Lissabon Dichter bij de hemel
“De laatste stad van de oude wereld en de eerste van de nieuwe” werd gebouwd op zeven heuvels. Pittoreske trams, liften en kabelbanen voeren je hogerop. Dichter bij het licht, dichter bij de hemel.
Toen Ricardo die laatste Engelse penalty stopte en meteen daarna zelf scoorde, ging voor ons Portugezen de hemel open”, grijnst Nicholas Grassi. Het is midden juli, het EK Voetbal is alweer een dikke week voorbij. Maar in Lissabon zijn de straten nog altijd feestelijk rood en groen bevlagd en van op gigantische affiches kijkt een viriele Luis Figo onverstoorbaar op het stadsgewoel neer. Dat de Grieken de uiteindelijke winnaars van het toernooi werden, wuift Grassi weg, als een onbelangrijk detail dat niets afdoet aan de nationale euforie. Grassi is mijn gids in Lissabon, een vriend van Portugese vrienden van een collega, u weet hoe dat gaat. Jaren geleden dat ik nog een blind date had en verdraaid, ik had het slechter kunnen treffen : dit jongmens kan zo op de cover van Vogue Uomo. Uitstekende referenties ook : zijn opa, van Siciliaanse origine, schreef nog muziek voor Jacques Brel. Zelf streek Grassi, na omzwervingen, opnieuw in zijn geboortestad neer en werkt er in een reclamebureau. Een bereisd insider, zo heb ik mijn tipgevers in den vreemde het liefst.
Het restaurant dat hij voor onze ontmoeting uitgekozen heeft, is alvast een voltreffer : onversneden Portugees, met witte en blauwe azulejo’s en simpele tafeltjes met een kaars. Genadig toeristenvrij ook, zoals zoveel reizigers heb ik graag de illusie van een monopolie op authenticiteit. In Mercearia peuzel je je lullas grelhadas (gegrilde inktvisjes) en bacalhau noforno (kabeljauw in de oven) omringd door weldoorlezen boeken in leren banden, alsof je in iemands bibliotheek zit. Pessoa kan natuurlijk niet ontbreken, die wordt er in Lissabon altijd bijgesleurd. Je kunt je natuurlijk afvragen hoeveel Portugezen daadwerkelijk iets van ‘m gelezen hebben. Net iets meer dan Belgen die Maeterlinck gelezen hebben, schat ik. In elk geval, Pessoa karakteriseerde Lissabon als een “trieste en blije stad, waar ik opnieuw kan dromen.” Daar wil ik me best iets bij voorstellen.
De littekens
Hoe híj Lissabon het best kan typeren, wil ik van Grassi weten. “Als een stad die met haar littekens heeft leren leven”, zegt hij na enig nadenken. Ja, ze hebben hier een en ander meegemaakt. Op 1 november 1755 werd Lissabon getroffen door een massieve aardbeving die het leven kostte aan 40.000 van de 270.000 inwoners. De manier waarop de Markies dePombal de heropbouw van de verwoeste stadsdelen aanpakte, zegt veel over de praktische aard van de Portugezen. De wijk Baixa die het monumentale plein Praça do Comércio omarmt, werd heraangelegd volgens een rechtlijnig patroon, de ambachten keurig overzichtelijk per straat gegroepeerd. Een ander litteken is van veel recentere datum : In 1988 woedde in de levendige winkelwijk Chiado een zware brand. Kwaad opzet, beweren nu nog vele inwoners. Hoe ook, de sporen van de ramp werden door het renovatieproject van architect Siza Veira zo goed als uitgewist en op de plaats van het vroegere warenhuis Grandella verrijst nu het moderne shoppingcenter Armazéns do Chiado. Zoals elke toerist neem ik de Elevador de San Justa, een art-nouveaucreatie van een discipel van Eiffel en een van de vier liften die het hoogteverschil tussen de stadswijken overbruggen. Mais perto do céu, dichter bij de hemel, belooft de folder. Een beetje overdreven misschien, maar van op het hoogste platform heb je in elk geval een prachtig uitzicht over de monding van de Taag in de Atlantische Oceaan en over de rode daken van de stad. In de nabijheid van de lift staat de ruïne van het Convento do Carmo, het klooster dat grotendeels vernield werd tijdens de grote aardbeving van 1755, toen het dak tijdens de mis instortte en een groot aantal kerkgangers omkwam. Nu groeien er rozen langs het middenpad en de resterende gotische bogen rijzen sierlijk op tegen de blauwe lucht. Dus toch dichter bij de hemel.
In het Avenida Palace is het anders ook niet slecht. Een barok paleishotel met kroonluchters, imponerende trapzalen en suites met marmeren badkamer. En voor de liefhebbers van verwennerij champagne en gerookte zalm bij het uitgebreide ontbijtbuffet. Goed gelegen ook, vlak bij Rossio, het levendige centrale plein van Lissabon. Daar mag ik graag op het terras van Pastelaria Suiça zitten en naar de bonte menigte kijken. Vroeger vonden er hier openbare terechtstellingen plaats, tegenwoordig loopt er een kartonnen zebra rond, reclame voor een dierenpark. Maar zelfs blakerend in de zon heeft het plein ook iets onheilspellends, in de figuren van de verminkten en geamputeerden die tegen de gevels zitten en munt proberen te slaan uit hun noodlot. Ik geef en doe mijn best om niet te staren.
Pessoa alom
Pessoa’s stamcafé was A Brasileira in de Rua Garrett. Hij zit er nog altijd, in brons gegoten aan een van de tafeltjes, en jolige toeristen willen vanzelfsprekend met hem op de foto. Overigens claimt zowat elk restaurant van enige ouderdom de patronage van de dichter, je vraagt je af hoe zo’n uithuizig man aan schrijven toekwam.
In elke stad zijn er bezienswaardigheden waar je niet omheen kunt. “Voor Belém moet je zeker een halve dag uittrekken”, had Nicholas aangeraden. Ooit was Lissabon de rijkste hoofdstad van Europa en een belangrijke uitvalsbasis voor ontdekkingsreizigers. Een van hen was Vasco da Gama die in 1497 vanuit Belém vertrok, op zoek naar een zeeroute naar India. De wijk aan de stroom, zo’n zes kilometer buiten het stadscentrum, heeft dan ook een uitgesproken nautisch karakter. De Torre de Belém, met stip het beroemdste monument van Portugal, hoorde ooit bij een fort dat de havenstad moest beschermen. Op loopafstand staat het Padrao dos Descobrimentos, het al even bekende, stenen karveel met beelden van beroemde zeevaarders en de dichters en schilders die hun exploten vereeuwigden. Zeker niet te missen zijn de serene kloostergangen van de Mosteiro dos Jerónimos, door elke gids aangeprezen als een perfect voorbeeld van de zestiende-eeuwse Manuelijnse bouwstijl, naar Ma-nuel I, de toen regerende vorst. En vanzelfsprekend trek ik ook wat tijd uit voor de zoete verlokkingen van de pastéis de Belem, in de Antiga Confeiteria met authentieke kloostertegeltjes waar naar een eeuwenoud nonnenrecept de lekkerste pastéis de nata gemaakt worden, ronde gebakjes van luchtig bladerdeeg, flan, poedersuiker en kaneel.
Op de terugweg naar het stadscentrum hou ik halt bij de dokken onder de Ponte 25 de Abril. Hier zijn in 1998, ten tijde van de wereldtentoonstelling, veel loodsen en pakhuizen tot bars, restaurants en megadiscotheken omgebouwd, maar ik kan er mijn draai niet vinden. Bij de elfendertigste Havanabar en het zoveelste Rick’s Café is mijn tolerantiedrempel voor geglobaliseerd uitgaansvermaak ruimschoots overschreden. Nee, geef mij dan maar Chapito, een kruising tussen bar, restaurant, kunstgalerie en circusschool vlak bij het Castelo de Sao Jorge, de Moorse vesting die heel Lissabon domineert. De bediening in Chapito is aan de anarchistische kant, maar het uitzicht adembenemend, zeker onder het genot van een licht parelende vinho verde. De heenreis naar het Castelo maakte ik per eléctrico, het kreunende gele trammetje van lijn 28.
De onvindbare wijnbar
Gesterkt door de vinho verde besluit ik Alfama verder te voet te verkennen. Dit is het oude schipperskwartier van Lissabon, een kasbah van kronkelende straatjes. “Er zijn caracoles” beloven onvaste krijtletters op een bordje bij een tasca. Maar wat ik ruik is vis, de gezouten bacalhau die hier alomtegenwoordig is op het menu. Uit een andere deur klinkt een smartelijke stem, Alfama is niet voor niets de geboorteplaats van fadolegende Amalia Rodriguez. Ja, hoe zit het eigenlijk met de saudade, de zoete droefenis over wat was of had kunnen zijn waarop de Portugezen het patent schijnen te hebben. Nicholas lijkt bijna gegeneerd als ik er hem naar vraag. “Ja, dat bestaat, wij zijn van nature een nostalgisch volk. Maar veel fadotenten zijn toeristenvallen. Als je goede, moderne fado wilt horen, koop dan een cd van Mariza.”
Nostalgie en nuchterheid, het sluit elkaar niet uit. En Nicholas’ lijstje van niet te missen bezienswaardigheden bevalt me wel. Ook al zijn die attracties niet altijd gemakkelijk te vinden. De Bairro Alto, daar brandt volgens hem de lamp, een oude volkswijk die tot een trendy uitgaansbuurt evolueerde. En ook leuke boetieks en de-signwinkels telt, vooral rond de Praça Principe Real. Ik zoek soelaas voor de hitte in de schaduwrijke Jardim Botanico en ga daarna op zoek naar Chafariz do vinho, een hippe enotheek waar Nicholas en zijn vrienden vaak rondhangen. Gemakkelijker gezegd dan gedaan, want straten die op het stadsplan naast elkaar liggen, zijn in de realiteit door steile hellingen van elkaar gescheiden. Als ik de zoveelste trap afdaal, grijpt een frêle oude heer me bij de arm. Neenee, daar beneden moet ik niet zijn, dat is geen buurt voor een keurige vrouw.
Gehoorzaam bestijg ik opnieuw de treden, al was het maar omdat ik bang ben dat de chaperon aan mijn arm het in zijn eentje niet haalt. Hij heeft anders nog adem genoeg om zijn hele levensverhaal uit de doeken te doen. Aangezien mijn kennis van het Portugees zich beperkt tot si en obrigado, is de conversatie nogal eenzijdig, maar eenmaal boven drukt mijn ‘redder’ mij dankbaar een heiligenprentje in de hand. Die enotheek heb ik overigens nooit gevonden, maar met de bescherming van de bondoso Padre Francisco da Cruz was ik daar boven op die heuvel toch weer een stukje dichter bij de hemel. n
Tekst Linda Asselbergs
Pessoa karakteriseerde Lissabon als een “trieste en blije stad, waar ik opnieuw kan dromen.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier