Lachen als het pijn doet
Je moet eerst van jezelf houden, negatief denken is fout en woede moet geuit worden. Ja, dat dacht je maar. Veel van de psychologische clichés die wij tegenwoordig zo graag hanteren, zijn flauwekul, beweert de Nederlandse psychotherapeut Jeffrey Wijnberg, auteur van ‘In het diepst van de ziel is niets te zien’.
:: Jeffrey Wijnberg (met strips van Pete
de Wit), In het diepst van de ziel is
niets te zien, uitg. Scriptum/Roularta
Books, 17,95 euro.
Het gaat goed met Adriaan Van Dis, stond onlangs in Opzij. Dat mag ook wel, na tien jaar therapie. Tien jaar bij de zielenknijper op de sofa, niet één keer, maar verschillende keren per week. Wat weet je dan op de duur nog te verzinnen ? Als patiënt én als therapeut ? Pappen ennathouden, noemt Jeffrey Wijnberg het lange en moeizame proces van een klassieke therapie. Of in iets vriendelijker termen : betaalde vriendschap. Jarenlang deed hij het zelf : klachten aanhoren, begrip opbrengen, oplossingen suggereren. Meer nog, hij was er goed in. Maar hoeveel onverwerkte jeugdtrauma’s en ‘geef moeder maar de schuld’-verhalen kan een therapeut aanhoren zonder moe te worden ? Therapiemoe. Dat veranderde toen Wijnberg kennismaakte met de provocatieve psychologie : een stevige aanpak waarbij de patiënt geestelijk dooreengeschud en met zichzelf geconfronteerd wordt door een therapeut die advocaat van de duivel speelt. Wijnberg houdt van snelle resultaten : “Zowel de motivatie van de patiënt als de effectiviteit van de therapeut zijn in het eerste contact zichtbaar, en zo niet, dan is het zinloos om aan een dood paard te blijven trekken of als therapeut te pretenderen dat dat zin heeft.”
Het hoe en waarom van de provocatieve therapie doet hij uit de doeken in het boek In hetdiepst van de ziel is niets te zien. De no-nonsenseaanpak spreekt me wel aan. Net als Wijnberg ben ik geneigd te denken dat veel mensen een onuitputtelijk talent hebben om de schuld voor hun blunders door te schuiven. Op een beroerde jeugd, de maatschappij, hormonen of slechte vrienden. En net als hij denk ik dat wij tegenwoordig collectief aan een ‘verlaagde frustratietolerantie’ lijden : hoe comfortabeler we leven, hoe slechter we de occasionele tegenslag kunnen incasseren. Voeg daar nog een gedeelde afkeer aan toe voor de huidige mentaliteit die het ‘met de ellebogen werken’ als het hoogste goed verheerlijkt, ver te verkiezen boven elke vorm van bescheidenheid en terughoudendheid. Anderzijds roept het boek ook vragen op. Gaat de therapeut niet wat ver in zijn blije ‘wij zullen dat varkentje hier eens snel wassen’-methode ? Is de mens echt zo simpel en voorspelbaar als hij doet uitschijnen ? En wat te denken van zijn ‘spoedtherapie’ in het AVRO-gezondheidspogramma Angela & co, waar hij in tien minuten een hulpzoeker op het goede spoor zet ?
In persoon komt Wijnberg in elk geval niet als een gladjanus over. Ik had ironie verwacht, veel verbaal vuurwerk, maar hij praat ernstig en bedachtzaam. In een interview met het weekblad Elsevier kwam hij er rond voor uit dat geld verdienen een van zijn belangrijkste drijfveren is. Groot is mijn verbazing als zijn praktijk in een gezellig, maar eerder bescheiden Gronings rijtjeshuis gevestigd blijkt te zijn. “Ach, dat van dat geld, dat was ook een beetje een provocatie. Omdat je in Nederland nu eenmaal nooit praat over wat je verdient. Ik ben vooral gek op geld als ik het kan besteden aan mijn familie. De zonen studeren nog en ik wil ook wel eens met mijn vrouw op reis.” Portretten van vrouw en kinderen zijn prominent aanwezig in zijn werkkamer. De therapeut is geen mysterieuze, afstandelijke figuur.
Als veel mensen nu eens wat kritischer tegenover zichzelf zouden zijn en ophielden zichzelf voor de gek te houden, dan hoefden ze helemaal niet in therapie, dacht ik meer dan eens tijdens het lezen van uw boek.
Jeffrey Wijnberg : De mens zou de mens niet zijn als hij niet ontzettend krom zou denken, veel liegen, alles verdraaien en zichzelf voor de gek houden. En dan is het natuurlijk wel handig als er psychologen zijn die zeggen : “Hallo, volgens mij bent u een beetje raar bezig.” Mensen betalen ervoor om een spiegel voorgehouden te krijgen. Ik vind het dus wel aardig dat ze zo raar denken, want dat geeft mij werk. Je kunt je natuurlijk afvragen waarom de psycholoog tegenwoordig zo belangrijk is. Dat kwam goed op gang rond 1900, met Sigmund Freud. Dat een mens naast een bewust ook een onbewust leven had, was ronduit revolutionair, evenals de idee dat je door te denken en te praten lichamelijke klachten kon genezen. De Tweede Wereldoorlog zorgde voor een nieuwe impuls. Toen moesten er namelijk op grote schaal en in korte tijd mannen geselecteerd worden. Je had dan van die figuren die zich gedragspsychologen noemden en die daar methoden voor bedachten die nog bleken te werken ook.
Wat ook een rol heeft gespeeld, is de leegloop van de kerk. Maar mensen hebben hoe dan ook behoefte aan houvast : de therapeut werd de nieuwe biechtvader. Zo belangrijk gevonden worden is natuurlijk geweldig, dan wil je vooral heel wijs en briljant blijken. Toch denk ik dat therapeuten hun verworven status maar beter relativeren en wat zij menen te kunnen met een flinke korrel zout nemen. Aan colle-ga’s die ik opleid in de provocatieve stijl vraag ik op een bepaald moment altijd naar dé ervaring of gebeurtenis die hun leven compleet op zijn kop gezet heeft. Dan kijk ik die groep van 50 psychologen aan en zeg : “En ik durf te beweren dat die ervaring niets te maken heeft met therapie.” En dat blijkt dan te kloppen. Een grote verliefdheid, de geboorte van een kind, de eerste baan, een faillissement, het overlijden van moeder of vader, dat zijn de gebeurtenissen die je levensrichting bepalen. Daarmee vergeleken is wat wij als therapeuten denken teweeg te brengen nogal relatief.
Hoe kwam u in aanraking met de provocatieve psychologie ?
Ik ben begonnen als een klassiek psychotherapeut. Ik deed wat ik geleerd had en ik kon het ook goed, dus was ik er heel erg van overtuigd dat het zo moest. Zoals iemand die opgegroeid is in het communisme en denkt : ja, zo hoort het toch. Anderzijds was ik tijdens mijn studies al een kritische figuur. Zo herinner ik me een van mijn stages waarbij ik als co-therapeut betrokken was bij een klassieke analytische groepstherapie. In de groep zat een verlegen student die zich heel eenzaam voelde. Daar werd heel ingewikkeld over gedaan : afhankelijkheidsprobleem, stoornis in de moeder-kindrelatie… Na een van de sessies zei ik tegen de senior-psycholoog : “Volgens mij moeten we hier in Groningen gewoon een versiercursus introduceren. Voor al die jongens die er geen flauw idee van hebben hoe ze een meisje moeten aanspreken.” Maar in die tijd was dat not done, meisjes leren aanspreken was geen psychologie. Zoals het 27 jaar geleden ook not done was een praktijk als zelfstandig psycholoog op te starten, maar ik heb het wél gedaan.
Het toeval heeft ook een rol gespeeld. Mijn vriend Jaap Hollander, die al lang een eigen trainingsbureau heeft, haalde de Amerikaan Frank Farrelly naar Nederland en overtuigde mij om aan een workshop deel te nemen. En goed, ik was de klassieke therapie een beetje moe, maar ik weet nog dat ik eerst heel boos werd toen ik Farrelly aan het werk zag. Dat kon toch niet : lachen om de problemen van mensen. Tegelijkertijd moest ik toegeven dat ik ontzettend jaloers was op die man. Om de manier waarop hij de patiënten aan het lachen kreeg en de geweldige effecten die hij boekte. Na daar een tijd afstandelijk en kritisch naar gekeken te hebben, besloot ik zelf in de pa- tiëntenstoel plaats te nemen. Die therapie was een heel bijzondere ervaring. Na al die jaren kan ik nog altijd woordelijk navertellen hoe die sessies gegaan zijn. Dat moet dan toch wel een bijzonder krachtige methodiek geweest zijn. Zo ben ik eraan begonnen.
Er zat ook nog iets persoonlijks achter : in mijn contacten met anderen had ik mij altijd als een serieus, vriendelijk, betrokken man beschouwd. Toen ik Frank bezig zag, dacht ik : “Als ik kan leren wat hij kan, word ik misschien wel grappig.” Misschien zat er een gefrustreerde cabaretier in mij. Het mooiste beroep ter wereld vind ik dat : een zaal vol mensen aan het lachen brengen. Wat ik nu zelf op kleine schaal doe tijdens workshops.
Zijn er gevallen waarbij u besluit de provocatieve methode niet toe te passen ? Omdat de patiënt te wankel is, bijvoorbeeld ?
Als iemand extreem labiel is of depressief, dan ligt het voor de hand dat je samen bespreekt of het niet verstandig is dat hij of zij zich laat opnemen. En als iemand net een trauma heeft doorgemaakt en bijvoorbeeld door slachtofferhulp werd doorverwezen, dan haal je ook niet gelijk je provocatieve technieken uit de kast. Iemand die moeite heeft om erover te praten, moet de ruimte krijgen. Anderzijds is het soms verbazingwekkend hoe snel je het provocatieve proces in gang kunt zetten. Zo kreeg ik hier onlangs een vrouw die verkracht was. Ze moest ontzettend huilen toen ze het vertelde. “Hoe kun je ooit nog een man vertrouwen ?” was mijn reactie. Ja, precies. “En hoe zit het dan met je eigen man, die kun je dan ook niet meer vertrouwen.” Ja, daar was ze ook wel bang voor. “Tja, dat wordt dan een seksloos huwelijk de volgende 20 jaar.” Nou nee, dat was nu ook weer niet de bedoeling. “Ben je daar wel zeker van ?” Kijk, dan ben je al een eind op weg en die vrouw kon dat echt wel hebben. Het uitgangspunt van de provocatieve psychologie is dat de mens veel veerkrachtiger is dan zwak. Volgens mij hebben psychologen de laatste jaren veel te veel de nadruk gelegd op zijn kwetsbaarheid. Met name door zich te concentreren op alles wat hij niét kan in plaats van wat hij wel kan. Maar het spreekt vanzelf dat je bij de therapie rekening houdt met de situatie en de context en er niet zomaar op los ramt. Ik blijf ethisch verantwoord mijn werk doen, net zoals ik dat vroeger ook deed.
U trekt in twijfel dat het verleden het heden bepaalt. Maar u kunt toch niet ontkennen dat mensen die als kind niet genoeg liefde kregen met een serieuze handicap vertrekken ?
Steeds meer onderzoek wijst in de andere richting. Dat het zeer goed mogelijk is aan seksueel misbruik geen blijvende schade over te houden, bijvoorbeeld, zoals in het aprilnummer van het blad Psychologie beweerd wordt. Of neem nu mensen die door een ernstig ongeval gehandicapt raken. Vaak blijkt dat ze zich door wat ze nog wél kunnen aangesproken voelen om iets van hun leven te maken. In de praktijk toont men zich vaak sterker bij een uitdaging of tegenstand dan wanneer alles prachtig mooi is. Dat is dan ook het recept van de provocatieve therapie : het de mensen moeilijk maken en zien of ze daardoor groeien. Wat maakt dat de één een serieuze tegenslag overwint en er sterker door wordt, terwijl een ander het als een excuus gebruikt om zich te laten gaan ? Volgens mij is dat puur een kwestie van karakter, en dan is het maar de vraag in hoeverre je daar met de psychologie iets aan kunt veranderen. Bepaalt het verleden het heden ? Ik geloof eerder het omgekeerde : het denken van nu kleurt het verleden. Wie zo in de knel zit dat hij geen oog meer heeft voor de toekomst, kijkt automatisch op een negatieve manier naar het verleden. Wat nog lang niet betekent dat je ouders schuld hebben aan je problemen van vandaag.
Loopt er wel eens iemand boos weg tijdens een sessie ?
Jawel. Maar terwijl ik dat in mijn beginjaren als een angstig moment ervaren zou hebben, is het met de provocatieve techniek een vrij voorspelbare reactie. Meestal heb ik het vertrouwen dat de boosheid iets goeds zal voortbrengen. Zo kreeg ik eens een jonge vrouw over de vloer die extreem theatraal was. Vanaf het moment dat ze binnenkwam, spiegelde ik haar : ik maakte nog meer theater dan zij. Binnen de tien minuten zei ze : “Het is duidelijk dat u mij niet ernstig neemt.” Waarop ik antwoordde dat zij mij ook niet ernstig nam, maar dat gaf niet, we maakten er gewoon een leuk spelletje van. Prompt pakte ze haar jas en liep zonder te betalen weg. Zeker tien minuten heb ik hier in deze stoel gezeten. Ik dacht niet dat ik te ver gegaan was, maar enige zelftwijfel had ik wel. Toen ging de bel : “Mag ik weer binnenkomen ? Ik zal me normaal volwassen gedragen…” De woede had dus al iets van een verandering in gang gezet, het was niet het einde van de therapeutische relatie.
Vaak had ik bij het lezen van uw boek de indruk dat u patiënten als stoute kinderen beschouwt die u om de tuin proberen te leiden. Terwijl ze toch om hulp vragen.
Waar je probeert achter te komen is of mensen geen verborgen agenda hebben. Je hebt er die binnenkomen en zeggen : “Nou, daar zit ik dan. Dat is me wat als je bij een psycholoog terechtkomt…” “Ja, vooral als je gestuurd wordt”, zeg ik dan. “Door de vrouw, of de dochter : Pa, zo gaat het niet meer, ga jij nou maar naar de psycholoog.” En dan zit zo’n man daar : “Ach, ze hebben ook altijd wat te zeuren…”
Maar goed, de meeste mensen komen omdat ze aan het leven lijden en dat moet je natuurlijk ernstig nemen. Wat niet wegneemt dat diezelfde mensen soms de gekste spelletjes spelen. Dat zijn ze gewend in hun relatie en dat doen ze ook met jou. Mensen die zich ongrijpbaar opstellen, als een soort afweermechanisme. Van die gladde types die met een probleem komen, maar de regie niet uit handen willen geven. Dat wordt dan een integraal deel van de therapie : als jij een spelle-tje gaat spelen, doe ik dat ook, maar om te winnen.
Die spoedtherapie op televisie, zijn dat geen bravourestukjes die afbreuk doen aan uw geloofwaardigheid als ernstig therapeut ?
In de VS hebben ze Dr. Phil, een goed opgeleide psycholoog die op televisie heel mooie resultaten boekt. Zijn show is ontzettend populair, maar naar mijn idee bezorgt hij de psychologie ook een heel goede naam. Ik doe het een beetje anders ; door die sessies van tien minuten krijg je een soort pressure cooker-effect waardoor alles nog beladener en heftiger wordt. Het medium televisie eist natuurlijk ook dat je een spannend verhaal brengt, wat niet wegneemt dat ik altijd probeer op een ethisch verantwoorde manier met mijn vak bezig te zijn.
Er zit ook idealisme achter : we weten hoe artsen werken, journalisten, advocaten. Waarom zouden we dan geheimzinnig doen over het werk van psychologen ? Het podiumeffect heeft ook een bijkomend voordeel : als mensen de stap zetten om op televisie te komen met hun probleem, dan zijn ze ook zover dat ze een omslag in hun leven willen maken. Dat gebeurt dan ook heel vaak. Een alcoholist die besliste te stoppen met drinken en die nu nog steeds gestopt is, bijvoorbeeld. Enige ijdelheid is mij natuurlijk niet vreemd : ik vind het mooi dat ik dit kan en dat ik daar aandacht voor krijg. Anderzijds : het hele bestaan is een confronterende therapie. Als je maar bereid bent genoeg te leren van je partner, je vrienden, je kinderen en het leven zelf, dan ben je al een eind op weg.
Tekst : Linda Asselbergs
Veel mensen hebben een onuitputtelijk talent om de schuld voor hun blunders door te schuiven. Op een beroerde jeugd, de maatschappij, hormonen of slechte vrienden.”Zowel de motivatie van de patiënt als de effectiviteit van de therapeut zijn in het eerste contact zichtbaar. En zo niet, dan is het zinloos om aan een dood paard te blijven trekken of als therapeut te pretenderen dat dat zin heeft.”
Wij lijden collectief aan een verlaagde frustratietolerantie : hoe comfortabeler we leven, hoe slechter we de occasionele tegenslag kunnen incasseren.
Jeffrey Wijnberg :
“In de praktijk tonen mensen zich vaak sterker bij een uitdaging of tegenstand dan wanneer alles prachtig mooi is. Dat is dan ook het recept van de provocatieve therapie : het de mensen moeilijk maken en zien of ze daardoor groeien.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier