Veel is er niet. Ze hebben er ’t Heilig Wammes, een standbeeld van hun ondeugden en een paar middeleeuwse mirakels. Maar alles is er groen. En er is veel, veel water. Het is, kortom, een ideale plek om te onthaasten.

Dit is het einde. Loop de straat uit, en je bent in een ander land. De Maas is de grens, en daarachter ligt waarachtig Nederland op zijn smalst: een kwartiertje fietsen en je bent er al doorheen, want daar begint Duitsland.

En aan deze kant van de grens? Weinig of niets. Niet eens een hamburgerrestaurant. Er waren twee bioscopen, de Vita en de Van Eyck, maar die hebben hun deuren gesloten. Filmliefhebbers moeten nu naar Lanaken of naar Kinepolis in Hasselt. Trendy adresjes? Nee. Evergreens wel: de cafƩs en restaurants op de Markt en de straten rondom. En wat winkelen betreft, is het huilen met de pet op. Tja, er is de Bosstraat, maar die is behalve verkeersvrij ook bijna winkelvrij. Er zijn geen warenhuizen, maar er zijn plannen voor een winkelcentrum. EƩn bij de Bospoort en ƩƩn bij Kloosterbemden. Men neemt in Maaseik zelfs het woord funshopping in de mond, maar dat is toekomstmuziek.

“Er is zelfs geen station”, zegt Marit Maessen. “Met de trein geraak je hier niet meer. De oude spoorlijn werd geasfalteerd tot fietsroute, dwars door het groen. Het gebied rond Maaseik heeft ongeveer duizend kilometer fietspaden, en daarvan is de helft autovrij. De streek tussen Maaseik en Roermond is weinig bekend, maar het is er prachtig: in dat gebied liggen zeventien jachthavens, met 12.000 boten erin, voor driekwart van Duitsers. Op de Maasplassen beoefent men sporten als zeilen, waterskiĆ«n en surfen. En uiteraard hebben we de Maas. Tien jaar geleden was die een open riool en waren de oevers verdord en bruin. Maar kijk nu: die oevers zijn begroeid met klaver, boerenwormkruid, marjolein, koortstoorts, duizendblad, alsem… Echte heksenkruiden zitten ertussen.”

De Maas ligt er vandaag een beetje zielig bij: de bedding is zo goed als leeg. “Het is een echte regenrivier”, zegt Marit. “Dan te leeg, dan te vol. De voorbij jaren, zeker in december ’93 en in januari ’95, was de toestand soms zo kritiek dat het geen haar scheelde of de gebroeders Van Eyck op de Markt stonden tot hun knieĆ«n in de Maas.”

We zitten op een terras op dat 18de-eeuws plein, en Marit vertelt dat er nogal wat over geruzied is in de loop der tijden. De eerste rel ontstond toen de Eikisten per se de vredeseik wilden behouden die er stond, Vast als Eyck by der Mase, zoals de wapenspreuk van de stad voorschrijft. Maar de Van Eyckisten wilden in plaats van de boom een standbeeld voor de beroemdste Maaseikenaars aller tijden: Jan en Hubert Van Eyck. Zij kregen hun zin: het beeld kwam er in 1864. De Rechtvaardige Rechters, twee zelfportretten op een paneel van het Lam Gods, staan er in Carrarisch marmer. Van de vredeseik hebben ze planken gezaagd voor het meubilair van de raadszaal. De vrede keerde terug, en om dat te gedenken werd het hotel op de Markt Hotel De Vrede genoemd.

Een jaar of twee geleden was het weer hommeles. Alweer om bomen. De oude linden op het plein waren ziek. Weg ermee, was ƩƩn kordaat standpunt. Nooit, was het andere. De oplossing heeft geld gekost: elk van de 94 lindebomen werd vakkundig onder handen genomen. Ze zijn onlangs geopereerd, door een boomchirurg. De bomen zijn gekandelaberd: alle takken afgekapt. Ze zijn zelfs ingeƫnt en kregen chemo. Alleen als er echt niets aan te doen was, werden ze omgehakt. En weer keerde de vrede terug. Onder de geurende linden van het mooie plein dat de Maaseikenaars hun huiskamer noemen, zitten ze keuvelend op een bank in de zon, met koerende duiven aan hun voeten, in het blikveld van de wereldberoemde broers.

Van standbeelden gesproken: de Maaseikenaars richtten er trots ƩƩn op ter ere van van hun eigen ondeugden: lui, lekker, kaal en hovaardig. De twee laatste eigenschappen schrijven ze toe aan hun historische achtergrond. “Kaal heeft met onze geografische ligging te maken”, zegt Marit. “Door de neutraliteit van het prinsbisdom Luik was er geen leger om Maaseik te beschermen. Dit was altijd bezet gebied, iedereen liep de stad onder de voet, vrat de Maaseikenaars kaal en liet hen berooid achter. Hovaardig werden ze genoemd omdat ze een houding hadden en hebben van: ‘Kom maar, we passen ons aan, want we overleven het toch.’ Men zegt van Maaseikenaars dat ze geen nagel hebben om hun gat te krabben en toch een dikke nek hebben. Maar zelf noemen we het gezond zelfbewustzijn.”

En de andere ondeugden: lui en lekker? “Wij beschouwen allevier die eigenschappen als deugden. Lui: waarom zou je werken als je het door anderen kunt laten doen? Je mag trouwens niet te moe zijn voor dat lekkere, onze bourgondische inslag. Alle Maaseikenaars hebben een hang naar de goede dingen des levens.”

Van feesten hebben ze inderdaad verstand. Op de evenementenkalender staan gebeurtenissen als het Blaaskapellenfestival, de festiviteiten van wandelclub Roest Rust, Hartbufkes Preuve (vier dagen smikkelen en smullen) Smoutebollenavond, carnaval, halfvasten, Sint-Rozakermis, Sacramantskermis, Knapkoekfeest (allemaal nog meer van hetzelfde).

Knapkoek? “Een platte brosse koek met suikerkiezeltjes erop. Alle Maaseiker bakkers verkopen die. De lekkernij ontstond uit schippersbeschuit. Die was vier keer gebakken; brood kon niet mee op de boot omdat het beschimmelde. Mijnheer Van Wijck, die ooit een belangrijke bakkersprijs kreeg, zei: ‘Goede knapkoek is er een waarin evenveel jenever zit als in de bakker zelf.’ Nee, de bakkers hebben het hier goed. Wij zijn snoepers: iedere Maaseikenaar eet als vieruurtje een gebakje. Een punt ‘bollentaart’ of kruisbessenvlaai”, zegt Marit.

De talrijke terrasjes op de Markt zijn aardig bevolkt. “Vergis je niet”, zegt Marit. “De cafĆ©s en restaurants worden veeleer bezocht door toeristen. Op zomerse avonden zit het plein vol, maar niet met Maaseikenaars. Die zijn niet erg geneigd om buitenshuis te eten, ze feesten thuis. En bij bijzondere gelegenheden betalen ze een kokkin die aan huis komt.” En de jongeren, willen die niet liever een stapje in de wereld zetten? “Ach, jongeren zijn mobiel: zij gaan uit tot in Diest en Antwerpen. Hier zijn wel een paar jongerencafĆ©s ( waarvan er een ’t Sterfhuys heet, nvdr.) in de buurt van het Kerkplein, maar daarmee is de deken niet erg gelukkig.”

De rooms-katholieke kerk heeft altijd een dikke vinger in de pap gehad in de streek van het prinsbisdom Luik. Maaseik bleef eeuwenlang een kleine stad, 700 meter lang en 400 meter breed, maar binnen de stadsmuren lagen zes kloosters van kruisheren, minderbroeders, kapucijnen, kapucinessen en aanverwanten. Het land van Eyck was een devoot land, tot de Franse revolutie er lelijk huishield en de roomse glans grotendeels weghaalde. Maar vóór die tijd waren de mirakelen er de wereld nog niet uit. Twee daarvan vielen ten deel aan de heilige adellijke zussen Relindis en Harlindis. De twee maagden stichtten in de 8ste eeuw een klooster volgens de regel van Benedictus en bouwden een kerkje bij de oude eik, nu Aldeneik.

Het tweetal wilde in het klooster niet langer op gestampte klei wonen, ze zouden een vloermozaĆÆek aanleggen met kiezels uit de Maas. Dat was de aanleiding tot het Bloemenwonder van Aldeneik: omdat vrouwen van adel geen recht op arbeid hebben en dus nooit mogen werken, veranderde God hun kiezels in bloemen, zodat de arme meisjes ten langen leste toch tevreden moesten zijn met hun gestampte klei. Het andere mirakel geschiedde toen ze op een nacht zodanig zaten te bidden dat de duivel het op zijn heupen kreeg, want door de gebeden en bekeringen van die kwezels raakte hij zijn klandizie kwijt. Hij werd zo kwaad dat hij hun kaarsen uitblies, maar de Engel des Heren kwam en stak ze weer aan, als teken dat het Goede altijd het Kwade zal overwinnen.

Dat Kaarsenwonder is naar het schijnt echt gebeurd. De achterdocht, (“Nog een typische eigenschap van de Maaseikenaars: eerst zien en dan geloven”, zegt Marit) werd weggenomen door wetenschappelijk onderzoek. De kaarsen – zwarte stompjes in gotische monstransen – stammen werkelijk uit de 8ste eeuw. De reliekschrijnen van de heiligen Harlindis en Relindis worden om de 25 jaar (in 1997 en 2022) in processie naar het Sint-Annakerkje in Aldeneik gebracht, maar voor de rest van de tijd staan ze te pronken tussen de andere kerkschatten in de kelder, links van het altaar van de Sint-Catharinakerk. Dat zijn weefsels waarop de Engelsen jaloers zijn, goud en zilverwerk, maar vooral de Codex Eyckensis: het oudste evangelieboek in de Benelux dat Relindis en Harlindis in de 8ste eeuw nog van de heilige Willibrordus zouden hebben cadeau gekregen. Het boek is slechts tweemaal weg geweest uit Maaseik: voor restauratie. De eerste keer in 1954, toen een amateur-restaurateur met de codex achterop zijn Solex naar Duitsland tufte en aan het boek knutselde tussen de soep en de patatten, of liever: tijdens het verorberen van boterhammen met kaas. Dat wees de tweede restauratie uit, enkele jaren geleden, in het Koninklijk Instituut van het Kunstpatrimonium in Brussel. Daar ontdekte men naast broodkruimels en brokjes kaas ook dat de vorige hersteller een fraai stukje uit het boek had geknipt om zichzelf te belonen voor het gedane werk.

Dat ‘eerst zien en dan geloven’ waarover Marit sprak, gold waarschijnlijk nog niet ten tijde van de middeleeuwse Maaseikenaar, die zich nog bij de neus liet nemen door ’t Heilig Wammes. Ook dat was een mirakel, en het ging als volgt. Op een dag deed een vermoeide landloper een dutje in de schaduw van de stadswal. Daarna stapte hij weer verder, maar hij vergat zijn wambuis ( wammes in Maaseik, waar ze niet spreken maar kallen). Spelende kinderen zagen het kledingstuk liggen en haalden mijnheer pastoor erbij, want met dat wammes was iets vreemds aan de hand: het bewoog! Het was betoverd! Het was een wonder!

“Het was gewoon een wonder dat het er nog lag, dat niemand het had meegenomen”, zegt Marit Maessen nuchter. Enfin, de pastoor ging dat duivelse jasje te lijf met kwispel en wijwater, en plots werd het heilig: het lag stil. Tot een of andere onverlaat dat Heilig Wammes oppakte en de omstaanders de verzopen vlooien eruit zagen vallen.

Hoe vroom en paaps ook, er waren godslasteraars in Maaseik. Bokkenrijders, bijvoorbeeld. Hun hoofdman woonde in de tweede helft van de 18de eeuw zelfs op de Markt, in Het Vosken. Daar deed hij zijn Bokkenrijders dure eden zweren over het bespuwen van kruisbeelden en het aan stukken hakken van Onze-Lieve-Vrouwebeelden. Ze hielden het met de duivel, brandschatten, plunderden en verkrachtten. “In feite waren het gewone boeven die men niet te pakken kon krijgen”, zegt Marit Maessen. “In die periode waren er in deze streek meer dan veertig staatjes: vorstendommetjes, hertogdommetjes, baronieĆ«n, heerlijkheden. Aan het hoofd daarvan stonden potentaatjes die geen wegen wilden aanleggen omdat iedereen dan over hun land zou komen. Door het bronsgroen eikenhout konden bandieten makkelijk van het ene rechtsgebiedje naar het andere vluchten.”

Nu liggen die wegen er wel, en ze worden gebruikt: iedereen die iets wil bereiken, gaat weg. De VRT-journaliste Frieda Van Wijck, Heterdaad-acteur Kris Cuppens, voetballer Vital Borckelmans, motorcrosser Stefan Everts zijn allemaal uitgeweken. Dat is niet nieuw: zes eeuwen geleden nam men ook al de benen. Na wat klussen her en der trad een schilder in dienst van Filips de Goede aan het hof van BourgondiĆ«, waar hij de woorden sprak: “Ik ben Jan, en ik kom van Eyck.”

apotheek

Op de Markt nr. 46 ligt de oudste privƩ-apotheek van Belgiƫ, waar van begin 18de eeuw tot in 1959 zes generaties apothekers poeders stampten en pillen draaiden. Minstens evenveel voor de veeartsenij als voor mensen, want mensen maak je zelf en vee moet je kopen.

lekker

– Het oude kanunnikenhuis Den Soeten Naam Jesus, Hepperstraat 8, staat bekend om zijn grillades.

’t Kelderke, Markt 42: een gastronomisch restaurant in een stemmige mergelkelder.

– Brasserie De Kloostertuin in de Bosstraat, heerlijk rustige binnentuin van het oude ursulinenklooster.

Kalders, Bosstraat 34, voor knapkoek en ander gebak.

Griet Schrauwen / Foto’s Marc Goldchstein

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content