Is het het gezegende uur waarop je de dag achter je laat, je voeten onder tafel schuift en het o zo zalige eerste glas traagjes naar je lippen brengt? Of is l’heure bleue dat indigoblauwe moment waarop de tooghangers bleek naar huis keren en de ochtendploeg naar het werk trekt?

We zitten met een groepje vrienden op een bergterras in de Franse Alpen, en kijken naar de grillige toppen die donkerpaars kleuren. Op dit magische ogenblik waarop het gebergte zich in een ijskoud stilzwijgen terugtrekt, vertel ik over The Blue Hour Company, een groepje blauwfanaten dat gefascineerd is door de korte tijdsspanne waarin de dag, in rozig-blauwe kleuren gehuld, een weg zoekt naar de nacht.

We raken het niet eens (“Neen, l’heure bleue is het ijle einde van de nacht. Neen, het is het prille begin van de avond.”), maar we laten ons graag overbluffen door het blauwige spektakel dat het hooggebergte ons goedhartig biedt.

“Ik word oud”, besef ik hier, in Val-Thorens. “In elk geval tien jaar ouder dan mijn laatste skivakantie.” Niet alleen mijn ski-outfit is gedemodeerd, alles is veranderd. Neem nu de talrijke skivariaties – squal, telemark, carving, snowblade,… – die intussen ontwikkeld zijn. Tien jaar geleden had je alleen snowboarders en alpineskiërs die elkaar met lichte ergernis en rivaliteit bekeken. Snowboarders waren overwegend jongeren die in wijde broek en nog wijdere jas razendsnel voorbijzoefden, en wat smalend deden over de alpineskiërs, die elegant en netjes parallel naar beneden gleden. Waaghalzen en druktemakers noemden de klassieke skiërs hen. Van ergernis kwam agressie, verneem ik nu, en uiteindelijk was het de commercie (en niet het gezond verstand) die een oplossing bedacht. Met carving, een nieuwe skitechniek – snel, wendbaar, soepel, scherp – werd de kloof tussen de alpineskiër en de snowboarder gedicht en kwam er verdraagzaamheid. Op mooi getailleerde carvinglatten kan een jongere nu zonder gezichtsverlies de bergen in en vindt de alpineskiër opnieuw wat meer spektakel. De gemoederen zijn bedaard, de skistations floreren, en verder doet de adembenemende ligging van Val-Thorens, met uitzicht op de Mont Blanc en duizend andere toppen, elk verder bezwaar vergeten.

En toch, als ik de telefonerende skiërs op de piste gadesla, denk ik met nostalgie terug aan de tijd toen ik elk jaar met mijn broer met een gammel autootje op skivakantie ging. Telkens opnieuw prentte hij me de basisregels van “Hoe een lawine overleven?” in. Bijvoorbeeld: als je in een witte poederwolk terechtkomt, moet je grote zwembewegingen maken om zoveel mogelijk ruimte rond je lichaam te creëren. De volgende opdracht luidt: zo snel mogelijk plassen. Niet om een geurspoor te trekken voor de sint-bernardshonden, maar om de zwaartekracht zijn werk te laten doen zodat je weet in welke richting je je weg naar de vrijheid kan graven.

Tegenwoordig is het lawinegevaar in de skistations nihil, en wie door roekeloos gedrag toch in een sneeuwwolk zou belanden, hoeft maar de gsm uit de binnenzak van zijn ruime ski-jas te halen.

Daarom vind ik dat ook een klein en lieflijk skioord als Les Aillons zijn charmes heeft: zonder gsm-verbinding of geldautomaat, overzichtelijk en gezellig, met idyllische skipistes en een kleine kaasmakerij die door een handvol boeren uit de omgeving van melk wordt voorzien. Geen blitse buitenlandse skileraars, maar ruwe mannen, gedreven door de liefde voor hun streek. Neem nu Gerard, de montagnard, een zoon van het gebergte. Groot, zwijgzaam, verweerd gezicht, zachtbruine ogen. Een speleoloog die van de hoogte en de diepte houdt.

“Neen,” zei ik nog tegen hem, “nooit zoek ik het avontuur. De kick van de snelheid of de duizelingwekkende afstand is niet aan mij besteed.”

“Geeft niet, ga gewoon mee om van het landschap te genieten”, antwoordde hij, en zo liet ik mij overhalen. Rustig liet ik tijdens het middagmaal de grapjes over hoogtevrees en testamenten over mij heen gaan, en opgewekt stapte ik in het karretje dat Gerard achter zijn sneeuwscooter had gespannen. Langs de skipistes vloog hij het Margériaz-massief op, en het uitzicht was inderdaad indrukwekkend. Op de top, 1850 meter hoog, wees hij Grenoble en Chambéry aan, de Mont Blanc, en nog verder weg, in rozige nevelen gehuld, het Jura-gebergte. Hij bracht mij naar een ijzeren platformpje langs de loodrechte rotswand, en nog altijd wist ik zeker dat hij mij nooit zou kunnen overtuigen om mij langs die gruwelijke flank naar beneden te laten glijden. Maar toen hij me een tijd later een klimmerskorset aanreikte, stapte ik tot mijn eigen verbazing toch dat ding in. “Als ik het nu niet doe, doe ik het nooit”, was de domme redenering die ik volgde.

En daar hang ik dan, de punt van mijn bergschoen op een onooglijk richeltje, mijn armen rond Gerards middel, en onder mij een gigantische diepte. Misschien een interessante positie voor alpinisten en geoefende bergbeklimmers, maar niet voor mij. Bang, doodsbang ben ik.

Rustig legt Gerard me uit hoe ik dat loodrechte stuk naar beneden moet overbruggen. Hoe ik het touw tussen mijn handen moet laten glijden, hoe ik mijn snelheid kan regelen, waar ik mijn voeten en vooral niet mijn knieën tegen de rotswand moet plaatsen. Maar plots begrijp ik geen woord Frans meer.

T’as compris?” vraagt Gerard.

Non, non“, zeg ik kleintjes, ” I don’t understand French anymore.”

Mais oui,” zegt hij geruststellend, ” tu comprends parfaitement le français.

Non, non“, bazel ik opnieuw. Stilaan raak ik in paniek.

Hij kijkt me aan, nu toch een beetje bezorgd, en doet in gebrekkig Engels het hele verhaal opnieuw. De rots, het touw, de rem, de voeten.

You understand?” vraagt hij ten slotte.

No, no,” fluister ik met tranen in mijn ogen, ” je ne comprends plus l’anglais.

Ecoute,” zegt hij, terwijl hij mijn handen van zijn middel haalt, “begin er nu maar aan. Als je vertrokken bent, zal je je vanzelf wel herinneren wat je te doen staat.”

“Maar ik heb er geen zin meer in”, probeer ik nog, intussen al een eindje onder hem, wiebelend tegen de rotswand. “Kan je mij niet terug naar boven trekken?”

“Het zal je wel lukken”, hoor ik hem nog roepen, ergens ver boven mij. En dan ben ik alleen met mezelf, bungelend aan een touw, draaiend als een tol. ” Jamais lâcher la corde“, zijn de enige woorden die ik mij kan herinneren, dreunend door mijn hoofd, tot ik mij, in een flits van helderheid, realiseer dat ik netjes ter plaatse blijf hangen en niet in een oncontroleerbare vaart naar beneden stort.

“Kijk even rond”, moedig ik mezelf aan, en een blik op het weidse landschap snijdt me de adem af. Onder mij voel ik de afgrond zuigen, grijpen, kleven.

Le vertige is niet de angst maar het verlangen naar de diepte”, hoor ik Gerard opnieuw zeggen, die middag aan tafel, een glas wijn in de hand. Begerig kijk ik naar beneden, diep ligt de aarde onder mij en ik voel ze lokken tot diep in mijn buik. De verleiding tolt door mijn hoofd. Het verlangen, de verrukking zelfs maakt mij duizelig en vermengt zich met de angst. In de diepte storten, als een onooglijk steentje stuiterend op de rotsmassa, trekt me plots aan. Alles wordt relatief. Groot en klein, leven en dood, hangen of vallen. Wat doet het er tenslotte allemaal toe?

De adrenaline stroomt, en plots weet ik haarfijn wat ik moet doen. Ik laat het touw tussen mijn handen glijden, eerst met ruwe, korte schokjes, daarna soepel en vloeiend. Zo ga ik de diepte in, en als het mij te snel gaat, weet ik precies hoe ik mijn vaart kan regelen. Met een leeg hoofd laat ik mij het laatste stuk ongecontroleerd langs de rotswand zakken, tot ik mezelf plots terugvind in de armen van Roger, een andere montagnard, die mij behoedzaam op mijn benen zet en mij onmiddellijk aan een veiligheidstouw vastgespt. Hoe noemt men die trillende benen die voor het eerst weer de grond raken? Van rubber, plastic of elastiek, alle beschrijvingen kloppen.

Tu vois?” grinnikt Roger. “Zelfs opa’s komen probleemloos naar beneden.” Hij zou inderdaad de grootvader van Heidi in de bergen kunnen zijn. Zilverwit haar, getaande huid. Ruwe bolster, zachte pit. Net als Gerard een echte Savoyard. Op een besneeuwd richeltje, nauwelijks 30 cm breed, maken we een praatje, gewoon en ontspannen, alsof we op een glooiende alpenwei staan. Dit is de man die de dameurs opleidt: de mannen van de nacht die tijdens het skiseizoen in ijzeren gevaartes de steilste skipistes opkruipen om ze tegen de ochtend opnieuw skiklaar te maken. Snowbelly noemen ze zo’n rupsachtige tractor in Oostenrijk; dameuse heet zo’n ding in Frankrijk.

“Als je wil, neem ik je vanavond mee uit in een dameuse“, stelt Roger mij op het richeltje voor, en natuurlijk zeg ik ja, want dat heeft geen enkele man mij ooit aangeboden.

Die avond staat hij me met een brede glimlach op te wachten, trots als een jongen die zijn liefje uitnodigt voor een ritje in een cabrio. Galant helpt hij me de dameuse in waar hij me, even tot mijn spijt, aan een van zijn pupillen voorstelt. Nicolas, zwijgzaam en zenuwachtig, maar net als Roger opgetogen met mijn nachtelijk bezoek. En daar rollen we, in de buik van het enorme beest, de berghellingen op. “Met de kabel kunnen we een helling van 65 tot 70 graden aan, zonder kabel 45 tot 50 graden”, roept Roger boven het motorgeweld uit.

Opgetogen en veilig als een kind voel ik mij, zelfs als de dameurs om mij te imponeren een eind boven een ravijn gaan hangen, en daar – of alle places – de motor stilleggen.

“Vraag maar”, zegt Roger met een uitnodigend gebaar naar Nicolas die plechtig zijn keel schraapt.

“Je moet dit werk graag doen”, legt Nicolas onwennig uit. “Graag rijden, van motoren houden, in groep kunnen werken, goede ogen hebben en ook… een zeker talent voor dit beroep. Niet iedereen heeft het in zich.”

“Hij, hij hééft het”, verzekert Roger opgetogen. “Je moet begrijpen, les dameurs, ce sont des loups. Et lui, il est le chef de la meute. Hij moet de beslissingen nemen, de boel bij elkaar houden. Die jongens zijn eenzaten. In hun voertuig leiden ze hun eigen leven, maar samen moeten ze tegen de ochtend de klus geklaard hebben.”

“Ik doe dit al vijf jaar, en dit is mijn eerste jaar als chef”, mompelt Nicolas. De trots is hoorbaar in zijn stem. “Ik hou ervan alleen te zijn in mijn machine. Het donker, de bergen, de eenzaamheid. Toen ik vijf was, wilde ik al dameur worden. Ik hou van dit ongewone leven: ’s nachts werken, altijd in het donker, altijd alleen.”

“Neem je soms iemand mee, een vriend of een vriendin?”

Hij lacht bij het woord vriendin. “Zelden,” zegt hij, “of beter, nooit. Ik weet ook nooit wanneer ik klaar zal zijn. Soms stop ik om twee uur, soms werk ik de hele nacht door. Weet je wie mijn grootste vijand is? Niet de sneeuw, maar de mist. Soms zie ik geen steek voor mijn ogen, en kan ik alleen maar zoeken naar aanduidingen, de vlaggetjes die de pistes afboorden. En als ook die onzichtbaar zijn, kan ik alleen nog mijn intuïtie volgen. Eén keer is het me overkomen dat ik echt niet meer wist waar ik was en de hulp van de andere dameurs moest inroepen. Want voor je het weet, rijd je een ravijn in.”

“Het mooiste en het moeilijkste moment?” wil ik nog weten.

“Het moeilijkste is als het skiseizoen is afgelopen. Dan troost ik mij met de gedachte dat er altijd opnieuw een winter komt. Het mooiste: als ik mij klaarmaak voor het werk. Dan kleurt de lucht zo prachtig blauw. L’heure bleue noemen wij dat.”

Praktisch

* Weekend Knack reisde met de TGV naar de Franse Alpen.

* Skigebied Val-Thorens: op 2300 m het hoogste skistation van Europa, en met 600 km pistes en 200 skiliften het grootste skigebied ter wereld. Vanaf einde november tot half mei uitstekende skimogelijkheden op alle niveaus. Keuze uit drie skipassen:

– Val-Thorens – Orelle (140 km skipistes: 6 zwarte, 25 rode, 15 blauwe, 6 groene)

– 3 Vallées (600 km skipistes: 37 zwarte, 107 rode, 93 blauwe, 49 groene)

– Belleville vallei (300 km skipistes)

Te bereiken: met de TGV naar Moûtiers; met de auto van uit Lyon: A43 tot Albertville, N90 tot St.Jean-de-Belleville, D117 tot Val-Thorens.

* Skigebied Les Aillons: in het hart van het regionaal natuurpark Massif des Bauges. Sympathiek en gemoedelijk bergdorpje met schitterende vergezichten, kind- en gezinsvriendelijke skimogelijkheden (1100 à 1900 m hoogte). Rotsafdaling vanaf de top van het Margériaz-massief op 1850 m hoogte, begeleid door speleoloog Gerard Garnier, Tel. 33-479-63 30 83.

Te bereiken: met de TGV naar Aix-les-Bains of Chambéry; met de auto vanuit Lyon: A43, uitrit Massif des Bauges, vanuit Genève: A41, uitrit Aix-les-Bains Nord.

* Info:

– TGV Brussel-Frankrijk: Tel. 0900-10.366, in de grote NMBS-stations en op internet: http://www.nmbs.be

– Office de Tourisme Val-Thorens: +33-479-00 08 08, fax +33-479-00 00 04; http://www.valthorens.com

– Office de Tourisme Les Aillons: +33-479-54 63 65, fax +33-479-54 61 11.; http://www.lesaillons.com

– Maison de la France, Guldenvlieslaan 21, 1050 Brussel, Tel. 0902-88025, fax 02-505 38 29, e-mail: info@france-toerisme.be; maisondelafrance@pophost.eunet.be

Annemie Struyf

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content