Liever armagnac
Waar ik nog steeds niet naar kan luisteren zonder golven van weemoed te voelen aanrollen, is het prachtnummer Est Miskien van de Wevelgemse wereldgroep Het Zesde Metaal. Wellicht moet West-Vlaams je moedertaal zijn om dat te begrijpen, maar Est Miskien behoort voor mij tot die zeldzame scheppingen van drie minuten die een heel kunstenaarsleven rechtvaardigen. De zanger, Wannes Capelle, is nog jong. Hij schijnt een IJslands lief te hebben, in welker taal hij ook wel eens zingt, en werkt momenteel aan een tweede cd. Ik kijk daar naar uit met een mengsel van halsreikendheid en schrik dat hij het niveau van de eerste niet zal halen. Allerdings hoop ik dat hij veel airplay zal krijgen, op zijn minst evenveel als het supermarktsurrealisme van De Mens, die droomde dat hij sliep.
Est Miskien is dus een weemoedbom voor mij, waarin splinters van gemis zijn verborgen. Geen effectievere manier om mijn gemoed vol te laten schieten dan daarnaar te luisteren, wat een zuiverend effect kan hebben, je gemoed vol laten schieten op gecontroleerde wijze, in plaats van afscheid en teloorgang in gespreide slagorde op je te laten inwerken als die Chinese martelmethode waarbij om de paar seconden, dag en nacht, een druppel water op je kop wordt geplensd. Dat liedje zit zo vernuftig in elkaar dat het blijkbaar op al mijn knopjes duwt, aan alle hendeltjes trekt waarachter zich liefde verschuilt voor wat verdwenen is, voorgoed. Ik zou de tekst wel in het Nederlands willen vertalen, en in weerwil van de Vlamingen ook in het Frans, zo schoon vind ik hem bij elke herbeluistering, ongeveer om de 7 1/2 maand, maar wellicht zou hij aan glans verliezen zonder skoer’n en dentrieng.
Wie het genot niet kent zich vloeiend in het West-Vlaams te uiten en op zoek is naar een ding van schoonheid in de standaardtaal, durf ik Schaduwkind van P.F. Thomése in de pollen te duwen. Het boekje verscheen al enkele jaren geleden, maar ik kwam het bij De Slegte tegen, waar het in bulk lag voor 2,99 euro, wat schandelijk mag heten vermits dat ongeveer de prijs is van een Filet-O-Fish. Het gaat opnieuw over gemis, zij het niet van een oude grootvader maar van het gestorven kleine meisje dat de dochter van de schrijver was : “Hoe zou haar Etruskisch hebben geklonken ? Hoe haar stem ? Waar is de sneeuw die nooit is gevallen ? Een paleis of een andere trivialiteit valt desnoods weer op te bouwen, maar wie herstelt de kus van een meisje dat nooit heeft gekust ? Wie graaft haar geuren op, haar lach ? (…) Ergens in de taal is zij nog, ergens tussen een paar woorden in.”
Ik vind dat zo aangrijpend – onderkoeld en tegelijk erg liefdevol – dat ik tien van die boekjes heb gekocht, om cadeau te doen aan vrienden en op restaurant als fooi te geven. Stel je de verachting voor op het gezicht van de kelner, mocht je zoiets daadwerkelijk doen.
Ook in mijn persoonlijke leven was de harde kant van het bestaan de afgelopen week vrij prominent aanwezig. Zo ging ik, vergezeld door mijn dochter van 3, op bezoek bij mijn neef van 89. Vijf jaar geleden reisde hij nog naar San Francisco en dronken we samen armagnac uit 1981, maar de laatste tijd heeft hij terrein verloren zodat hij nu met behulp van een bleekblauwe kraan in bed moet worden getakeld. Zijn been is afgezet en zijn nieren falen, maar hij beschikt nog over een scherp verstand. Ik had een geurkaars meegebracht en zag in zijn ogen een jongensachtige fonkel, die mij beviel en die verried dat hij gvd liever de rest van die armagnac had gehad.
Na ons bezoek maakten dochter en ik nog een ommetje langs het speelplein. Op de bankjes waarmee het afgeboord is, zaten drie jonge koppeltjes van telkens een Vlaamse en een Afrikaan, die elkaar betastten en belikten en ons omsingelden, zodat ik het gevoel kreeg te zijn terechtgekomen in een bizarre film.
“Waarom had die mijnheer maar één been, papa ?” vroeg Liv opeens, terwijl zij de hele middag had gedaan alsof zij dat niet zag. Ik stak een gebrekkige uitleg af over oud zijn en vallen en dat zij geen schrik moest hebben dat háár dat zou overkomen, vermits zij nog jong was en kerngezond.
“Ja, want ik ben Livje”, lachte ze, zonder duidelijk verband. Ik heb haar zelfvertrouwen maar intact gelaten.
En ik prees haar om haar empathie, omdat ze niet had zitten staren, maar mijn neef een waskrijt in de beverige handen had gestopt. Zo kon hij mee de paddenstoelen in haar boekje kleuren, wat wij elk om beurten mochten doen, op haar commando, het liefst in tinten die je bij een echte paddenstoel niet ziet.
Jean-Paul Mulders
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier