Pierre Darge
Pierre Darge Freelancejournalist

Het toeristisch potentieel van Libië is enorm, al steekt het voor een groot deel onder de grond. De kuststrook is bedolven onder de archeologische sites, maar ook nu nog sterven er woestijnsteden uit.

TEKST EN FOTO’S : PIERRE DARGE

Het minste wat men kan zeggen is dat Libië met een imagoprobleem zit. In de dagen die voorafgingen aan onze reis, werd ik door vrienden en kennissen opgebeld met de vraag of ik het wel echt nodig vond om naar Libië te gaan. Er is een embargo op internationale luchtverbindingen, diplomatieke relaties en import van militair materieel. Dat werd vier jaar geleden uitgevaardigd door de veiligheidsraad van de Verenigde Naties toen Libië weigerde twee verdachten van de Lockerbie-affaire voor een Engelse of Amerikaanse rechtbank te laten verschijnen. Het land wil ze wel naar een ?internationale, neutrale” rechtbank laten gaan. Er werd me dus voorspeld dat de reis moeilijk zou verlopen : dat ik aan de Tunesische grens vijf tot zes uur zou worden opgehouden en gefouilleerd, en dat er een risico was om te worden opgepakt. Eén wijsneus, duidelijk geen historicus, wist zelfs te vertellen dat er niets te zien valt in Libië. We vertrokken toch, zij het met wat telefoonnummers van diplomaten op zak.

Allemaal vals alarm, zo bleek. We ontmoetten in Libië niet alleen zeer weinig politie of militairen, we werden er ook voortdurend ontvangen door charmante, timide mensen.

Het zuiden, dat aan Algerije, Tjsaad en Egypte grenst, wordt voor het grootste deel door de Sahara ingenomen, in al haar grillige verschijningsvormen. Daar verheft zich het Acacousgebergte met zijn vele rotstekeningen, en daar liggen heuse woestijnmeren. Zelf volgden we de kust, met als uitschieter de oase Ghadames, die een voorsmaakje biedt van het woestijnleven en zijn afbrokkelende tradities, een gevolg van de verdwijnende karavaanhandel.

De archeologische sites hebben hun absolute rust gemeen in de volle natuur. In Sabratah, een uur rijden vanaf de Tunesische grens, stapt men door een desolate oase van kalmte, met zacht invallend licht en helemaal geen bezoek. De passant loopt er op zijn zoektocht tussen gele en paarse bloempjes, en wordt er enkel door de vogels vergezeld. Tegen de achtergrond van de staalblauwe Middellandse Zee stap je door een idyllisch kader waar je uren kan slenteren of luisteren naar de stilte. Of je kan de planken van de scène van het intacte theater beklimmen. Wie daar naar de lege banken kijkt, met in de rug de drie etages zandkleurige steen, herkent de intimiteit van na de voorstelling als het publiek naar huis is. Maar dit keer wel bij volle middaglicht, en met een bries uit de zee.

Zelfs de meest onverschillige bezoeker wordt geraakt door de levensechtheid van het kader dat zich in Leptis Magna aandient, de meest intacte Romeinse stad uit het Middellandse-Zeegebied, een uur rijden ten oosten van Tripoli. Daar genieten we ’s anderendaags van de imposante, uitgestrekte ruïnes. Deze stad kwam onder het bewind van Septimus Severus (193-211) tot grote bloei, en telde tussen 60.000 en 80.000 inwoners. De rest van het verhaal vertoont enige gelijkenis met het lot van Brugge in de middeleeuwen : de verzanding van de haven luidde het verval in, de meningsverschillen tussen de stammen deden de rest, en met de inval van de Vandalen in 455 werd het lot van de nederzetting definitief bezegeld. Er kwam een zekere heropleving toen de Byzantijnse generaal Belisarius in de zesde eeuw het Romeinse gezag even kon herstellen, en zich zelfs met de restauratie van het geheel bezighield. Maar de Arabische invallen in 644 maakten die heropleving weer ongedaan. Aan het begin van de middeleeuwen werd de stad verlaten, en graasden alleen nog schapen tussen wat restte van de gebouwen.

In de elfde eeuw nam de natuur bezit van de stad, die geheel onder het zand verdween. Een geluk bij een ongeluk, zou later blijken. Acht eeuwen later vonden Italiaanse archeologen een behoorlijk deel van Leptis Magna min of meer intact terug. Wie om de triomfboog van Septimus Severus loopt, staat snel oog in oog met de goedbewaarde baden van Hadrianus, compleet en zoals ze in de boeken staan met frigidarium, tepidarium en caldarium : een les in Romeinse badgewoonten. Even verder word je overweldigd door de aanblik van het forum van 100 op 60 meter, waar gigantische Medusa- en Nereide-hoofden de bezoeker in de ogen kijken, de slangen los in het haar. Er is geen mens in de basilica, en ook het prachtig bewaarde theater, een geschenk van de welstellende koopman Annobal Rufus in het jaar één aan de stad, ligt er verlaten bij. Wie tegenwoordig op reis gekweld wordt door busladingen bejaarde toeristen, vindt hier de perfecte tegenpool.

Een kilometer meer naar het westen rust één van de grootste circussen uit de Romeinse periode. Wie een beetje bezeten is door de geschiedenis, blijft hier een hele dag zoet. En ook de oningewijde raakt ondersteboven van het duidelijke beeld van wat rest, en kan zich met enige verbeelding en aan de hand van de vele straten en gebouwen het leven van een wereldstad 18 eeuwen geleden voor de geest halen.

Maar er is nog zoveel meer : vanuit Benghazi, een uur vliegen van Tripoli, kom je per auto gemakkelijk in Cyrene, het bestbewaarde Griekse juweel. Onderweg passeer je dan het kleine museum van Qasr Libya, waar we de bewaker wakker porren om de deur open te maken. Binnen wachten tegen de muren 50 schitterende mozaïeken van 60 op 60 centimeter, afbeeldingen van vissen, grazende stieren, riviergoden en krabben in zeer levendige kleuren. Maar eigenlijk zijn we vooral gekomen voor de enige afbeelding ter wereld van de Pharos, de vuurtoren op het gelijknamige eiland bij Alexandrië, dat tot één van de zeven wereldwonderen wordt gerekend. De mozaïeken komen allemaal uit het kerkje van Olbia, een dorp van de Pentapolis, de vijf Griekse nederzettingen aan de kust.

’s Namiddags slenteren we door Cyrene, dat een vervallen indruk geeft. En bij valavond gaan we zitten in het duin dat boven Apollonia uitkijkt. De voormalige haven van Cyrene zakt langzaam weg in zee. Helemaal aan de rand van het stadje ligt een in de rotsen uitgehouwen theatertje, ongebruikt, vergeten bijna. Overal heerst dezelfde rust. Af en toe loopt een opgewekte conservator met ons mee, die zich zijn Engels probeert te herinneren en blij is dat hij wat van zijn kennis kwijtkan. Aan het eind van het bezoek maken we tijd voor het ritueel dat ons inmiddels zo dierbaar geworden is : we drinken samen sterke koffie, delen een sigaret, en praten over de dingen die voorbijgaan.

Onderweg naar de sites passeert de verbaasde voorbijganger ook de reusachtige onderdelen van de pipelines van vier meter doorsnede. Vanuit de Sahara bedienen ze de kustplaatsen van zoet water, en ze maken deel uit van het Great Man-Made River Project, Kadhafi’s paradepaardje en momenteel ’s werelds grootste industriële onderneming, waarvan de kosten op 27 miljard dollar worden geraamd.

Door de hoofdstad Tripoli stappen we als door een stomme film : met veel te weinig tijd, en als een volleerde analfabeet. Al onze vooroordelen, waanideeën en hallucinaties over een land worden er omvergehaald. We staan in files van gedeukte auto’s, lopen door winkelstraten, kijken bij de vele juweliers naar goud- en zilverwerk. Strijken neer voor koffie, vinden het Jamahirya-museum dat in samenwerking met de Unesco tot stand kwam op maandag gesloten, en profiteren van een paar uur om door de oude binnenstad te lopen.

Hier wordt geleefd zoals elders. De boekhandelaar probeert me uit te leggen dat hij alleen twee Engelstalige boeken in voorraad heeft : één over immunologie en één over Parson’s eye disease. Maar dat geeft niks, stappend kan ik het stof van de ruïnes van me afschudden, al mis ik de echte terrassen. Een agent, de handen diep in de zakken van de regenjas, staat midden in de chaos van het verkeer met de rust die vrijkomt als de hoop vervlogen is. Niemand vraagt me iets en ik kan met niemand praten, maar als ik na de koffie mijn sigaretten vergeet, komt men me haastig nagelopen. In de medina kijk ik naar de ketelslagers, naar de werklui die bezig zijn met de restauratie van de voormalige woning van de Franse consul, en naar het zwerfvuil dat op elke straathoek rijkelijk aanwezig is. In het postkantoor spreken een paar bediendes gebroken Engels, en in het restaurant wijs ik bij wijze van uitleg naar de gerechten van mijn buren. En overal lacht de Kolonel vanop de tegenoverliggende muur naar me terug. In zijn Groene Boek begint hij het hoofdstuk over de partij met de woorden : ? Le parti est la dictature contemporaine (…) il est ‘l’appareil du gouvernement’ de la dictature contemporaine (…), puisqu’il représente le pouvoir d’une fraction sur l’ensemble.”

Maar de mooiste herinneringen bewaar ik aan de zo goed als uitgestorven eenvoud van de woestijnstad Ghadames, een kunstwerk van bijna verdwenen tradities. De oude stad wordt nog slechts door één familie bewoond, de andere families leven nu in anonieme maar nieuwe huizenblokken met airconditioning en computers. Maar de meeste ouderen zakken ’s zomers wel naar de oude stad af voor koelte en voor een babbel met andere overgeblevenen. De overbouwde, witte straten bestaan nog wel, maar ogen op een doordeweekse dag al helemaal verlaten. Sommige huizen zijn geheel of gedeeltelijk ingestort. In Ghat, een oase verder zuidwaarts, zijn ze een paar jaar geleden bij een stortregen zelfs letterlijk weggespoeld. De witgekalkte muren vertonen scheuren, de gebouwen die al hun kleur verloren hebben, wachten alleen nog op de tand des tijds.

We stappen met de gids Shoukri door het einde van een tijdperk, en genieten van een architectuur die de vormen tot hun eenvoudigste en meest functionele lijn heeft teruggebracht. Al snapt de buitenstaander niet meteen de samenhang : de smalle ?schouwen” tussen sommige huizen dienen om de bovenlaag van warme lucht die ’s zomers door het dorp drijft, te laten ontsnappen. De stand van een onschuldige olielamp in een kleine nis bijvoorbeeld verwijst naar de afgestorven echtgenoot. Of zoals men hier zegt : ?Het licht van het huis is voor altijd heengegaan.” Overal liggen tradities begraven, en meestal stappen we er door onwetendheid achteloos aan voorbij. Over een bescheiden waterput is een klein kapelletje gebouwd dat plaats biedt aan drie personen. Daar zat de man die het water verdeelde en met behulp van het waterdebiet, de tijd die nodig was om een keteltje te laten vollopen, ook de tijd telde en tijdseenheden in grassprietjes knoopte. Die verdeling van het water van de drie bronnen werd op een zeer gesofisticeerde manier berekend, verdeeld over erfbare rechten en rechten die bijvoorbeeld verworven werden door arbeid. We horen van de zes verschillende keelgeluiden die de vrouwen zingend voortbrachten bij de grote momenten van hun leven. Naargelang van ritme, hoogte en klank kondigden ze de geboorte aan van een zoon of een dochter, een huwelijk, het vertrek van een vader op reis of juist zijn terugkeer. Die zang gold ook als uitnodiging voor een bezoek onder vrouwen die enkel bij zonsopgang of zonsondergang het huis mochten verlaten omdat de mannen dan in de moskee vertoefden. De rest van de dag brachten ze door op het dakterras, waar ze kookten en huishoudelijk werk verrichtten. Omdat de terrassen met elkaar in verbinding stonden, konden ze bij elkaar langslopen zonder ooit mannen te zien. Een echte vrouwenstad dus, twee hoog boven Ghadames en nu ten prooi aan verval.

In tijden van ecologisch getater doet het deugd te horen hoe men in de woestijn met zo goed als niets overleeft, uit noodzaak welteverstaan. Uiteindelijk hield een oase als Ghadames stand met zand, water, en het hout en de vruchten van de dadelpalmen. Daarmee werden huizen gebouwd en tuintjes aangelegd, en wat werd voortgebracht, werd geruild met wat de karavanen langsbrachten. Met de weinige middelen werkte men een systeem uit van overdekte straten waar het ’s zomers, als de temperatuur tot 45 graden oploopt, wel twintig graden koeler is : de zon wordt geweerd en de warme luchtlagen snel afgevoerd.

We volgen Shoukri in het huis van een rijke handelaar, dat tot een museum werd omgebouwd. We verwonderen ons over de eenvoudige methode om een ruimte luchtdicht af te sluiten en ze vijf jaar lang zo te houden : in een kleine opslagplaats wordt een vuurtje gestookt, waarna de muur wordt dichtgemetst. Als het vuur alle zuurstof heeft opgebruikt, is in de kamer een vacuüm ontstaan, en kunnen de eetwaren er probleemloos worden bewaard. De asse van het vuur wordt voor het toilet gebruikt, een adequaat middel om de geur te onderdrukken. Omdat het kostbare zout niet zou verloren gaan, wordt het in een klein gat in de muur bewaard, dat afgesloten wordt met een perfect passende kei. In de overdekte straten zijn nissen in de muren uitgespaard waar de mannen per familie kwamen vergaderen. Onder de straten loopt het water van de bronnen in een smalle pijp naar de tuintjes die elk over een schotje beschikken om de watertoevoer aan of af te sluiten.

Ghadames is een wonderlijk voorbeeld van de vindingrijkheid van de mens in barre omstandigheden, maar de tradities, de bronnen en de 25.000 dadelpalmen binnen de 6,5 km lange stadsmuur staan te verkommeren. Niemand neemt nog de moeite om de dadelpalmen manueel te bevruchten, een arbeidsintensief en gevaarlijk werkje. Het overgrote deel van de bevolking is nu ambtenaar, op de voormalige slavenmarkt zitten nog drie ouderlingen te zwijgen, en elders lopen we nog wel een bewoner op het lijf die onderweg is naar zijn geitenstal. Maar het echte leven is al ontsnapt.

?Ik heb hier 26 jaar gewoond,” zegt Shoukri, ?en ik zou er graag terugkeren. Andere mannen willen hetzelfde, maar voorlopig willen de vrouwen niet volgen. Zoals de stad er nu bijligt, zouden ze er geïsoleerd blijven omdat het traditionele systeem gebaseerd is op een intens contact tussen de vrouwen onderling via de dakterrassen. Dat sociale leven zou alleen weer kunnen worden opgebouwd als de vrouwen en masse zouden terugkeren, en daar is weinig kans toe.”

In de aftandse 504 break van Abdullah die vroeger werkte in de apotheek van het hospitaal, rijden we naar de duinenrij buiten de stad. Moeizaam beklimmen we de hoogste ervan. Vanop 35 meter hoogte kijken we naar het westen, naar de bergstrook aan de overkant. De zon zakt nu snel, en er is geen geluid meer te horen. Beneden is Abdullah niet meer dan een stip, geleund tegen zijn wrak, Shoukri stapt op een andere duin. Het lijkt wel het einde van de wereld, met duizend kilometer verder zuidwaarts de oase Ghat en de Acacousbergen met de beroemde rotstekeningen.

De schatten van woestijn blijven. Tenminste, voor wie niet te lang wacht.

De woestijnstad Ghadames of de verdwijnende intimiteit van een oase.

Linksboven : een levende traditie, de koperslager in Tripoli. Onder en rechts : Nereïde-hoofd en imposante ruïnes in Leptis Magna, de meest intacte Romeinse stad in het Middellandse-Zeegebied.

Sabratahs theater : archeologie in drie etages.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content