te overtuigen een rol in het stuk te spelen. Want dyslexie heeft niets met taalrijkdom te maken. Net zoals Roald Dahl en Agatha Christie kan je duidelijk dyslectisch zijn en toch een rijke woordenschat hebben.”

“Dyslexie,” legt Hanne uit, “betekent dat de dingen veel ingewikkelder lijken dan ze zijn. Bij het schrijven of het rekenen moet ik mij de hele tijd verschrikkelijk hard concentreren, anders maak ik voortdurend fouten. Wat voor andere mensen automatisch gaat, kost mij heel veel moeite. Vroeger vond ik àlles van taal moeilijk. Maar dankzij het boek van Anny Cooreman en Hedwig van den Bosch – ‘Als spelling een kwelling is’ – is taal voor mij een stuk makkelijker geworden. Frans blijft een kwelling, en het allermoeilijkst vind ik rekenen en wiskunde. Want behalve dyslexie heb ik ook dyscalculie. Hoofdrekenen, vermenigvuldigen en delen vind ik heel moeilijk. De tafels van 1, 2, 5 en 10 ken ik goed, maar over de andere – de moeilijke – moet ik heel lang en hard nadenken.”

8×7=56, 9×8=72, 9×7=63, 6×8=48. Bierviltjes met deze harde dobbers hebben in mijn ouderlijk huis jarenlang tegen de muur naast de wc gehangen. Het was een van de beproefde pedagogische methodes van mijn moeder om haar kinderen door de lagere school te loodsen. Ik herinner mij dat vooral 8×7 jarenlang de favoriete struikelsteen van mijn broer was.

Zeven maal acht bijvoorbeeld?” vraag ik, en heel even vind ik mezelf gemeen. Hanne denkt lang na, knijpt haar ogen samen en zegt, een beetje vragend: “Zesenvijftig?”

“Prima,” antwoord ik uit de grond van mijn hart en zij slaakt een zucht van opluchting.

“Ook de klok lezen vind ik moeilijk,” gaat ze verder, “en de tijd inschatten.”

Het is tien over één, en ik toon Hanne mijn polshorloge: “Hoe laat is het?” Ze kijkt even en zegt dan spijtig: “Neen, dat kan ik niet. Zeker niet op het eerste gezicht. Maar als je even geduld hebt, wil ik het wel proberen.”

Ze kijkt, denkt na, kijkt opnieuw. “Het is … neen, wacht… ja toch, het is tien over twee!” zegt ze glunderend. “Ongeveer toch”, voegt ze er nuchter aan toe als ze mijn gezicht ziet. “Het uur lezen is dus lastig, maar ik heb een heleboel trucjes om dat niet te laten merken. Als iemand mij vraagt hoe laat het is, laat ik gewoon mijn horloge zien. Ook links en rechts is moeilijk, maar ook dat los ik op met trucjes. Verder vind ik de structuur van een dag heel ingewikkeld. Wat kan ik doen in één uur? Hoelang duurt een namiddag? Vandaag is het woensdag, welke dag is dan het morgen? Hoe lees ik in godsnaam de uurregeling van de bus? Anny Cooreman zegt dat ik nooit goed de klok zal kunnen lezen.”

Dyslexie, dyscalculie, dysorthografie, dyspraxie… Anny Cooreman weet er alles van. “Al die ‘dyssen’ zijn een gebrek aan automatisme in het eenvoudige. Het is een genetisch defect dat, zelfs met de juiste aanpak en training, nooit zal verdwijnen. Ik weet perfect wat het is, want ik heb het allemaal zelf. Ik kan nog altijd niet goed luidop voorlezen in de klas. Rekenen loopt niet zoals het hoort. Horloges, de maanden… ik moet daar altijd opnieuw over nadenken. Weet je wat zo vreemd is? Dat ik al vier jaar op deze school werkte toen het tot mij doordrong dat ik, mijn hele jeugd lang, zelf met al die problemen heb geworsteld. Ik heb nooit aangepaste begeleiding gekregen, maar ik herinner me hoe ik als kind op eigen initiatief een systeem ontwikkelde om mezelf te trainen. Ik groepeerde alles naar gelijkenissen en verschillen. Ik leerde zuinig om te springen met mijn geheugen, alles eindeloos te herhalen en mezelf voortdurend te testen. Op die manier dokterde ik spontaan een leermethode uit waarvan mijn leerlingen en ik nog altijd de vruchten dragen. Wij waren thuis met vijf kinderen: allemaal hebben wij dyslexie, en allemaal hebben wij een universitair diploma behaald.”

E ureka is een school voor normaal begaafde kinderen”, benadrukt Anny Cooreman. “Wij kiezen bewust voor een schools systeem: vinger opsteken, traditionele klasopstelling, frequente toetsen en rapporten, een streng puntensysteem. Wij onderwijzen de gewone leerstof van de lagere school en de eerste graad van het middelbaar onderwijs, maar wij stellen hogere eisen en vorderen sneller omdat wij onze leerlingen in staat willen stellen om na één of twee jaar opnieuw aansluiting te vinden bij het gewoon onderwijs. We leren hen complexe informatie te verwerken, vlot over te schakelen van het ene vak naar het andere, hun geheugen te trainen, schema’s te maken en nota’s te ordenen. Voortdurend moeten zij dezelfde dingen inoefenen, opnieuw en opnieuw, nog eens en nog eens, tot zij geleerd hebben hoe zij zichzelf in ons onderwijs en in onze maatschappij kunnen behelpen.”

“Wij wéten dat deze kinderen kunnen leren lezen, schrijven en rekenen, verder studeren en eventueel een universitair diploma behalen, maar zij moeten daar ontzettend hard voor werken. Om van die zware inspanningen te recupereren, hebben kinderen met dyslexie ook meer slaap nodig dan andere mensen. De hoge werkdruk is ook de reden waarom deze school niet geschikt is voor zwakbegaafde kinderen. Zij zouden hier echt ongelukkig zijn.”

“Onlangs ontmoette ik op een dyslexiecolloquium in Gent drie universiteitsstudenten die aan het publiek probeerden uit te leggen hoe moeilijk het voor hen is om de klok te lezen. Een van die studenten sprak over ‘die staven’ terwijl hij ‘die wijzers’ bedoelde. Uit de mond van een 20-jarige klinkt zoiets heel dom. Wie op een examen zo’n blunder begaat, maakt zich ronduit belachelijk. Stel dat het hem bovendien niet lukt om voor de vuist weg vijf plus zeven op te tellen, dan is het plaatje rond. ‘Hoe dom’, luidt al snel de conclusie. Wat zou jij vinden van een 25-jarige die zegt: ‘Sorry, ik ben te laat want ik kan de klok niet lezen.’ Zulke situaties zijn een nachtmerrie voor de persoon in kwestie.”

“Het schrijnende is dat kinderen met dyslexie vaak erg intelligent zijn, maar toch als dom bestempeld worden. Ze komen vaak in het beroeps- of bijzonder onderwijs terecht, wat voor hen meestal geen goede keuze is. Ook in alternatieve onderwijssystemen – Steiner, Freinet… – tref je wel eens kinderen met dyslexie aan, die in het gewone onderwijs niet konden volgen. Aanvankelijk gaat het met zo’n kind ook een stuk beter op een alternatieve school: weinig huiswerk, weinig schoolse druk. Het kind leeft op, voelt zich plots beter, maar een jaar later steken de problemen opnieuw de kop op. En ja, dan zijn de ouders boos en ontgoocheld.”

“Zo kreeg ik onlangs een vijftienjarig meisje uit een alternatieve school over de vloer. Een verstandige meid, met een attest van het derde jaar middelbaar onderwijs, maar analfabeet. Zij kon niet lezen, rekenen of schrijven. Dat is toch wraakroepend? Ik heb geen moeite met die alternatieve onderwijssystemen op zich, maar ik vind dat elke school zichzelf voortdurend moet bevragen in functie van het kind. Je moét kunnen toegeven: ‘Voor dit kind is ons onderwijssysteem niet geschikt.’ Dat doen wij toch ook? Ook ik moet soms zeggen: ‘Voor uw kind is Eureka geen geschikte school. Hij zal hier niet gelukkig zijn.’ Het is niet te verwonderen dat mensen met dyslexie allerlei vluchtwegen verzinnen om aan hun frustraties te ontsnappen.”

Ook voor Hanne werd het leven op een dag te zwaar, en ze trok zich terug in haar eigen, veilige fantasiewereld. Anny Cooreman weet nog precies hoe Hanne vier jaar geleden in Eureka terecht kwam.

“Ze zat op een Freinet-school waar zij, dankzij de losse sfeer in combinatie met haar levendige fantasie, de kans kreeg om lekker niets te doen. Lezen, spellen, rekenen… het ging totaal aan haar voorbij zodat ze na een tijdje elke aansluiting met het schoolleven verloor. Op den duur zat ze volledig ingekapseld in haar eigen, vreemde wereld die niets meer met de schoolse realiteit te maken had. Ze verloor haar greep op het leven en werd depressief. Toen ze hier arriveerde, was ze teruggetrokken en afwezig. Ook nu nog, als ik haar in de klas observeer, zie ik haar vaak in haar droomwereld wegglijden. Dan zegt ze plots: ‘Wat moest ik nu weer doen? O ja, Frans. Deze oefening? Of hebben we die al gedaan? En moet ik dat zelf doen?’ De eerste zes maanden zijn we uitsluitend bezig geweest met haar opnieuw bij de schoolse realiteit te betrekken: ‘Dit is een blad. Op een blad kan je schrijven.’ Zulke dingen…”

“Daarna, toen ze stilaan meer realiteitszin kreeg, begonnen we haar schoolse kennis bij te spijkeren, want ze had inmiddels een fikse schoolachterstand van drie à vier jaar opgelopen.”

“Vorig jaar is ze naar het eerste jaar middelbaar onderwijs in onze school gegaan, en nu volgt ze het tweede jaar. Eindelijk, na vier jaar, is ze erin geslaagd de dingen in te halen die ze heeft gemist. Ze heeft de laatste jaren ontzettend hard gewerkt, en het is voor Hanne stilaan welletjes geweest. Ze is er écht aan toe om naar een gewone school te gaan, niet meer zo hard te werken en tussen meisjes te leven, want hier is zij het enige meisje in de klas.”

“Het is tijd dat Hanne de stap naar de grotemensenwereld zet, haar pubertijd opzoekt, en vooral haar creativiteit en fantasie meer ruimte en richting kan geven. Ze staat nu best stevig in haar schoenen, al heeft ze af en toen nog de neiging in haar droomwereld weg te glijden.”

Wat Anny over die fantasiewereld zegt, klopt wel”, zegt Hanne tijdens het dessert. “Vooral tijdens de wiskundeles overkomt het me. Niemand weet wat er op zo’n moment in me omgaat, en ik kan het ook aan niemand uitleggen. ‘Hanne, je zit weer te dromen’, zeggen ze dan. Soms is dat waar, maar soms ook niet. Er is een groot verschil tussen dromen en mij heel, heel hard op één punt concentreren. Als ik droom, zie ik allerlei beelden en ben ik mij niet langer bewust van wat er rond mij gebeurt. Dan spelen zich voor mijn ogen allerlei droomfragmentjes af, tot ik plots wakker schrik en helemaal niet weet wat er ondertussen is gebeurd. Dan kijk ik rond en merk ik dat de anderen al aan de volgende pagina zijn. Ik denk dat Anny dàt bedoelt, met die fantasiewereld.”

“Soms gebeurt het ook dat ik iets vastgrijp met mijn ogen. Dan fixeer ik mij niet op het hele object, maar op een pietluttig detail.”

“Zie je die pop?” Ze wijst naar het porseleinen figuurtje dat gewild-nonchalant op de antieke brasserietoog ligt: “Haar hoofd kan ik niet in mij opnemen, maar wel dat ene, blauwe oogje, of die rode mond. Dan ga ik daar heel strak naar zitten kijken tot ik er helemaal in opga, terwijl ik toch bewust blijf van wat rondom mij gebeurt. Ik weet niet waarom ik dat doe, maar ik doé het wel. Dat is toch iets heel anders dan dromen?”

“Ja”, zeg ik, waarschijnlijk iets te aarzelend, want ze legt het mij opnieuw uit.

“Soms zit ik op de fiets en denk ik alleen maar: ‘ Weg-weg-weg.’ Na een tijdje schrik ik plots op, en zie ik een vrachtwagen op mij afkomen, of denk ik: ‘O, ben ik hiér al?’ Dan heb ik dat hele stuk gefietst, zonder mij van iets bewust te zijn.”

“Dat lijkt me een beetje akelig”, merk ik op en ik denk aan mijn kinderen, per fiets op weg naar school.

“Neen, neen”, reageert Hanne beslist. “Dat is juist fijn. Het is net als in een mooie droom. Even moeilijk om uit te leggen. Onlangs had ik ’s nachts een leuke droom. Ik had een vriendin die op reis vertrok met heel veel fietsen op het dak van de wagen. We wilden net iets leuks gaan doen, toen de auto kantelde en bovenop die fietsen terecht kwam. Soms heb ik ook wel eens een vreselijke, levensechte droom. Zo droomde ik op een nacht dat het bijna schooltijd was. Een bestelwagentje kwam de school binnenrijden en zette allemaal groene flessen af. Ik zag een vreemde gloed in die lading en was er zeker van dat dat niet veel goeds voorspelde. Toen het bestelwagentje wegreed, werd ik wakker. Het was een rare, akelige droom. De slechtste droom die ik ooit heb gehad.”

’s Namiddags neemt Hanne mij mee naar huis om haar ontwerpen te bekijken. “Wat een meisje”, denk ik geamuseerd als ze in een groen doorschijnend jurkje, onderaan gevuld met piepschuimen bolletjes, de trap afkomt. Plots is ze niet langer dat tengere schoolkind, maar een meisje dat, rad van tong en met kennis van zaken, haar passie onthult.

“Ontwerpen is het liefste wat ik doe. Later wil ik modeontwerpster worden, al vraag ik mij wel eens af hoe ik aan het nodige geld moet geraken om mijn ideeën te realiseren en tentoonstellingen te organiseren.”

“Ontwerpen begint altijd met een idee. Dan haal ik vlug mijn boekje boven waarin ik dat idee in ruwe lijnen opteken. Als ik dan later die schets in mijn boekje zie, herinner ik mij onmiddellijk het oorspronkelijke ontwerp. Meestal heb ik een heel duidelijk beeld van het eindresultaat, maar vaak is het moeilijk om dat praktisch te realiseren. Zo heb ik een speciale stoel voor mijn papa ontworpen, maar ik heb iemand nodig die mij helpt om dat idee concreet vorm te geven. Daarom is het voor mij een stuk eenvoudiger om jurken, tasjes of hoeden te ontwerpen. Ik hoef maar naar de naaikamer te gaan, en voor technische details kan ik altijd raad vragen aan mijn mama. Soms zegt ze: ‘Kijk, Hanne, dit doe je beter zo. Dat is veel mooier.’ Maar dan zeg ik: ‘Neen moeke, ik wil het zo.’ Dan worden we wel eens lastig op elkaar, maar dat gaat altijd heel snel over.”

“Mijn eerste jurk heb ik Issey Miyake genoemd, naar de Japanse modeontwerper. Op een dag zag ik in de kamer van een vriendin een poef met een vulling van piepschuimen bolletjes. Ik hing dat ding over mijn hoofd en dacht: ‘Hè, eigenlijk is dit een goed idee voor een kleed.’ Ik heb het idee onmiddellijk in mijn boekje opgetekend en wat later, toen ik ziek was, heb ik het kleed gemaakt. Alleen mijn eerste jurk heb ik een naam gegeven.”

“Mijn collectie bruidsjurken is min of meer toevallig tot stand gekomen. Toen ik voor een tentoonstelling in een kasteel drie stuks mocht maken, ging ik in mijn boekje kijken en bleken de bruidsjurkontwerpen toevallig de meest geschikte. Het zijn mijn eerste tentoonstellingsjurken, en daarom wil ik ze houden. Mijn volgende ontwerpen wil ik weggeven of verkopen.”

Lien, Hannes zus, is het fotomodel van dienst. Met de hulp van haar moeder hijst ze zich in de eerste bruidsjurk. “Ik vind de ontwerpen van Hanne wel knap,” grinnikt ze, “maar als ik ooit trouw, kies is toch voor een wat handiger model.”

“Pas op”, protesteert Hanne. “Deze bruidsjurk met hoepelrok is op het eerste gezicht misschien niet zo praktisch, maar is dat juist wel, met het oog op de huwelijksnacht. ’s Ochtends moet de bruid met enige moeite in de jurk kruipen, maar ’s nachts kan de bruidegom haar eruit tillen, want op eigen kracht uit de jurk komen, is niet zo makkelijk. Misschien denk je ook dat de bruid in deze jurk de hele dag moet staan? Neen hoor. Als ze tijdens de feestelijkheden wil gaan zitten, kan ze de rok eraf ritsen. Leuk detail is ook dat er in de hoepel voldoende plaats is om iets neer te zetten: een hapje of een drankje. Tenslotte wil ik er ook op wijzen, dat ergens op de hoepelrok die uit kippengaas en krantenpapier is gemaakt, de woorden ‘Dag Allemaal’ kleven.”

Ze speelt het spel perfect, losjes babbelend over de rijke mogelijkheden en materialen van haar ontwerpen.

“Persoonlijk vind ik de nauwsluitende jurk met de ballonrok het mooist. Vooral de lange, losse mouwen vind ik heel elegant”, besluit ze koket.

Elegant is ook haar moeder. Een smaakvolle dame, zacht, slank, een beetje schuw, een beetje verlegen. Net als Anny Cooreman een dyslexiespecialiste die in Hanne en Lien het meisje herkent dat ze zelf ooit was.

Hannes moeder: “Toen ik naar school ging, was er geen begeleiding voor dyslexie. Je had gewoon slimme en domme mensen, en ik heb jarenlang gedacht dat ik bij de dommen hoorde. De lagere school was voor mij een echte verschrikking. Na één keer zittenblijven belandde ik in het beroepsonderwijs, richting knippen en naaien. Leuk vond ik dat niet, want ik was in heel andere dingen geïnteresseerd, maar ging ervan uit dat ik daar toch te dom voor was. Pas op mijn dertigste, toen ik opnieuw ging studeren en bovendien de eerste van de klas werd, dacht ik voor het eerst: ‘Misschien ben ik dan toch niet zo dom als ik altijd heb gedacht?’ Dyslexie was voor mij een levenslange les in onzichtbaarheid. Uit schrik om te verzeilen in een situatie die ik niet goed kan inschatten of waar ik iets verkeerd kan zeggen, heb ik geleerd hoe ik aan de aandacht van anderen kan ontsnappen. In gezelschap ben ik meestal zwijgzaam, soms zelfs onder een façade van ongeïnteresseerdheid. De verlegenheid en zelfs de schaamte omdat ik niet op dezelfde manier als de anderen functioneer, zijn er diep ingebakken. Precies dàt vind ik zo schitterend aan Hannes school: dat Hanne niet zo beschaamd hoeft te zijn als ik. Zij wordt behandeld zoals iemand die niet goed kan zien en daarom een bril draagt. Zij moet geen energie verspillen aan het verbergen van haar probleem. Integendeel, de school maakt haar probleem zichtbaar en benoemt het. Hanne merkt dat zij niet de enige is die de klok niet kan lezen, en haar dag niet kan plannen. Zij durft te zeggen: ‘Dit kan ik niet goed, want ik heb dyslexie.’ Dat is iets heel anders dan toegeven: ‘Dit kan ik niet goed, want ik ben dom.'”

Natuurlijk heb ook ik een hele reeks trucjes ontwikkeld om mijn probleem te verdoezelen”, zegt Hannes moeder. “Ik ben heel bedreven geworden in die dingen. Als ik een boek lees, slaag ik erin om even snel als de anderen door de tekst te gaan, maar dan moet ik de namen wel overslaan. Ik zie wel woordbeelden, maar een naam die ik niet ken, moet ik letter per letter spellen.”

“Ook op mijn werk moet ik vaak smoesjes verzinnen om lastige situaties te vermijden. Eenvoudige vaardigheden worden nooit automatismen. Als ik een berekening wil maken, moet ik elke keer opnieuw bedenken hoe ik dat moet doen. Als ik iets op de computer moet intikken terwijl iemand op het scherm meekijkt, breekt het koude zweet mij soms uit. Dan maak ik vlug een grapje of verzin ik een afleidingsmanoeuvre. Zulke situaties hebben mij al ontzettend veel energie, verlegenheid en schaamte gekost. Mijn collega’s zijn wel op de hoogte van mijn probleem, maar ik denk niet dat zij zich realiseren hoe ik mij soms in bochten wring om het te camoufleren.”

Haar dochters luisteren met grote ogen, alsof ze niet vaak deze kant van hun moeder te zien krijgen.

“Soms zie je er zo mooi uit”, merkt Hanne op. “Soms draag je zulke prachtige kleren, en dan zeg je plots:

‘Is dit niet te opvallend of te bijzonder? Zou ik niet iets gewoners aantrekken?’ En soms, als je geld telt, merk ik dat het je moeite kost.”

“Maar Hanne, iederéén die geld telt, moet zijn aandacht erbij houden”, lacht haar moeder, toch een beetje gegeneerd. En hiermee sluit ze, zacht maar beslist, het dyslexiehoofdstuk af.

Eureka Onderwijs, Tel. 016/35.55.42.

Infoavond: Leren leven met leerstoornissen, door Anny Cooreman op 14 maart en 6 juni, 20 uur, Bogaardenstraat 2, 3000 Leuven.

)

Annemie Struyf / foto’s Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content