Reacties : jp.mulders@skynet.be

Stout”, zegt Gilles, zijn vingertje gericht op een zilvergrijze kruising tussen een discuswerper en een eenhoorn. “En die ?” informeer ik voorzichtig, wijzend naar een porseleinen paardmens met medailles en een Napoleonhoed. “Braaf”, vindt Gilles. Ik knik. Gilles is twee. Samen met zijn moeder en een Franstalige vriendin kuieren we door het Stedelijk Museum voor Actuele Kunst in Gent. De kleine Gilles ontpopt zich als een eigenzinnige kenner, die de kunstwerken indeelt volgens de goedheid of boosaardigheid die zijn verbeelding hen toedicht. Bij de leeuwachtige figuur met baard en drakenvleugels kan ik in zijn afkeuring nog een zekere logica bespeuren. De fraaie blauwe olifant daarentegen heeft in mijn ogen iets vriendelijks, terwijl Gilles er evenmin van moet weten. “Stout !” catalogiseert hij fronsend. “Voor die ogen in zijn knieën ?” probeer ik, maar Gilles blijft koppig zwijgen. Motiveren is nog wat complex voor zijn verstand, dat ongeveer half zo oud moet zijn als de trui die ik draag.

Braaf en stout voor levenloze voorwerpen… Ik zou het maar bizar vinden mocht ik mij uit mijn eigen kindertijd niet de angstaanjagendheid herinneren van sommige doodgewone spullen. In de lederen haak die als slot diende voor de Congolese handtas van mijn moeder, ontwaarde ik bijvoorbeeld een giftige slang. Ik denk niet dat ik er voor mijn vijfde ooit dichter in de buurt van ben gekomen dan een meter of drie. Ook veel van de hippe, knaloranje gebruiksvoorwerpen uit die vroege jaren zeventig ervoer ik als uitgesproken tricky. De schotten tussen impressies en emoties staan binnenin zo’n kinderhoofdje blijkbaar nog wagenwijd open. Eigenaardige vormen en geuren, smaken en kleuren vloeien naadloos over in bevreemding of angst. In kinderogen moet zo’n S.M.A.K. dan ook een hele rare plek zijn.

In de ogen van de meeste volwassenen is het dat trouwens ook. Een distilleerkolf met verdachte inhoud, steunend op twee metalen sprieten. Een stapel rode tapijten, identiek van vorm en snit, domweg op elkaar gestapeld… Beneden in het museum vinden we niets naar onze gading. Ceci n’est pas un jouet. Tevergeefs probeer ik Gilles uit te leggen dat het speelgoed dat hier slordig op de grond is uitgezaaid, geen speelgoed is maar kunst.

Aan een wand hangen uitvergrote foto’s die diagonaal in twee zijn gesneden. Verder valt er niets bijzonders aan te bespeuren. Ik vind ze nietszeggend en lelijk. Charlatanerie is het woord dat op mijn lippen brandt. De moeder van Gilles is milder. “Ik vind er ook niets aan”, zegt ze. “Maar misschien heeft die kunstenaar daar zijn hart en ziel wel ingelegd, en begrijpen wij hem niet.”

De bovenverdieping bevalt ons gelukkig beter. In het kader van Europalia 2003 loopt daar een overzichtstentoonstelling van het werk van de Italiaanse kunstenaar Luigi Ontani. “Il a un problème avec son zizi, celui-là”, grinnikt de Franstalige vriendin. Van pikken zijn deze beelden inderdaad in alle kleuren en maten voorzien. Pikken als prei, pikken als wortels, pikken als moersleutels zelfs. Men moet echter van verder komen om mij daarmee nog te choqueren. Obsceen of niet, de kunst van deze Ontani kan mij wel bekoren.

“Kaka !” roept Gilles opeens, wijzend naar de achterkant van een centaur. “Nee, Gilleske, dat is zijn staart”, legt zijn moeder lachend uit. Als Gilles vervolgens naar een vervaarlijk uitziende penis wijst, til ik hem wijselijk op mijn rug. Een knappe vrouwelijke suppoost glimlacht gul naar ons. Raar hoe wildvreemde vrouwen vertederd raken als je met een kind op schok bent. Met Gilles op mijn rug ga ik voor het raam staan. We loeren naar de mist die buiten onheilspellend opzet. “Kijk, Gilles, mist”, zeg ik nadrukkelijk, in de hoop het kind een nieuw woord te leren en zo die mist tachtig jaar de toekomst in te kunnen blazen. Als er allang gras groeit op mijn buik, zal Gilles het woord nog gebruiken, zonder zich ooit te herinneren dat hij het hier, vandaag, voor het eerst van mij heeft gehoord. Dat vind ik een fascinerende gedachte.

“Hij kent de mist al hoor”, zegt Gilles’ moeder nuchter. Geruisloos is ze achter ons komen staan. “Ik heb het hem gisteren geleerd.” Mij is ook nooit iets gegund, bedenk ik gelaten. Op zoek naar houvast, blijven mijn ogen haken aan een halfnaakte man die op zijn hoofd een gigantische dobbelsteen torst. Dobbelsteen, bedenk ik gretig. Dat woord kan ik Gilles vast nog wel leren, al is het moeilijk voor een tweejarige en schuilt er minder droeve schoonheid in. Misschien moet ik wel wachten op de eerste sneeuw.

JEAN-PAUL MULDERS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content