Honderd jaar geleden werd architect Renaat Braem geboren. Talrijke tentoonstellingen brengen een hommage aan de grote Belgische modernist en utopist, die een voorliefde had voor torens en elegante structuren. Wij bezoeken enkele van zijn markantste creaties.

Renaat Braem (Antwerpen, 1910 – Essen, 2001) behoort tot de belangrijkste moderne architecten in ons land. Zijn carrière begon in de late jaren dertig, maar hij was vooral na de oorlog actief. Als enige Belg liep hij midden jaren dertig stage bij Le Corbusier. Ook later bleef hij die zware ideologische stempel van de modernistische architectuur uitdragen.

Net als veel van zijn kompanen had hij een hekel aan oude architectuur. Hij vond oude stadskernen vuil, chaotisch en onaangepast aan de behoeften van de moderne mens. Braem was een kind van zijn tijd, toen zowel links als rechts de maatschappij wilden zuiveren en netjes maken. Hij droomde, zoals nog vrij veel hedendaagse architecten, van propere moderne steden met rastergrondplannen, brede wegen en torengebouwen. Zijn generatie heeft veel satellietsteden gebouwd, waarvan er maar enkele goed bewoonbaar bleken te zijn. Oude steden wilden deze modernisten slopen. Le Corbusier wilde in Parijs zelfs de Marais wegvegen voor torens, en in Brugge nam Huib Hoste een historische wijk in het vizier. Wat een geluk dat ze niet overal hun gang konden gaan, beseffen we nu, want tegenwoordig zijn oude stadskernen in trek, omdat ze meer woonkwaliteiten blijken te hebben dan woontorens of nette verkavelingen. Wel is het zo dat destijds veel oude steden aan een grondige opknapbeurt toe waren.

De sociaal bewogen Braem dacht vooral aan de gewone man, die tot dan toe slecht behuisd was. Hij wilde de stadskern vervangen door de ‘lijnstad’, ontworpen als een productieketen, met fabrieken aan de aanvoerwegen en de woontorens in een groene zone. Zowel restaurants, wasplaatsen als culturele voorzieningen waren collectief, bedoeld voor een utopische maatschappij zonder standen. Braem hoopte ook de tegenstelling tussen stad en platteland op te heffen. In de jaren vijftig ontwierp hij zelfs een plan dat ons land in twee bebouwde stroken verdeelde, van noord naar zuid en van oost naar west, met tussen de torens landbouwzones. Dat hij het moeilijk had met onze chaotische stedenbouw mocht blijken uit zijn pamflet Het lelijkste land ter wereld (1968).

Collectieve hoogbouw

In 1949 kreeg Braem, ondertussen lid van de communistische partij, een eerste grote opdracht voor collectieve hoogbouw : het Kiel in Antwerpen. Daarvoor volgde hij de ideeën van het CIAM (Congrès Internationaux d’Architecture Moderne), waarvan hij in de jaren dertig lid was geworden : een architectuur in het groen met collectieve voorzieningen, zoals een sociaal centrum en sportinfrastructuur. De utopist Braem hoopte dat de bewoners in vriendschap zouden leven en ontwierp daarom overal open gaanderijen om elkaar te ontmoeten. Nergens merk je donkere portalen en overal is er ruimte en licht. Destijds zocht men bewoners met een zeker opleidingsniveau die de projecten wisten te waarderen.

Dezelfde aanpak vind je ook in veel van zijn andere projecten terug, zoals de Arenawijk in Deurne en de Modelwijk die hij naar aanleiding van de Expo ’58 bouwde aan de Heizel. Daarvan herbergden de drie grote blokken aanvankelijk de gasten van de expo, nadien werd het een sociaalhuisvestingsproject. Hij noemde de wijk zelf de ‘Akropolis’, omdat ze monumentaal en ruimtelijk is, en hoog boven het ouderwetse Brussel ligt. Ze heeft een hoog Corbu-siergehalte en is elegant van lijn en verhoudingen. Maar zoals veel moderne architectuur veroudert het project slecht en wordt het door een verpauperde bevolking bewoond. Het is visueel spectaculair, maar wellicht oncomfortabel. Hopelijk worden de gebouwen goed hersteld, zonder verminking van de originele details.

In Leuven bouwde Braem de woontorens van Sint-Maartensdal, waarvan de hoogste de allure kreeg van een nieuw belfort. In de vormgeving zit er ook een organische toets die je wel meer aantreft in zijn architectuur. De woontoren die hij in Boom bouwde, werd net als Sint-Maartensdal slecht gerestaureerd.

Braem hield natuurlijk van torens, denk maar aan de politietoren in Antwerpen. Daarnaast bouwde hij ook een aantal kleinere gebouwen in een vrij organische stijl, zoals het tentoonstellingspaviljoen in het Middelheimpark en het Rectoraatsgebouw van de VUB in Brussel, waarvan de trappen wel neo-art nouveau lijken. Hij was ook betrokken bij de bouw van een van de markantste gebouwen uit de jaren zestig : het ronde kantoor van Glaverbel in Watermaal-Bosvoorde. Heel wat van zijn werk, zoals zijn eigen woning in Deurne, is te bezoeken, individueel of via rondleidingen.

Door Piet Swimberghe – Foto’s Michel Vaerewijck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content