Laat iedereen zijn ding doen
Al jaren plaatst ontwerper Erik Verdonck vraagtekens bij het modesysteem. Nu staat zijn seizoensloze collectie van unieke stukken op het punt om internationaal door te breken. Een gesprek over gefnuikt idealisme, frieten bakken en bloed dat kruipt waar het niet gaan kan.
In 2001 bent u begonnen met een eigen winkeltje vol handgemaakte, éénmalige stukken. Nu gaat de collectie naar verscheidene winkels in diverse landen. Eerst Van Ravenstein in Amsterdam, daarna Stijl in Brussel.
Drie jaar geleden is alles gestart met het principe cash-and-carry, in een winkeltje in de Kloosterstraat. Ik wou zelf mijn ontwerpen verkopen. Een interessante ervaring. Er kwamen effectief mensen binnen met de Weekend Knack, die dan exact wilden hebben wat op de foto stond. En als ze het dan op zich zagen, was het toch niet wat ze dachten. Dat steekt dan wel. Het is ijdel om te zeggen, maar mijn ontwerpen zijn als mijn kinderen. Ik bekijk het misschien te puur, maar ik wil mijn ontwerpen zelf maken. Ik amuseer me met stoffen.
Is het niet eenzaam, dag in dag uit werken met stoffen ?
Ja, soms wel. Ik zei het onlangs nog tegen mijn man : ‘Los van een terrasje nu en dan heb ik twee maanden lang op de zolder gezeten, tijd om weer buiten te komen.’ Normaal gezien vertrekt een ontwerper vanuit een thema, bij mij gaat het altijd door. Het ene stuk volgt uit het andere. Het geeft ook een soort vrijheid. Voor ze aan een collectie beginnen, moeten andere designers rekening houden met productiekosten en praktische criteria als stoffenvoorraad en dergelijke. Ik hoef dat niet te doen. Ik neem stukken stoffen en zet die aan elkaar. Dat is een heel plezante manier van werken.
Maar u betaalt er wel een prijs voor, want op die manier kunt u niet leven van de mode.
Wat is kunnen leven ? Luxe hoeft voor mij niet. Ik heb pas nog ontdekt dat luxe gezondheid is en niet iets materialistisch. Het is geen frustratie dat ik niet van mijn collectie kan leven. Omdat ik anders te veel concessies zou moeten doen. En dat wil ik niet. Vraag me niet waarom.
En anderzijds hebt u een baan aan de academie van Den Haag.
Klopt, ik sta er aan het hoofd van de afdeling textiel en mode. Ik houd wel van de Nederlanders, van hun spontaniteit, hun kleurgebruik, ze hebben een zekere frankheid. Het is dus helemaal niet mijn bedoeling om een kloon van de Antwerpse academie te creëren. Bovendien heeft Den Haag als troef dat er naast een modedepartement ook een volwaardige textielafdeling bestaat. Dat resulteert in een interessante kruisbestuiving. Stoffen worden vanuit modieus standpunt ontwikkeld en vice versa. Maar toen ik er drie jaar geleden arriveerde, lag alles eigenlijk plat. Oorspronkelijk was het een duobaan met Marina ( Yee, nvdr), maar zij en papieren bureaucratie, dat werkt niet. Al snel was ze weer weg, en stond ik er alleen voor. Met achttien docenten onder mij. Allemaal assertieve Hollanders, sommigen stonden al twintig jaar in het vak. Ik kan u verzekeren, dat is niet om te lachen. Maar op een gegeven moment keerde het tij. Mensen besloten mee in plaats van tegen te werken en nu deel ik de functie met Gerdi Esch. Waardoor het best aangenaam werken is. En nog belangrijker : parttime. Zodat ik mijn eigen ding kan blijven doen. Al bij al een comfortabele situatie omdat ik op die manier niet per se moet leven van mijn ontwerpen.
Zou u zichzelf omschrijven als idealist ?
Ja, ik stel me bij alles te veel vragen. Ik wil altijd weten waar het echt om gaat, en dan kom ik in conflict. Ik heb alles gedaan om van mode af te geraken. Frieten bakken, keramiek maken, maar blijkbaar kruipt bloed waar het niet gaan kan. Los van de bewondering die ik heb voor wat anderen doen, wou ik voor mezelf een manier vinden waardoor ik niet in het systeem moest stappen. Ik stelde daar altijd al vragen bij. Waarom moet iets geproduceerd worden ? Waarom kan iets niet uniek zijn ? En wat is mode ? Hype ? Of gaat het om de kleren ?
Stond u als tiener dan ook al op de barricades ? Dat is toch zeer ongewoon voor een kind uit de jaren tachtig, het tijdperk bij uitstek van het materialisme.
Toen was ik dat inderdaad niet zo, maar ik ben erg veranderd. Vroeger leek ik veel op mijn moeder, maar nu begin ik steeds meer op mijn vader te lijken. Mijn ouders waren elkanders tegenpolen en toch een fantastisch koppel. Voor de één telt uiterlijk en hebben, en voor de ander alleen het innerlijk. In mijn vaders ogen staat geluk. Die is content met een boterham met confituur. En als er geen confituur is dan doet hij het met boter. En mijn moeder is anders, dat zijn kleren….
Hebt u van haar de passie voor mode geërfd ?
Misschien wel. Die fascinatie voor imago speelde bij mij van kindsbeen af. Als negenjarige jongen knutselde ik al met zilverpapier, om de kostuums van Kiss na te maken. En dan liep ik daar ’s avonds bij ons in het dorp mee op straat. Heel stiekem, maar toen zat er toch al wel een soort van exhibitionisme in me.
Wat waren uw ambities toen u in 1993 afstudeerde ? De volgende Yves Saint Laurent worden ? Of zat het er toen al in, dat tegendraadse ?
Ik werkte in die tijd al veel met tricot. Wat ik nu maak, heeft eigenlijk veel weg van mijn academiecollectie. Ik maakte ook alles zelf, twaalf silhouetten. En dat was het. Ik voelde me goed op die manier. En als er op de academieverkoop dan enkele stukken van mij gekocht werden, was dat super. De ironie wil dat ik toen al speelde met de idee om een huisje te kopen in de Kloosterstraat en beneden een winkeltje op te starten met tricotobjecten. De Kloosterstraat stelde in die tijd nog niet veel voor. Het was dus financieel misschien zelfs mogelijk geweest, en toch heb ik het nooit gedaan. Want plots vroeg Mer du Nord me als stylist. Ik verdiende goed geld, dat was plezant. Maar drie seizoenen later ontdekte ik dat een pull alleen mooi was als hij verkocht. Dat was een ontzettende ontgoocheling. Alleen de cijfers telden. Als je me vraagt wanneer ik idealist geworden ben, dan was het misschien toen wel. Mode draait niet rond een stuk textiel, maar rond cijfers en imago. Dat mag van mij, maar het plaatste me wel voor een intern conflict. Ik begon te flippen. Bij wijze van protest besloot ik een frituur te openen. Horeca heeft me altijd wel iets gezegd. Ooit volgde ik nog hotelschool. En frieten bakken kun je alleen doen. Maar ik heb in het begin wat afgeblèt. Je komt uit een wereld waar alles hip en hype is, hebt helemaal geen contact met Jan met de pet, en plots word je geconfronteerd met zatlappen en alle soorten volk. Maar je ontmoet ook arbeiders die ’s avonds alleen hun pint en de voetbal nodig hebben, en bij wie het geluk in hun ogen staat. Ik vind dat mooi. ‘Waar maken we ons in de mode toch druk over ?’, vraag je jezelf dan af. Het scherpte alleen maar mijn innerlijk conflict. Die frituur was mijn antistatement, maar ook een poging om te breken met mode. En toch betrapte ik me erop dat ik magazines doorbladerde, bleef tekenen, stoffen kopen. Toen ze me samen met Marina Yee vroegen voor Antwerpen Van Dijck is de bal weer aan het rollen gegaan.
Vervolgens trok u tijdens de modeweek naar Parijs met uw stalkingconcept. Aan de uitgang van elk defilé vatte u post met een soort guerrilladefilé.
Ja, en sindsdien ben ik verder blijven gaan. Het volgende seizoen bemande ik een soort atelier met Marina Yee, en de laatste keer heb ik mijn collectie gewoon in de lucht gehangen. Misschien heeft niemand het zelfs gezien, maar dat deerde me niet. Het gaf me gewoon een supergoed gevoel. Als ik het dan toch niet kwijt kon, dan liever in de lucht. En daar stond ik dan met mijn ballonnen op een brug in Parijs. De nacht daarvoor werd ik geplaagd door nachtmerries, want wat als er een vliegtuig zou neerstorten door mijn ballonnen ? Je hoort ook van vogels die in de motor terechtkomen. Ach, het is aandachttrekkerij, maar het zit er nu eenmaal in en het heeft me toch opgelucht.
In ieder geval staat u niet meer alleen met uw opvattingen. Niet alleen internationaal, maar ook in ons land zijn ontwerpers bezig met unieke stukken. Denk maar aan Marina Yee, en Jean Paul Knott, die ook een reizende collectie heeft…
O ja ? Dat wist ik zelfs niet (lacht). Ik ben blij dat je het zegt, ik zeg hem wel eens goedendag op straat, maar verder… Met Marina heb ik het er al wel over gehad. We begrijpen elkaar meteen. We hebben elkaar er zelfs al eens op betrapt nagenoeg hetzelfde te ontwerpen. Mode-Lalala-Land heeft zo zijn eigen circuit. Eerst waren het salondefilés, daarna haute couture, daarna de prêt-à-porter en vervolgens kwamen Dries ( Van Noten) en Ann ( Demeulemeester). Chapeau. Fantastisch wat ze hebben gepresteerd, maar dat hoofdstuk heeft ook twintig jaar in beslag genomen. Hun positie blijft bestaan, maar daarnaast gebeuren er nu ook andere dingen. Ergens heb ik dat toch aangevoeld. Want er zijn nog een aantal mensen bezig zoals ik. Dat is plezant. Er zijn momenten geweest dat ik dacht ik zot was. Gelukkig stimuleerde mijn partner me om mijn ding te blijven doen. En ineens voel je dan dat je niet alleen bent.
Dat u goed bezig bent, blijkt ook uit uw verkooppunten. De collectie gaat nu eerst naar Van Ravenstein, vervolgens naar Stijl. Twee modezaken met een reputatie.
Ik ben daar ook heel kieskeurig in en wil me beperken tot maximaal zes winkels. Er zijn onderhandelingen aan de gang met een winkel in Parijs, en daarna wil ik ook eens rondkijken in Londen en Milaan. Maar meer kan echt niet. Met telkens één maand in elke winkel is de collectie al snel uitgeput.
Uit hoeveel stuks bestaat uw collectie ?
Een veertigtal, dat is voor een andere ontwerper twee seconden defilé (lacht). Maar voor mij betekent dat acht maanden werken. Nu, het is ook een testfase, er zullen wel kinderfouten in zitten. Met vallen en opstaan leert een mens. Ik begin me nu pas zekerder te voelen, ben meer op mijn gemak in het contrair- of het anti-zijn. En eigenlijk is het zelfs niet echt anti, als je hoort hoeveel mensen met soortgelijke zaken bezig zijn. Het hangt duidelijk in de lucht. Ik wil ook niet pretenderen dat ik iets nieuws uitvind. Het zou plezant zijn als iedereen zijn ding kon doen. Ik heb ooit eens uitgerekend hoeveel ontwerpers er zijn in functie van het bevolkingsaantal. Er is nog werk aan de winkel. Kijk eens rond naar de mensen op de Meir.
Er mogen nog veel ontwerpers bijkomen, maar het merendeel gaat wel winkelen bij Zara en H&M.
Ze mogen dat, maar het is leuk als ze het combineren met iets anders. En het unieke weten mensen er zo uit te halen. Dat frappeerde me zo toen ik een tijdje geleden in Colette ( stijltempel in Parijs, nvdr) rondliep. Ik droeg een sjaal uit mijn eerste collectie, en verder een versleten jeans en een versleten vest, maar mensen spraken mij aan over mijn sjaal. Tussen het geweld van Balenciaga en Dior wilden ze net dat. Ze hadden het geld om alles te kopen wat daar hing, ze zaten in de hipste winkel van Parijs, maar net mijn sjaal moesten ze hebben. Dergelijke mensen ruiken dat gewoon. Als ze voelen dat iets zomaar niet te koop is, wint het aantrekkingskracht. Dus van mij mag iedereen naar de H&M gaan, als ze hun look afwerken met een stuk van mij ben ik tevreden.
Door Pascale Baelden / Portret Annick Geenen
“Mijn frituur was een manier om niet in het systeem te moeten stappen. Omdat ik daar altijd al vragen bij stelde. Wat is mode ? Hype ? Of gaat het om de kleren ?”
“Eigenlijk ben ik niet echt anti. Als je hoort hoeveel mensen met hetzelfde bezig zijn : het hangt duidelijk in de lucht.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier