Had ik het toch weer vlaggen, zeker. Barstensvol, vlucht AA 172 van New York naar Brussel, en vanzelfsprekend belandde ik op de pechplek : de middelste stoel van de middelste rij. Van de weeromstuit beperkte ik de inname van vocht tot het uiterste minimum, uit angst om in hoge nood vaker dan sociaal acceptabel over slapende medepassagiers te moeten klauteren.

Vraag me niet waarom, maar in het luchtruim heb ik het qua buren zelden getroffen. Ooit bevond ik mij op weg naar Washington naast een Indische dame die van opstijgen tot landen aan één stuk door zat te snotteren. Na mijn schuchtere vraag of ik iets voor haar kon doen, begon ze alleen nog deerniswekkender te snikken. Maar zij was een traktatie in vergelijking met de beschonken neanderthaler die naast mij neerzeeg op een vlucht van Halifax, Nova Scotia, naar Boston. Dat hij op weg was naar een begrafenis en nooit eerder gevlogen had, lalde hij moeizaam, terwijl hij een vettige baseballpet afzette die een schedel vol onappetijtelijke korsten onthulde. Nadat de rouwende eerst mij en vervolgens de moederlijke stewardess in allerlei lichaamsdelen had geknepen, en in het toilet het rookalarm geactiveerd had, maakte het vliegtuigje een tussenlanding op een smalle betonstrip in het Canadese woud, waarna twee stoere mounties de amokmaker tot algemene opluchting bij de lurven vatten. En dan had ik het nog niet over de originele passenger from hell, een manische Amerikaan die mij van LAX tot London Heathrow wakker hield met geraaskal over zijn intieme vriendenkring, waartoe Gorbatsjov, alle in leven zijnde Monty Pythons en de echte Doctor Frankenstein behoorden. “Waarom ik ? Wat heb ik misdaan om dit te verdienen ?” kreunde ik, ternauwernood de impuls onderdrukkend de dolgedraaide met mijn opgeblazen neksteun om de oren te slaan.

Nee, dan liever mijn buren op vlucht AA 172. Rechts van mij een journaliste van La Dernière Heure, die na het opstijgen twee slaappillen slikte, zich in haar dekentje wikkelde en prompt in een diepe coma verzonk. Aan mijn linkerzijde een Amerikaan met baard en bril die aantekeningen maakte bij een dik wetenschappelijk boek over voorhistorische reptielen. Bij het vastgespen van de riemen hadden wij elkaar minzaam toegeknikt. Twee beschaafde individuen die elkaars aanwezigheid in deze beperkte ruimte moeilijk konden negeren, maar niet echt de aandrang hadden om nader kennis te maken.

Na de bakjes geraspte wortel en kip in onduidelijke saus besloot ik nog een paar bladzijden te lezen in Me Talk Pretty One Day, een bundel columns van de Griekse Amerikaan David Sedaris, naar mijn mening één van de geestigste mensen van het universum. “Niet geschikt voor lectuur op een openbare plaats”, waarschuwde de cover, maar te laat, na een paar minuten kreeg ik op 10.000 meter hoogte en omringd door slapende mensen zo’n allesoverweldigende aanval van de slappe lach dat de tranen van onder mijn leesbril drupten. Toen ik mijn schokkende middenrif weer enigszins onder controle meende te hebben, deed ik een greep in het bij de koffie geleverde zakje gekonfijt fruit. Helaas, een nieuw lachsalvo katapulteerde een bananenchip op de harige trui van de duttende geleerde aan mijn zij. Toen ik het voedsel wilde verwijderen, flutterden zijn oogleden. “Waarom ik ? Wat heb ik misdaan om dit te verdienen ?” las ik in zijn starre blik.

Linda Asselbergs

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content