Impressionistische zeezichten, lange landingsstranden en een rijk achterland : in het voorjaar biedt Normandië het ideale decor om een week uit te waaien.

In het Café du Coiffeur in Beuvron-en-Auge verbazen mijn vader en moeder zich over de Japanse toeristen die over het dorpsplein razen. Ofschoon ze mij als kind vele hoeken en kanten van Frankrijk toonden, bezochten we op onze omwegen naar het zuiden nooit het Normandische binnenland. Bovendien bestonden er in de jaren zeventig nog geen Japanse toeristen. De Aziaten bezoeken het pittoreske dorp, volgens kenners ‘één van de mooiste van Frankrijk’, als een gehaaste fotostop op een daguitstap van Parijs naar de D-Day-landingsstranden. Zelf hebben we alle tijd. In Beaufour-Druval, een gehucht langs de Cider-route, verblijven we een week in een vakantiehuis.

Dit vinden de vrienden nooit, vrees ik. Ons logies ligt schilderachtig tegenover de kerk, verzonken in een keteldal aan de voet van een steile weg. L’Eglise de Druval, een gehucht van enkele boerderijen rond een middeleeuwse kerk, laat de gps tilt slaan. Een beek kronkelt door de appelboomgaarden in de vallei en klatert voorbij het keukenraam van ons vakwerkhuis, een romantisch gerestaureerde boerderij. Een idyllisch plaatje, met een open haard die knettert dankzij de goede zorgen van de verhuurder. De gelijkvloerse slaapkamer bezetten mijn ouders. “Boven mag je geen schoenen dragen.” Voor het eerst in vijfentwintig jaar reis ik met vader en moeder ; een uitdaging.

Vanaf de kapel van Clermont, op een heuvel boven Beuvron-en-Auge, kijken we vroeg in de ochtend uit over het Pays d’Auge, een glooiend landschap van valleien en heuvelruggen, koeienweides en appelboomgaarden. Dit coulisselandschap, waar metershoge hagen en wilde houtkanten de kleine percelen verdelen, is de bakermat van de Cidre du Pays d’Auge AOC. Een twintigtal lokale producenten, verenigd onder het keurmerk Cru de Cambremer, openen er hun kelders.

Rond de manoir van Pierre Huet in Cambremer zetten elk voorjaar hoog- en laagstamappelbomen dertig hectare in bloei. “De variëteit van het appelaanbod, van zoet tot bitterzoet en zuur, bepaalt de kwaliteit van de cider”, vertelt gids Anne. Ze leidt bezoekers rond langs gistingskuipen en distilleerkolven, rijpingskelders en opslagplaatsen waar al vijf generaties appelen verwerkt worden tot cider, azijn of calvados. “Na ongeveer een half jaar gisten in houten tonnen bevat het appelsap nauwelijks nog suiker.” Een tweede fermentatie op fles bezorgt de drank zijn vrolijke bubbels : sec, demi-sec of brut. Cider drink je bij voorkeur binnen het jaar, calvados rijpt best een eeuwigheid. “Alleen in het Pays d’Auge distilleren we onze calvados twee keer”, verzekert Anne. De brandewijn rijpt in eikenhouten vaten, minstens twee jaar, bij voorkeur langer. De frisse Pommeau de Normandie AOC, een huwelijk van vers appelsap en calvados dat veertien maanden rijpt in eiken vaten, blijkt het ideale aperitief om ons vakantiehuis in te wijden.

Oorlog en vrede

Op amper twintig minuten rijden ligt de Côte Fleurie, een aaneenschakeling van prestigieuze badplaatsen tussen Honfleur, aan de monding van de Seine, en Caen, de grootste stad van de regio Calvados. Cabourg, Houlgate, Deauville en Trouville strijden langs deze kust al generaties om de titel Koningin der Badsteden.

In het midden van de negentiende eeuw, met de komst van de eerste trein, werden de eenvoudige Normandische vissersdorpen plots elegante kuuroorden, strijdend om de gunst van de Parijse bourgeoisie. Projectontwikkelaars bouwden her en der een casino, een thermaal bad, en vooral veel eclectische villa’s met torentjes en erkers. De dijk van Cabourg, bijna vier kilometer en één van de langste van Europa, is een ideale plek om in de zilte wind te flaneren. Of om met korte penseeltrekken een vergezicht te vereeuwigen, zoals de straatarme schilders uit Parijs die in het midden van de negentiende eeuw hier een mecenas zochten. De parel van deze belle-epoquebadplaats is nog steeds het Grand Hôtel, een monumentaal pand waar Marcel Proust A la recherche du temps perdu schreef. Als tienjarige bezocht hij, op vakantie bij grootmoeder, voor het eerst Cabourg, Balbec in de roman.

Tienjarigen waren mijn ouders op 6 juni 1944, toen voor deze kust de geallieerde invasievloot verscheen. Bij Ouistreham, waar de Orne uitmondt aan de kust, begint de route langs de bunkers en landingsstranden van D-Day.

Achtergelaten door het getij ligt het brede strand van Colleville-Sur-Mer er haast verlaten bij. Strandzeilers tekenen wapperende driehoeken aan de horizon. Twee wandelaars, hand in hand beukend tegen de wind, volgen de vloedlijn. Geduldig sleept een garnaalvisser op sandalen een net door een geul. In een knalrode emmer verzamelt zijn dochter de lekkernij. Een kleuter duwt zelf zijn koets over het harde zand. Vader en zoon laten een vlieger op.

In niets lijkt Omaha Beach zich te onderscheiden van de vredige taferelen elders aan de Atlantische kust. Toch legt D-day een loodzware schaduw op dit landingsstrand. Boven op de steile kliffen kijken 9387 witte kruisen uit over de oceaan. De oorlogskinderen verkennen het Amerikaanse kerkhof, terwijl ik me met de vrienden die de weg vonden, waag aan een strandzeilrace. Mijn ouders klinken na afloop enthousiast over het mooie bezoekerscentrum en het allervriendelijkste Amerikaanse onthaal. “Als vips werden we met een lift naar boven gebracht.” Mijn vader is moe. “Een uurtje rijden naar ons huisje”, stel ik hem gerust. “Bij de oesterboer heb ik enkele dozijnen gekocht.”

Tekst en foto’s Jo Fransen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content