Ooit zwoer ik bij koffers. Mijn hele hebben en houden kon erin, en de koffer zelf fungeerde als meubel. Ik hoefde hem maar uit te pakken om ergens te wonen, maar in te pakken om weer te vertrekken. Dat was ook de bedoeling: koud zweet brak me uit bij de gedachte dat bezittingen mij zouden belemmeren. Dat vrijheid in je hoofd zit, was nog niet tot mij doorgedrongen.

Wie toen bij mij over de vloer is gekomen, barst uit in onbedaarlijk lachen als hij nu bij me binnenstapt. Zo leeg als mijn huis toen was, zo vol is het geworden: overal staat of ligt wel wat. Toch is daar maar weinig bij waarnaar ik echt op zoek ben gegaan. Het merendeel is op de een of andere manier komen aanwaaien, veelal omdat een ander er geen blijf mee wist.

Bedenkelijk criterium, ik beken. Veel kostbaars valt er bij mij dan ook niet te rapen, van de weinige uitzonderingen ben ik me niet bewust, en alleszins is dat niet de reden waarom ze bij mij onderdak kregen.

Die boekenkast daar, dat is een geschenk van mijn vader. Ze maakte deel uit van een op maat getimmerde Schotse bibliotheek. Mijn vader vond ze bij een handelaar, waar ze stond te bestoffen wegens haar hoogst onpraktische formaat. Die kast was zijn manier om te zeggen dat hij van me hield, voor hij dat met woorden leerde.

Die bruine lederen fauteuil, daar zat de grootvader van mijn man altijd in. Hij stond bij het raam, het was zijn geliefkoosde plaats en het werd zijn laatste toevluchtsoord, toen de bank in het plantsoen aan het einde van de wereld lag. Ik zie hem nog zitten, lezend in zijn literair tijdschrift, kijkend naar Wimbledon of de Parijse modedefilés.

Die commode in kersenhout heb ik van een familievriendin, die als jong meisje huwde met een veel oudere kunstschilder. Hem heb ik nooit gekend, maar te oordelen aan wat hij naliet, had hij een oog voor wat mooi was, inclusief haar toen pittige vormen. Nadat hij de geest had gegeven, wou zij eindelijk wel eens wonen zoals zij dat zag, in een relaxfauteuil van skai met een Meuroptafeltje bij de hand. Zijn oude rommel was mijn huwelijksgeschenk.

Het Bretons kastje op de overloop is eigendom van een tachtig jaar oude dame die rond haar veertigste emigreerde naar Amerika. Ze speelt Mozart, kookt in gietijzeren potten van een ter ziele gegane zaak met renommee, serveert eieren in porseleinen dopjes die ik me herinner uit mijn kindertijd. Wat haar rest van good old Europe koestert ze als goud, haar hele huisraad heeft ze verkast naar Los Angeles. Van de meubelen kon helaas alleen de piano mee.

Dat bijzettafeltje, dat stond op de zolder van een tante van mijn petekind. En die twee fauteuils anno 1930, netjes hersteld en overtrokken, maakten deel uit van de nalatenschap van een oom van de ex van mijn man. Zo ver voert je de zwerfroute van inboedels.

Verder zelfs. Een kennis van mij plundert met fraai gevolg containers vol afbraak. Een anonieme voorbijganger ging vorige week aan de haal met het rekje dat de buurvrouw bij het huisvuil had gezet. Damagnie, heeft Man Bijt Hond mij geleerd. Geloof geen Mannen die Honden Bijten. Van mij magdatallemaalwel. Ik begrijp dat.

Zelf ga ik nog niet zover. Dat hoeft vooralsnog niet, verdwaalde meubelen vinden vanzelf hun weg naar mijn huis. Daar knutsel ik voor hen een tweede leven bij elkaar, en dat noem ik mijn interieur. Ik ben de vogelverschrikker der binnenhuisinrichters, maar als boedelarchivaris heb ik een zekere reputatie hoog te houden.

En ja, soms wordt zoveel verleden mij wel eens te veel. Dan wil ik dat krakende hout toeroepen: schuif op, en snel wat, maak plaats voor de toekomst. Maar veelal kijk ik met vertedering, op sentimentele ogenblikken zelfs met ontroering, om me heen.

Wat als morgen mijn huis zou uitbranden? Zou ik dat gekke allegaartje dan niet verschrikkelijk missen? Nee, want eigenlijk is het mij niet te doen om al die meubelen. Het gaat mij om de verhalen die eraan vastzitten, om de mensen die erin voortleven. Die kunnen nog altijd moeiteloos in mijn koffers, die neem ik overal met me mee.

INGRID VANDER VEKEN

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content