Een bijzondere etnische mix en een eeuwenlang isolement hebben Madagascar gemaakt tot een unicum in het Afrikaanse continent. Wie door dit “rode eiland” trekt, wordt getrakteerd op een indrukwekkende natuur, boeiende volkeren, bizarre rituelen en onvergetelijke visuele souvenirs.

Het is half negen ’s ochtends als de B-747 van Air Madagascar haar landingsgestel uitklapt. Bij elke landing in een vreemd continent wacht weer een verrassing achter de verduisteringskleppen van het raampje. Met één handbeweging baadt het vliegtuig plotseling in een tropische zon. Het uitzicht is zo exotisch en gevarieerd als Madagascar zelf – zo zal later toch blijken. Vanuit het raampje is ook meteen het tragische erosiedrama van het eiland zichtbaar. Terracottakleurige vingers klauwen overal in het groene landschap en laten kloven van wonden achter. Onbebouwbaar. Terwijl het vliegtuig over de landingsbaan van de hoofdstad Antananarivo scheurt, duwen enkele vissers met een lange stok hun pirogues voort.

Als een langwerpige omelet ligt het vierde grootste eiland ter wereld – na Groenland, Nieuw-Guinea en Borneo – 400 kilometer verwijderd van de zuidoostkust van Afrika. De Portugezen waren de eerste Europeanen die hier aan land gingen en wel in 1506. De Hollanders volgden, maar niemand slaagde erin het land te bezetten door de vijandigheid van de bevolking en door de tropische ziekten die de bemanning velden. Pas in 1896 slaagden de Fransen erin het eiland te koloniseren. Madagascar kreeg zijn onafhankelijkheid terug in 1960 en werd een republiek, die eerst werd geregeerd door een premier maar daarna door legerchefs die het communisme aanhangig waren. Toch kan je niet spreken van een militaire dictatuur, want de regering houdt er geen wilde filosofieën of gewapende strategieën op na.

De hoofdstad Antananarivo, door de Malagassiërs eenvoudig Tana genoemd, is opvallend aantrekkelijk voor het oog. Behalve het Hilton-hotel dat boven het gemiddelde gebouw uitpiekt, kent de stad weinig wolkenkrabbers. De felgekleurde huizen van de invloedrijke Merina staan gestapeld tegen de heuvelhellingen. De Merina zijn van Maleisisch-Polynesische afkomst: hun huidskleur varieert van ivoor tot donkerbruin en met hun steil, zwart haar zien ze er heel Aziatisch uit.

De rijstvelden reiken tot aan de rand van de stad, waar riviertjes fungeren als lokale wasserettes. Kleurrijke kleren liggen er als patchwork uitgestald in het gras. Rond de hoofdstad strekken zich de hoogvlakten uit. De route nationale N7 loopt in zuidelijke richting door een streek die je even in Indonesië doet wanen. Vernuftige irrigatiesystemen bevloeien de terrasvormige rijstvelden. Een felgroene schittering in de zon.

Langs de wegkant staan okerbruine huisjes met een strooien dak, sommige van hen hebben pastelkleurige luikjes. De muren zijn bepleisterd met een lekker mengsel van koeienvlaaien en bananensuiker. Boven de ramen zijn de muren zwartgeblakerd door de rook van het houtvuur dat voor het koken wordt gebruikt. Hier en daar duikt een bakstenen huis op. De stenen worden nog met de hand vervaardigd, zien we. Enkele mannen staan tot kniehoogte in een slijkveld. Ze hakken stukken klei uit, drogen ze op stapels en brengen ze naar de oven waar ze gebakken worden. Maar de stevigste bouwwerken zijn de cementen familiegraven die verspreid liggen in het landschap.

Halverwege het traject naar Antsirabe ligt Ambatolampy. De oude Franse eigenaar van het restaurant Le rendez-vous des pêcheurs kondigt met schorre stem de culinaire specialiteiten aan die we mogen verwachten: gefrituurde kikkerbillen, rivierkreeftjes met piment en een gegrild speenvarken. Als toetje wordt er een verse fruitsalade geserveerd. Het huis oogt niet als een gastronomische tempel, toch komen de inwoners van de hoofdstad helemaal hierheen voor een speciaal etentje. “U moet beslist onze lokale digestief Marc proeven.” Voor we kunnen tegenstribbelen staat een volle fles van de transparante vloeistof op tafel. De sterke likeur die lijkt op de Franse eau de vie, smaakt heerlijk.

Rijdend door het dorpje Ampangabe twijfel ik even of mijn geest nog steeds beneveld is, als ik overal kleurrijke miniatuurautootjes zie. De houten speelgoedjes worden in alle kleuren, maten en merken langs de weg tentoongesteld. Ook reuzegrote giraffen en baobabs, sierlijk gevlochten uit raffia, worden te koop aangeboden. Speeltijd.

De Champs Elysées van Antsirabe verbindt de twee mooiste gebouwen uit de koloniale periode: het gigantische Hôtel des Thermes en het station. Sinds de laatste locomotief van Madagascar het vorige week begaf, rijdt geen trein nog langs het perron. In de jaren twintig waanden de Fransen zich hier in het mondaine Vichy. Op deze hoogte van 1500 meter konden ze even bekomen van de tropenhitte en genieten van de geneeskrachtige werking van de warmwaterbronnen. In de eindeloos lange gangen van het hotel weergalmen nog de voetstappen en stemmen van de kamermeisjes. Het interieur van het hotel is in de jaren zeventig heringericht en heeft hierbij veel van zijn koloniale karakter verloren. De zwembadbar L’o à la bouche wordt deze week afgebroken. In de thermale baden daarentegen, aan de rand van het meer, is de tijd blijven stilstaan.

’s Avonds ligt de stad er koud en verlaten bij. Op de boulevard rijden enkele van de prachtig geschilderde pousse-pousses waarvoor Antsirabe bekend staat. In tegenstelling tot wat hun naam doet vermoeden, worden de op riksja’s lijkende wagentjes voortgetrokken. Met de brandende kaars achterop zijn het net vuurvliegjes die geluidloos over de brede boulevard zweven. De jongens willen ons per se naar disco Tahiti brengen. ” C’est fantastique le dimanche!

Overdag proberen kleine jongetjes halfedelstenen te verkopen. Maar ze zijn niet opgewassen tegen de concurrentie van Jozef, die met zijn gezellige winkeltje in de stad alle toeristen lokt. Het huis is één grote verzameling granaten, toermalines, amethisten, safieren… en tientallen andere fonkelende stenen. Er worden ook ruwe en bewerkte fossielen verkocht. Met een rijkdom aan halfedelstenen verlaten we Antsirabe.

Vrouwen met de veelkleurige lamba sierlijk rond hun lichaam gedrapeerd, lopen heupwiegend langs de weg. Ze dragen grote balen gerst, die als een natuurlijke parasol op hun hoofd balanceren. Voor de laadkarren zijn twee opstandige zebu’s gespannen, de werkende versie van de Indische heilige koe. De oogst wordt naar de Star-brouwerij gebracht, waar onder andere het populaire Three Horses Beer wordt geproduceerd. Op de hete asfalt van de N7 liggen hoopjes goudkleurige rijst te drogen. Wanneer de auto’s erover razen, worden de vliezen losgemaakt en dwarrelen ze door de lucht. Vrouwen en kinderen verzamelen de droge korrels. Een monnikenwerk.

Een taxi-brousse, het lokale busje, scheurt voorbij. Een vaandeltje met de groen, wit en rode driehoeken van de nationale vlag wappert uit één van de ramen. Het betekent dat er een dode vervoerd wordt. Tussen de lading fietsen, tassen en kippenmanden is de met witte stof beklede doodskist gesjord.

Veel stammen hebben de traditie de doden te blijven betrekken bij het sociale leven. Niettegenstaande het feit dat de meerderheid van de bevolking christen of protestant is, blijft men veel waarde hechten aan het traditionele geloof en de kracht van de voorouders. Een begrafenis (of herbegrafenis) van een welvarend persoon gaat gepaard met het offeren van zebu’s, waarvoor de dode zijn hele leven lang heeft gespaard. Een medewerkster van Artsen Zonder Grenzen ter plaatse vertelt me dat er zelfs bij dreigende hongersnood – vooral in het zuiden dat regelmatig geteisterd wordt door droogte – bij een begrafenis tientallen dieren geslacht worden. Niet alle gedode dieren kunnen tijdens het feestmaal worden verorberd, maar aangezien er geen koelkasten zijn, heerst daarna nog meer voedselschaarste.

De bevolking van de hoogvlakten, de Merina, en de door hen beïnvloede Betsileo, kennen ook een tweede begrafenis en een heropgraven van het skelet, de famadihana. Deze laatste ceremonie gaat gepaard met een groot feest. De overblijfselen van de dode worden in een nieuw gewaad gewikkeld en in een parade door het dorp gedragen. Men spreekt tegen het lijk alsof dat nog levend is, toont hem de veranderingen in het dorp en laat hem deelnemen aan het feest. Er is geen bepaald tijdstip vastgelegd waarop een famadihana moet plaatvinden. Soms gebeurt het als de overblijfselen van een elders gestorven familielid teruggebracht worden naar het familiegraf, wanneer een nieuw graf gebouwd wordt of wanneer de lokale waarzegger signalen opvangt die erop wijzen dat het moment voor een uitje aangebroken is.

Naast de tradities van het begraven zijn er ook nog de ingewikkelde taboes, fady genoemd, die de wensen van de voorouders uitdrukken. Het is altijd opletten geblazen, want de fady verschillen van stam tot stam, van dorp tot dorp en zijn soms afhankelijk van de persoon. Bij de Betsileo is het bijvoorbeeld fady om te eten voordat de vader van de familie aanwezig is.

Ambositra, prachtig omringd door heuvels, kondigt de provincie van de Betsileo aan. Het zijn energieke landbouwers. In een poging de erosie tegen te gaan, werden de akkers afgewisseld door aangeplante eucalyptusbossen. Aan kleine stalletjes verkopen vrouwen en kinderen met mandvormige hoedjes op hun hoofd aardbeien, bananen, papaya en suikerriet. In deze omgeving ligt het laatste stukje primair woud met zijn zeldzame houtsoorten. Het schitterende houtsnijwerk van de balkonnetjes en luiken verklapt de handvaardigheid van deze stam.

Voorbij Ambalavao wordt een gigantische kudde van 650 zebu’s over de weg gedreven, begeleid door zestig mannen. Samen hebben ze zo’n vijfhonderd kilometer afgelegd. Tegen betaling brengen de mannen de dieren, van verschillende eigenaars, naar het slachthuis van de hoofdstad. Die job van twintig dagen zal hen gezamenlijk 350.000 Malagassische franken (2415 fr.) opleveren. Het begeleiden van zo’n bewegend kapitaal – één zebu is ongeveer 60.000 fr. waard – is bovendien een risicovolle job. Gewapend met hun speer en verborgen geweren slapen de mannen onder de sterrenhemel. Hun belangrijkste beschermer is de persoonlijke gris-gris, een amulet die ze altijd bij zich dragen. Vooral de Bara, die iets zuidelijker een nomadisch bestaan leiden, zijn beruchte veedieven. In hun tradities wordt het stelen van een rund beschouwd als een heldendaad die aantoont dat de man een toekomstige vrouw waardig is.

Naarmate de weg afbuigt naar het zuidwesten, richting Tuléar, verdwijnen de rijstvelden. De natuur wordt dorrer, er verschijnen meer bergen met romantische namen als Le Bonnet de l’Eveque. Ook de graven worden anders: de Mahafaly hebben niet de traditie hun doden opnieuw op te graven. Ze worden meestal individueel begraven in grote rechthoekige keiconstructies waarop de horens van geofferde stieren de status en rijkdom van de overledene aangeven. Hoogtepunten uit zijn leven worden voorgesteld in aloalos, op totems lijkende houten snijwerken, of in kleurrijk geschilderde taferelen. Blijkbaar hebben de Malagassiërs een tikkeltje humor en realiteit in hun geloof ingelast, want sommige van de taferelen zijn voor ons ronduit lachwekkend.

Eenmaal voorbij de Portes du Sud wisselen asfaltwegen en stoffige pistes elkaar af. Het einde van het droge seizoen is nabij. Aan de horizon stijgen rookpluimen van bos- en heidebranden op. Ze laten een maanlandschap van as en stenen achter, waar alleen de mangobomen, die vuurbestendig zijn, enige kleur aan het decor geven. Een vrachtwagenkonvooi kruist ons, kleurrijke gewassen slips bengelen aan de buitenspiegels. Straks wellicht nog stoffiger dan vòòr hun wasbeurt. Grillige zandstenen heuvelformaties gesculpteerd door erosie worden van elkaar gescheiden door diep ingesneden canyons. Isalo is een buitengewone plek met vreemde endemische planten als de dwergbaobab en eenzame landschappen. Sinds 1962 is 80.000 hectare beschermd Nationaal Park waar je dagenlang kan ronddwalen in de kloven en langs riviertjes omzoomd met pandarusbomen. Met wat geluk kan je in één van de Bara-dorpen rond het park een besnijdenisfeest meemaken. Het vee staat centraal in het leven van deze stam en de jongetjes worden dan ook tussen de horens van een stier geplaatst terwijl de besnijdenis plaatsvindt. De retournement des morts wordt hier vooral van augustus tot oktober gevierd.

Eenmaal over de Col des Tapis, genoemd naar de Tapia-fruitbomen, waarvan de kleine vruchten een appel-pruimsmaak hebben, daalt de asfaltweg kronkelig naar Tuléar. De gezichten van de bewoners vertonen meer en meer negroïde trekken. De bus omzeilt een stenen muur die in Andranovory dwars op de nationale weg werd gebouwd. Het doorboorde middenstuk vertoont de contouren van een voertuig dat hier, waarschijnlijk ’s nachts, dwars door de eerste drie letters van het op de muur aangebrachte woord danger reed. De reden van deze wegversperring vinden we enkele kilometers verder; in 1996 maakte een aardbeving een tiental meter diepe scheur in het asfalt. In Tuléar vinden we, in tegenstelling tot het exotische palmstrand waar we gedurende onze verhitte tocht van droomden, een met uitwerpselen en ander afval vervuilde zandstrook, naast een getto van vissershuisjes. Het baden wordt wijselijk uitgesteld.

Het park van Berenty, dat zich op 85 km van Fort Dauphin bevindt, is de toeristische trekpleister. Er leven verschillende soorten halftamme lemuren, katachtige diertjes die zowat het boegbeeld werden van Madagascar. De tocht op zich is een spektakel van groene bergruggen, met op de voorgrond de waaiervormige arbre du voyageur: de vruchten zijn eetbaar, de bladeren kunnen dienst doen als regenscherm en de stronk bevat water. Halverwege de tocht is de overgang van de oostelijke naar de zuidelijke klimaatzone duidelijk zichtbaar in het landschap. De groene begroeiing maakt plaats voor gigantische cactusachtige planten die tot vijftien meter hoog reiken. Sisalplantages beslaan duizenden hectaren en omsluiten het Berenty National Park. De bladeren van de plant worden onder andere gebruikt om matten te weven.

Berenty is vooral bekend om zijn lemuren en sifaka’s. Eenmaal het donker is, kan je er de nachtelijke soorten observeren. Ineengedoken zit een piepkleine muislemuur tussen de oksels van enkele boomtakken. De grote koperkleurige ogen van het donzige wezentje schitteren als een spookbeeld. De grotere grijze lepilemuur springt over onze hoofden naar een andere boom waar hij in de top verdwijnt. En ringstaartlemuren of maki zijn er in Berenty in overvloed.

Het leuke aan dit natuurpark is dat je er eindeloos kan wandelen over de brede paden en ook zonder gids het familieleven van de witte sifaka en de roestbruine lemuren kan gadeslaan. De vacht van de dieren in het bos is veel mooier dan de familie lemuren die rond het hotel leven. Het toeristendieet van bananen en brood is duidelijk niet gezond voor de dieren.

Na gedurende een week een stukje van het eiland te hebben doorkruist, raak je in de ban van het natuurschoon en de cultuur van zoveel verschillende stammen. Dan pas wordt de omvang van het eiland, dat zo groot is als Frankrijk en Zwiterland samen, duidelijk. En dan bekruipt je het verlangen om ook nog de geheimen van het regenwoud aan de oostelijke piratenkust te verkennen. Of jezelf onder te dompelen in de kleurrijke koraalriffen van het noorden. Of de vanilleplantages te ruiken…

Tekst en foto’s Els Vermeersch

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content