Het eiland Man is er één waar echte mannen van oudsher thuis zijn, vikingen evengoed als hartstochtelijke motorrijders.

Het eiland Man ligt slechts zestig mijl van de Engelse westkust verwijderd, maar het is niettemin verrassend eigenzinnig. De Manx drukken eigen bankbiljetten, spreken een eigen taal, fokken staartloze katten en genieten van het bestuur van ’s werelds langst continu functionerend parlement. De Tynwald werd in 979 door de familiehoofden van de Keltische en vikinggezinnen op het eiland Manannan in het leven geroepen en komt, naast de dagdagelijkse zittingen, elk jaar op 4 juli op ceremoniële wijze samen. Man is een eiland waar vikingen zich thuis voelden, waar men hun begraafplaatsen terugvindt en waar elk jaar de wereldkampioenschappen drakkar-roeien plaatsgrijpen. De eilanders behoren niet eens tot het Verenigd Koninkrijk en dus ook niet tot de EEG, maar zijn wel lid van het Britse Gemenebest, met aan het hoofd de Engelse koningin.

Hoofdstedelingen van andere landen pronken met architectonische uitschieters, maar de Manx koesteren een heel ander soort monument. De Tourist Trophy is een motorrace die langs een traject van zestig kilometer over gewone wegen op het eiland wordt verreden, en de hoofdstad Douglas is the road racing capital of the world. The Mountain Course is meer dan een bezienswaardigheid: het parcours dat zowel door dorpjes als tussen desolate heuvelruggen voert, is een uitnodiging voor elke motor- en autoliefhebber die van snelheid houdt om zijn vaardigheden aan te scherpen. Dat kan zelfs binnen de strikte regels van de wet, want de eilanders kennen buiten de dorpskom geen snelheidslimieten. Dat is verwonderlijk, op een eiland waar de nationale deugd als Traa-dy-Liooar, Tijd Genoeg, omschreven wordt.

Road racing is een beetje een anachronisme in tijden waarin alle sporten omwille van de veiligheid overgereglementeerd worden. De sterren uit het grandprixcircus weigeren sinds jaren om zich op de Mountain Course aan hun passie over te geven, wegens te gevaarlijk en te moeilijk om te memoriseren. Zij verkiezen korte, permanente circuits met lange uitloopstroken, grintbakken en chicanes. Op Man wordt daarover nogal minnetjes gedaan: wie zich een echte man wil noemen, moet minstens een paar keer in zijn leven op Glencrutchery Road, tussen de grandstand en het kerkhof, en met een potente motor tussen de benen, op het verlossende startsignaal hebben gewacht. Zo wil het tenminste de traditie die sinds 1907 bestaat. Toen in Engeland de Red Flag Act nog vereiste dat elke automobiel door een voetganger met een rode vlag werd voorafgegaan, organiseerden de eilanders al in 1904 races allerhande. De eerste Tourist Trophy voor motoren werd in 1907 opgezet; de Manx Grand Prix, op hetzelfde traject, sinds 1924.

De tol voor zoveel onverschrokkenheid laat zich raden: de races hebben tientallen doden opgeleverd, en helden als Geoff Duke en Mike Hailwood. Sinds het ontstaan van die motorwedstrijden zijn op de Mountain Course officieel 194 doden gevallen, van wie er een aantal op het kerkhof tegenover de hoofdtribune rusten. Zoals Paul Edward Kelly die vorig jaar sneuvelde. De racer was 38 jaar jong, beloved husband of Julia, loving daddy of Rebecca.Peter Kneale, journalist, duivel-doet-al en the voice of the TT, met wie ik onder de tribune een kop thee drink, relativeert het dodencijfer. Tijdens elk raceweekend worden door alle deelnemers samen, tijdens trainingen en wedstrijd, zo’n 150.000 mijl afgelegd – tegen hoge snelheid uiteraard. En ik besef toch wel dat er in het Amerikaans verkeer dagelijks zeshonderd doden vallen?

Geoff Duke, met wie ik achter de grandstand loop, heeft een simpel recept. “Voor de Tourist Trophy moet je met een perfecte machine, een perfect lichaam en drie jaar training arriveren. En je moet wat extra speelruimte laten, want het circuit pardonneert geen foutjes.” Duke won hier vijf keer, en ik ben wel de laatste om hem tegen te spreken.

“I would say they’re brave”, zegt Kneale, als ik naar het profiel van de hardrijders informeer. “This is the ultimate thing. It’s their Everest, in a way. En denk maar niet dat ze elkaar bekampen, ze vechten tegen zichzelf. Daarom worden ze individueel om de tien seconden gelost, en elk jaar hopen ze een tikkeltje sneller te rijden. Beginners gaan voor de finishing award, daarna mikken ze op de bronze replica, later op de zilveren versie ervan. De allersnelste ronde ooit, werd dit jaar door Jim Moodie uit Glasgow afgelegd, tegen een gemiddelde snelheid van 124,45 mijl per uur, dat is nog altijd meer dan 199 km/uur.”

Over de onofficiële doden is weinig geweten. Het staat vast dat tussen de trainingen en de race jaarlijks Mad Sunday wordt gehouden, waarvoor een deel van het parcours in één richting voor boeren en buitenlui wordt opengesteld. Met de bekende kwalijke gevolgen.

Achter het stuur van een gehuurde Mitsubishi Carisma leg ik ’s middags op eigen houtje het hele traject af, en verbaas me over het gevarieerde landschap, waarin natuur en dorpen elkaar afwisselen. Het eiland beschikt over een indrukwekkende natuurlijke verscheidenheid: zesentwintig stranden, en een handvol, diep tussen de heuvels gelegen, groene glens met spreekwoordelijk kabbelend water. En verder naar het zuiden, weg van de Mountain Course, ligt het vissersdorpje Cregneash met witgekalkte huisjes. Vandaar kan men naar Spanish Head klimmen en krijgt dan een uniek uitzicht cadeau over de zuidkust en de Ierse Zee.

Het lijkt wel de scène van een Vlaamse kermiskoers: een zeer bescheiden tribune langs de weg, aan de overkant twee dubbeldekkers die dienstdoen als technisch centrum, een ambulant toilet, een tent waar men belegde broodjes verkoopt, een handvol vrijwilligers die de rode en gele vlaggen hanteren, en een tiental vrouwen die de rijders vóór de start hun plaats aanwijzen. De Southern 100 is het kleine broertje van de Tourist Trophy en de Manx Grand Prix. Het is ook een road race maar op een veel korter Billow-stratencircuit. In tegenstelling tot bij beroemdere wedstrijden, starten de deelnemers in groep – en dat verhoogt de risico’s.

Het is donderdagmiddag en twee dagen geleden zijn acht rijders in de haakse rechtse Ballakeighan ten val gekomen, van wie er twee ter plekke omkwamen. En toch zullen de overige kerels straks weer tegen 200 km/uur over het macadam razen. Acrobaten in lederen pakken, gladiatoren met een hartstocht voor snelheid, trapezisten die met twee aan boord klimmen van tuigen die de spectaculairste discipline kruiden: de sidecars. Als ze wegstuiven, groeit het besef dat een takje op de weg een drama kan veroorzaken. Maar de eerste ronde is nog niet afgelegd of de rode vlaggen wapperen, de driewielers freewheelen tot bij de startlijn. De mannen wringen zich uit hun tuig en wachten. Sommigen steken een sigaret op, anderen duiken in de struiken voor een plasje. Middenin een loden stilte wachten publiek en rijders, alle ogen gericht op de twee lege startplaatsen.

“There was an incident down the road“, zegt de speaker na een lange pauze. ” The racers are brought to hospital for observation.” Dan worden helmen weer opgezet, en herstart het spektakel. Alsof er niets aan de hand is.

Winnaar van de finale voor solorijders wordt Joey Dunlop, een 48-jarige kroegbaas uit het Noord-Ierse dorpje Ballymoney, een man die een recordaantal van 23 keer de Tourist Trophy heeft gewonnen, vijf keer wereldkampioen was en altijd met het nummer 3 start.

Joey is a man of few words“, zegt Peter Murray de volgende dag in het Motorcycle Museum aan de voet van de Snaefell, waar men bij helder weer tegelijk Schotland, Engeland, Ierland, Wales en Man kan zien. Peter heeft in zijn museum 140 historische bikes bijeengebracht, en vitrines met goggles, pistons, affiches, en duizenden foto’s van de Tourist Trophy – ook van Beryl Swain, in 1962 in volle actie op haar 50 cc ITOM – the first lady racer.

“Joey is tijdens de oorlog in Bosnië zes keer met een tientonner hulpgoederen voor een tehuis van mentaal gehandicapte kinderen naar ginds gereden,” zegt Peter, “zonder dat hij daarvoor publiciteit of belangstelling zocht. He’s a quiet man. Alles in het hoofd en in de handen, a familyman, he has five children.

“Ik hou meer van Robert, zijn jongere broer”, zegt Rosie de volgende ochtend terwijl ik op mijn ontbijt wacht. Rosie runt het Sulby Glen Hotel dat ze ‘de officieuze Duitse ambassade’ noemt, heeft een Honda-motor op het balkon gezet en staat tijdens de raceweek om vier uur op, om een rondje te maken op het circuit – vóór ze het ontbijt opdient. “Robert Dunlop kwam even iets halen op een avond en hoewel hij helemaal geen tijd had, bleef hij tot twee uur ’s nachts. Het was ongelooflijk. De oudere mannen schoven aan met hun souvenirboeken, de kinderen wilden een handtekening op hun foto’s en de meisjes stroopten hun rokken op voor een krabbel op hun billen.”

Op haar 39ste had Rosie nooit zelf met de motor gereden. Toen ze haar man verloor, ging ze door de diepste dalen, maar niet voor lang. Jongens van een Duitse motorclub die dikwijls in haar hotel logeerden, hoorden van haar tegenslagen. Ze lieten haar ophalen, betaalden haar vliegtuigticket en een vakantie in Düsseldorf, omdat ze dachten dat het haar zou opkikkeren. Ze zetten haar op een motor, en nu rijdt ze bijna even hard als de rest.

“I lost my husband but I discovered a family“, zegt ze terwijl de tranen over haar wangen lopen.

Tekst en foto’s Pierre Darge

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content