Kunst en kuren

De thermale badcentra die verspreid liggen in het vulkaanlandschap van de Auvergne zijn architectonische pareltjes. Ze weerspiegelen het mondaine leven van de beau monde die er zich in de hoogdagen van de kuuroorden liet soigneren.

Als koning der elementen beeldhouwt het water de aarde, dooft het vuur, valt uit de hemel, borrelt uit de grond, lest de dorst en geeft leven. Het heeft geen bepaalde vorm. Als een tovenaar ondergaat het gedaanteverwisselingen en transformeert het zich naargelang van de omstandigheden in sneeuw, ijs, mist of damp. Zijn mysterieuze krachten en ontembare karakter hebben de mens altijd geboeid. Water heeft ook een sterk mythologische waarde. In de mythe van Narcissus en in bijbelse verhalen treedt het op als zuiverend element voor de zonden van de wereld.

Hier in de Auvergne heeft de warme vloeistof die opborrelt uit de korst van de gedoofde vulkanen, een therapeutische waarde. Die eigenschap ligt aan de basis van het ontstaan van kuuroorden. Maar water wordt ook hier geassocieerd met godinnen, nimfen, sirenes en feeën, die vaak terugkomen in de motieven van de muurschilderingen en mozaïeken van de thermen.

De heilzame eigenschappen van het bronwater waren al in de Gallo-Romeinse tijd bekend, maar zijn daarna lang in de vergetelheid geraakt. In de jaren ’50 van de vorige eeuw werden de thermen in de Auvergne herontdekt. Vanaf die periode groeide het kuren uit tot een mondain fenomeen en werden de kuuroorden een trefpunt voor de haute société. Vrouwen defileerden er onder kanten zonneschermen, kinderen met strooien hoedjes stoeiden in de straten. Vanuit rieten fauteuils wenkten heren van stand de obers voor een Fernet-Branca, terwijl ze de laatste berichtgevingen uit Parijs lazen. De orkestjes in de kiosken fleurden het spektakel op en ’s avonds triomfeerde Jacques Offenbach in de opera.

Gedurende meer dan een eeuw werd er onafgebroken gewerkt aan de verfraaiing van de kuuroorden, die niet alleen de bronnen en badhuizen omvatten. De grands hôtels, palaces, doktersvilla’s, casino’s, kiosken en parken werden ontworpen in harmonie met de schoonheid van de omgeving. Natuur en architectuur vulden elkaar aan in het scheppen van romantische steden die het exotisme en de mythes rond het water opriepen. Veel van die architectonische juweeltjes zijn bewaard gebleven, andere zijn helaas zo gemoderniseerd dat ze hun magisch karakter verloren. Wanneer je de oude thermen betreedt, is het alsof je de geparfumeerde lucht van de belle époque opsnuift en het geruis van de lange jurken nog kan horen.

Bourbon-l’Archambault

Het kuuroord dat in de grand siècle het eerst in de mode kwam, ligt in het noorden van de Auvergne. Zijn naam, Bourbon-l’Archambault, zou afgeleid zijn van de Gallische god Borvo, de god van de kokende wateren. Het dorp heeft zich genesteld rond de bron die opstoomt met een temperatuur van 55 °C.

Bourbon-l’Archambault was in de tijd van Lodewijk XIII een logis du Roy waar vooral Madame de Montespan een trouwe bezoekster was. Algauw werd Bourbon een annex van Versailles met zijn roddels, zijn kleine schandalen en zijn grote geheimen. Het was pas in de 19de eeuw dat de regering besloot om een groot complex op te trekken op de plaats van een kapucijnenklooster dat tijdens de revolutie vernield werd. Op 15 februari 1885, om kwart voor vijf ’s ochtends – in die tijd stond men vroeg op – werd het etablissement geopend. Zestig jaar van onderzoek, plannen, aankopen en processen gingen aan de uiteindelijke opening van het Grand Etablissement Thermal vooraf. De architect Lecoeur leverde een juweel van een neoclassicistisch gebouw af. Het interieur met mozaïeken van de ateliers van M.A. Parvillé dompelt je meteen onder in een uitheemse sfeer. De panelen zijn beladen met bloemmotieven, bekoorlijke nimfen en waterscènes die de weldaden van de lokale bron oproepen. De grote galerij, overspannen met een gewelfd houten plafond, is opgedeeld in twee vleugels: de rechterzijde voor de dames, de linkerkant voor de heren. De inkomhal, die de twee vleugels met elkaar verbindt, leidt in het centrum naar een dubbele monumentale trap, waarachter een kunstige mozaïek een allegorische voorstelling geeft van de bronnen. Alleen de inkomhal en de zijvleugels van Bourbon-l’Archambault zijn in de originele staat bewaard gebleven. De rest van de zalen moest wijken voor de moderne eisen van het hygiënisch kuren. Maar door zijn ontegensprekelijke charme blijft het gebouw absoluut een bezoek waard.

Châtel-Guyon

Ten noorden van Clermont-Ferrand ligt Châtel-Guyon. In zijn majestueuze hotels verbleef een zeer gevarieerde en kosmopolitische clientèle: Indische prinsen, kardinalen, ministers, poëten, koninginnen, en Guy de Maupassant. In zijn boek Mont-Oriol roept hij de ambiance op van deze thermen op het eind van de vorige eeuw.

De geraffineerde gebouwen van de Grands Thermes dateren van 1903 en zijn geïnspireerd op de Romaanse architectuur van de Auvergne. De gevel oogt statig als een Romeins complex. Het etablissement bestaat uit vier gebouwen opgetrokken rond een binnentuin. Vooral de inkomhal van het centrale gebouw oogt groots, met een oppervlakte van tweehonderd vierkante meter en negen meter hoog. De langgerekte ruimte heeft een gepleisterd plafond, versierd met honderden rozetten die lijken neer te dwarrelen in monolietzuilen. Aan weerszijden van de hal leidt een dubbele trap, met balustrades van kleine zuiltjes, naar de twee galerijen met verzorgingskamers. Onder de arcades bevinden zich schitterende glasramen en de mozaïekvloer lijkt een Perzisch tapijt van steen. Op de vier uiterste zuilen staan verlichte marmeren kapelletjes. Door het wit-gele glasraam, waaruit het plafond van de verzorginsgalerijen bestaat, valt het daglicht rijkelijk naar binnen en accentueert de gele motieven van de muurmozaïeken. De keuze van de materialen geeft het hele gebouw een rijkelijke uitstraling.

Royat

In 1852 beëindigde architect Agis Ledru het thermencomplex van Royat, gebaseerd op een model van de basiliek van de Romeinse keizer Constantijn. Ook de voorgevel met zijn drie Ionische zuilen waarop telkens een figuur in tuniek staat, refereert aan die periode. Het gebouw is tachtig meter lang en vooral de drie grote bogen aan de ingang, met brandglas in art-nouveaustijl, springen in het oog. Binnenin zijn de kruisboogplafonds beschilderd met geometrische motieven, hier en daar opgevrolijkt door een bloemfiguur. De houten binnendeuren met geslepen glas scheiden de galerijen met de behandelingskamers van de centrale inkomhal. De buvette ligt buiten in het park, waar de kuurgasten konden rondwandelen. In het gebouwtje komen de klanten nog steeds hun dagelijkse portie kuurwater drinken.

Het was Napoleon III in eigen persoon die het nieuwe thermencomplex opende. Zijn vrouw, keizerin Eugénie, die hier vaak vertoefde, schonk haar naam aan de belangrijkste bron van de stad en ook de rotonde van de buvette wordt naar haar genoemd.

Vichy

Vichy is een van de bekendste en alleszins het grootste kuuroord van de Auvergne. De thermen zijn helaas gemoderniseerd, maar in de hal van het Grand Etablissement Thermal vind je nog de prachtige fresco’s van Alphonse Osbert. Deze symbolist decoreerde in 1904 de hal met twee grote boogvormige muurschilderijen, die wat verloren gaan boven de winkelgalerij. In het westen geeft hij ‘de bron’ weer, in het oosten ‘het baden’. De naakte figuren die gewikkeld zijn in een toga, zijn portretten van vrienden of verwanten van de kunstenaar. De landschappen op de achtergrond stellen de heuvels van de Auvergne voor. De harmonie van blauwe, bruine en mauve tinten versterkt de allegorische sfeer.

Le Mont-Dore

Het meest Romaanse en meest indrukwekkende van alle kuuroorden in de Auvergne is dat van de Mont-Dore. Het complex werd eveneens gebouwd door de architectenfamilie Ledru uit Clermont-Ferrand. Opgravingen hebben aangetoond dat hier al in de Gallo-Romeinse tijd zwembaden en verwarmde kamers waren. Enkele stukken zuil uit die periode liggen onopvallend in het kleine parkje voor het thermencomplex.

De neoclassicistische gevel in grijze vulkanische steen oogt somber, maar daarachter openbaart zich in het interieur een verbluffende architecturale rijkdom. Niet alle gebouwen van het complex werden rond dezelfde periode opgetrokken. Naarmate het kuren meer succes kreeg, werd er tot 1890 steeds weer aangepast en uitgebreid. Gezien de archeologische vondsten op deze plek, is het niet verwonderlijk dat Louis-Charles Ledru zich liet inspireren door de thermen van de Romeinse keizer Caracalla (211-217). De Byzantijnse stijl van het gebouw bleef bewaard.

Zoals de meeste kuuroorden bestaat ook dit complex uit een centraal gebouw en twee zijvleugels. Op de benedenverdieping vind je twee grote zalen: de bronnenhal en de zaal voor het inhaleren van thermisch gas. In beide zalen zijn allerlei ‘nieuwe’ materialen verzameld: ijzer, medaillons, glas, ceramiek, geëmailleerde baksteen… De ruimtes hebben een glazen plafond, ondersteund door een rijkelijk versierde metalen constructie. Bogen en zuilen wisselen elkaar af. In de centrale hoge nis van de bronnenhal vind je de source des chanteurs, met daarnaast twee kleinere nissen waarin een decoratieve vaas op een sokkel twee bijbronnen aangeeft. In het midden van de zaal ligt de oudste en belangrijkste bron Madeleine iets dieper in een achthoekige put.

De warme tinten van de ceramiek en mozaïek contrasteren fel met het koele marmer en de grijswitte muren. De muren en het dak van de inhaleerzaal zijn identiek aan die van de bronnenhal. Hier scheiden lage muurtjes de rijen verzorgingstafeltjes. Voor elke tafel staat een taboeret bekleed met tegels. De rubberen darm, waarvan elke tafel voorzien is en waarlangs het thermisch gas wordt ingeademd, hangt er nu slapjes bij. Een web van kruisbogen, trapornamenten en pilaren leidt naar de hogergelegen etage. De tussenpanelen van gebakken steen zijn versierd met waterfiguren als dolfijnen, vissen, zeesterren…

De trappenhal met zijn indrukwekkende decoratie en de ijzeren geraamten die me doen denken aan de Eiffeltoren, is een voorbode van de grootsheid van de eerste verdieping met de Salle des Pas Perdus. Het grote volume, de architectonische details en de muurschilderingen geven de zaal het gepaste cachet. Drie kruisbooggewelven steunen op acht kolossale monolietzuilen. Hun gewicht verklaart de gecompliceerde ijzeren plafondconstructies in de trappenhal. In het midden van de Salle des Pas Perdus vertrekt de grote centrale galerij. Op het einde leiden een paar trappen naar de sources César. De Grieks-Romeinse tijd wordt ook opgeroepen in een muurschildering op de boog voor de bron en geeft wellicht een weerspiegeling van het kuuroord in de antieke tijd. De koepel boven de bron is prachtig geschilderd in warme tinten en omzoomd met een golfmotief.

In de jaren ’30 werden de centrale hal en de verzorgingskamers die op de hal uitkomen, verbouwd door architect Ernest Pincot, die probeerde zoveel mogelijk de harmonie met de niet-verbouwde Salle des Pas Perdus te behouden. De oude luxecabines worden niet meer gebruikt, maar zijn zeker een bezoek waard. Pincot bekleedde ze met koningsblauwe en goudkleurige mozaïek. Nog meer dan de andere kuuroorden illustreert Mont-Dore dat destijds geen middel te veel was om de ‘waterdrinkers’ te bekoren en hun rijk sociaal leven in stand te houden.

Els Vermeersch / Foto’s Jan Verlinden

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content