Pierre Darge
Pierre Darge Freelancejournalist

De meest noordelijke Franstalige stad in Europa, met de derde grootste binnenhaven van dit continent, en altijd een staat in de staat gebleven. Het prinsbisdom Luik kijkt fier terug op een eeuwenlange vrijheid en onafhankelijkheid, met hoogten en laagten.

Pierre Darge / Foto’s Jan Verlinde

De doorsnee-Vlaming heeft nauwelijks nog een kijk op wat er over de taalgrens gebeurt, hem ontgaan de varianten en verschillen tussen twee werelden die steeds verder uiteendrijven.

Het prinsbisdom Luik kreeg van de Duitse keizer in 980 het statuut van een echte staat, al bleef het respect verschuldigd aan de leenheer. Die onafhankelijkheid zou liefst acht eeuwen duren, maar zoals dat wel meer met onafhankelijkheid gaat, ging ze zelden over rozen. De Luikenaars moesten niet alleen de buitenlandse vijanden op afstand houden, ze wilden in hun prinsbisdom ook hun individuele rechten laten gelden. Al in de twaalfde eeuw verleende prinsbisschop Albrecht van Cuyck zijn onderdanen in een handvest het recht op bezit, en al in 1316 erkende de Vrede van Fexhe, de eerste Luikse grondwet, de individuele vrijheid, controle over het rechtsapparaat en verdeling van de wetgevende macht onder iedereen. Al bleken er in de praktijk wel vaker problemen de kop op te steken.

Echt moeilijk werd het pas in de vijftiende eeuw. Toen was het prinsbisdom inmiddels tot een behoorlijke vlek op de kaart uitgegroeid. Het omvatte zowel de twee Limburgen als een flink deel van de huidige Ardennen. De Bourgondische expansie stond in de weg. De weerstand van de 600 Franchimontezen ten spijt werd de stad in 1468 door Karel de Stoute geplunderd, in brand gestoken en met de grond gelijkgemaakt op enkele religieuze gebouwen na. Het perron, symbool van de Luikse vrijheden, werd naar Brugge verbannen. Negen jaar later werd het teruggeschonken, in 1492 erkenden Maximiliaan van Habsburg en de Franse koning Karel VIII de Luikse neutraliteit. Luik herstelde zich al aan het begin van de zestiende eeuw en bloeide economisch weer helemaal op. Maar op 1 oktober 1795 werd Luik door Napoleon bij Frankrijk ingelijfd, en tot hoofdstad van het Franse departement van de Ourthe gemaakt.

Toch is de eigenzinnigheid gebleven. Ze leeft vooral verder in het stadsdeel Outremeuse, op de Rive Droite, dat ingesloten wordt door de Maas en de derivatie van de stroom. Een populaire wijk waar het echte Luikse dialect overleeft, het vaderland van de marionettenheld Tchantchès, het stadsdeel ook waar Simenon een flink stuk van zijn leven doorbracht en waar een deel van de Itinéraire Simenon doorheen loopt. Waar 15 augustus een nationale feestdag is, waarrond elk jaar evenementen worden gebouwd die dagenlang aanslepen. Aan de overzijde van de Maas klopt het historische hart, en daar heerst dan weer een zeer Franse stemming. Daar wordt de nationale feestdag niet op 21 juli maar een week eerder gevierd, precies, samen met de quatorze juillet van de zuidelijke buren. Want ook dat is een Luikse realiteit.

Nog een uitschieter van het eigenzinnige Luikse karakter is het Antoinisme, de enige Belgische religie, die aan het begin van de eeuw door Louis Antoine werd gesticht en waarvan we de tempel op onze wandelweg in de Hors-Château ontmoeten. De voormalige mijnwerker, metaalarbeider en autodidact vond in de klassieke religies niet het antwoord op zijn vele spirituele vragen, en zette toen maar een eigen doctrine uit. De man stierf in 1912, maar zijn geloof wordt nog altijd in een 60-tal tempels beleden.

De geschiedenis van de stad heeft grotendeels te maken met de economische hoogconjuctuur, te danken aan de grondstoffen die in de buurt werden gedolven. Al in de zestiende eeuw ontstond langs de rivieren in het Luikse een metaalnijverheid die uitblonk in draadtrekken en ijzergieten. De edelsmeedkunst die op een meer ambachtelijke leest was geschoeid, haalde bijvoorbeeld het allerhoogste kwaliteitsniveau. Aan het begin van de zeventiende eeuw verschijnt Jean de Corte ten tonele. Deze producent van kanonpoeder, die al snel zijn naam in Cortius laat verlatijnsen, wordt leverancier van de Spaanse koning. Hij laat tussen 1597 en 1605 aan de Maastrichtse kade aan de boorden van de rivier een huis optrekken dat in verhouding moest staan tot zijn fortuin. Het huis, tegenwoordig het Cortiusmuseum, is vrijwel intact gebleven en straalt de rust van de grote, oude huizen van toen uit. De bezoeker kan er meubilair, zilverwerk en wandtapijten bewonderen, en wordt teruggevoerd naar de sfeer van de Luikse hoogdagen. In de tuin geeft een deurtje toegang tot het glasmuseum, waar onlangs ook meubilair werd samengebracht van Gustave Serrurier-Bovy, tijdgenoot van Hankar en Horta, en een van de voorlopers van de art nouveau.

Wie gevoelig is voor de architectuur uit die dagen, moet ook het huis d’Ansembourg bezoeken, een perfect voorbeeld van een achttiende-eeuws patriciërshuis dat voor de Eupense bankier Michel Willems werd opgetrokken, en waar momenteel het museum van decoratieve kunsten in werd ondergebracht. Dat men in Luik niet zomaar wapens smeedde, mag blijken uit de schitterende collectie in het wapenmuseum. Daar worden zo’n 13.000 stukken bewaard, waaronder verschillende cassettes met twee pistolen en het bijhorend alaam, de zogenaamde coffret des duellistes. Uit tijden toen de persoonlijke eer nog geen ijdel begrip was. Alvast opmerkelijk in een stad waar tegenwoordig ook toeristen op bezoek komen om morbide aanknopingspunten te vinden met de processen die de jongste maanden ons land zoveel negatieve publiciteit hebben bezorgd.

In de achttiende eeuw werd het landschap door de steenkoolontginning grondig veranderd. Toen Victor Hugo in 1838 in de Maasvallei langskwam, noteerde hij vuurspuwende kraters, scharlakenrode stoom, en vlammen als tongen getuigen van de activiteit rond de hoogovens. John Cockerill bouwde vanuit Luik een imperium op dat sinds de tweede helft van deze eeuw alleen maar voor problemen heeft gezorgd en de teloorgang van de welvaart inluidde.

De Luikenaars verwijzen tegenwoordig niet graag naar de gewelddadige industrie, die de stad zo lang in haar greep hield en in haar nadagen meer wanhoop en miserie meebracht dan men zich in Vlaanderen kan voorstellen. Toch is er ook veel fierheid over de hoogstaande ambachtelijke smeedkunst, zoals we die terugvinden in de doopvont van Sint-Bartholomeüs in de gelijknamige kerk. Op het geelkoperen geheel staan taferelen uit het evangelie. Het wordt gedragen door tien ossen en wordt als een meesterwerk van Maaslandse kunst beschouwd. Het wordt toegeschreven aan Reinier van Hoei, en is een van de sept merveilles die ons land rijk is. Door de massale belangstelling voor de doopvont wordt wel eens vergeten dat in een kapel van de kerk ook nog een schitterende houten Christus van Saint Julien hangt uit de dertiende eeuw.

De geschiedenis heeft Luik niet gespaard : de trotse kathedraal die langs het huidige Sint-Lambertusplein verrees, werd tijdens de Franse Revolutie door al te ijverige revolutionairen geplunderd en grotendeels afgebroken. In de daaropvolgende dertig jaar bleven er nog wat muren overeind, maar daarna werd het geheel met de grond gelijkgemaakt, als beseften de Luikenaars pas toen dat het met hun onafhankelijkheid voorgoed gedaan was. Maar het verleden werd ook her en der gevrijwaard : in de nieuwe kathedraal kan men in de Schatkamer de schatten uit de oude kathedraal bewonderen, waaronder het in goud en zilveren uitgewerkte Sint-Joris-reliekschrijn dat door Karel de Stoute werd geschonken een paar jaar na de vernieling van de stad. Eer je in de schatkamer komt, kom je langs de indrukwekkende witmarmeren dode Christus van Jean Del Cour, die als een gevallen atleet werd afgebeeld en waarnaast nog elke dag bloemen worden neergelegd. Al lijkt ook daar iets mee aan de hand : boven het unieke beeldhouwwerk hangt tegenwoordig de merkwaardige opmerking : ?En raison des vols répétés, prière de remettre les fleurs au sacristain ou au suisse s.v.p.?. Om maar te zeggen dat zelfs het kleinste bloementuiltje deze dagen in Luik niet meer veilig schijnt.

Het mooiste religieuze bouwwerk van de stad is de Sint-Jacobskerk, een van de merkwaardigste voorbeelden van flamboyante gotiek in ons land. Al blijkt het bouwwerk bij nader toezien uit verschillende delen te bestaan : van een Romaans voorportaal met achthoekig klokkentorentje uit de twaalfde eeuw, over een Italiaans renaissanceportaal uit de zestiende eeuw en het laatgotische spitsboogvormige koor uit dezelfde periode. Zelfs wie weinig tijd heeft, kan niet anders dan onder de indruk komen van de gotische gewelven en hun overvloed aan details. Hier duikt de naam van Everhard van der Marck op, de renaissanceprins die in 1505 de prinsbisschoppelijke troon besteeg, later aartsbisschop van Valencia en kardinaal zou worden, en de stad na de nederlaag tegen Karel de Stoute een nieuw elan en een nieuw zelfvertrouwen zou geven. Hij is de man achter het prinsbisschoppelijk paleis (inmiddels ook bekend uit de schandalenfeuilletons op de televisie), met zijn mengsel van gotische en renaissancestijlen. Hij zorgde er ook voor dat de Sint-Jacobskerk in 1535 volledig werd hersteld, en evolueerde tot het bouwwerk waar we nu vol bewondering doorheen wandelen.

Luik bulkt van historische accenten, maar wie door de stad loopt, merkt ook dat er veel burgerhuizen hebben plaatsgeruimd voor pseudo-moderne gebouwen en lelijke winkelpanden. Wie koelte zoekt op de terrasjes rond het perron, zit nog altijd een beetje op een kale bouwwerf, en dat hebben de stedelingen goed begrepen. Het actieve Luik situeert zich eerder in de verkeersvrije Carré bezuiden de rue de la Caquette en de rue Clémenceau, waar jong en oud samenzitten op de terrasjes in de schaduw van de kathedraal of rond het driehoekige Vinave d’Ile-plein met de Vièrge de del Cour. Waar winkelende Luikenaars door de meer dan anderhalve eeuw oude p assage Lemonnier slenteren, muziek spelen, uitgaan of gewoon zitten te kletsen. Aan de rand van de Carré, in de rue de la Wache, bevindt zich ook het beroemdste restaurant van de stad, Mamé Vî Cou ( ma tendre chérie). Daar worden streekgerechten geserveerd zoals de lokale groentesoep met aardappelen, boudin blanc met marjolein, en varkensniertjes. De ontvangst is er allerhartelijkst en de service uitstekend, en de porties zijn genereus.

In de week liggen de Maaskaden er wat verlaten bij. Een gedenkplaat aan de gevel van de antiquairszaak aan de Maastrichtsekade nummer 2 herinnert er nog aan dat de diligences er in 1750 richting Brussel, Antwerpen, maar ook Zwitserland en Italië vertrokken. Maar dat was toen. Druk is het er tegenwoordig pas op zondag, als de Batte, de langste markt van Europa, van 8 uur ’s morgens tot twee uur ’s namiddags tot bloei komt. Dan is Luik voor een paar uur weer zichzelf, en laait de economische bedrijvigheid weer even op. Wie zoekt naar een wat rustiger kennismaking, moet naar de impasses, de doodlopende straatjes die benoorden de Hors-Château tegen de flanken van de heuvel werden gebouwd. Daar zijn nu architecten en artiesten met een originele smaak neergestreken. Ze proberen de bestaande pandjes te restaureren. Dat is hier en daar aardig gelukt, en het binnenpleintje waar de impasse de l’ange en de impasse de la couronne mekaar ontmoeten, staat er tegenwoordig groen bij.

Ertegenover kan je via een poortje naar de cour Saint-Antoine, een binnenpleintje dat in de jaren zeventig door architect Charles Vandenhove werd hertekend. Vlakbij vind je de indrukwekkende trap la montagne de Bueren, die maar liefst 374 treden hoog is en naar de citadel leidt. Deze fotogenieke trap wordt op een paar plaatsen doorsneden met dwarsgeplaatste rustbanken. Hij zorgt voor een ontnuchterende kennismaking met de hellingen waarop en waartussen Luik gebouwd werd. Wie de zeventig meter hoge klim wat te extreem vindt, kan links de wat mildere sentier des Coteaux nemen en wordt ook dan beloond met een prachtig vergezicht op een stad die zichzelf een beetje kwijt is.

Sommige Luikenaars buigen tegenwoordig deemoedig het hoofd onder de politieke schandalen, de stad mist het pittige dynamisme dat in het gerestaureerde centrum van Namen bloeit, en zelfs de hoertjes achter de ramen van de rue du Champion zitten met gekruiste benen loom achterover tegen het behang of doden de tijd met het invullen van kruiswoordraadsels. Het leven in deze stad met haar indrukwekkend verleden en haar beroemde strijdlust brandt tegenwoordig op een heel bescheiden pitje.

Met de klok mee : Bartholomeüs-kerk ; borstbeeld van Simenon, die een flink stuk van zijn leven doorbracht in Luik ; sfeer in het verkeersvrije le Carré ; trap La montagne de Bueren, met 374 treden.

Doopvont van Sint Bartholomeüs, een van de sept merveilles van België ; detail van de voordeur van het Cortius-museum.

Visser aan de oever van het stadsdeel Outremeuse.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content