Knack Hercule Poirotpijs: De stad is tot alles in staat

Met Herman Portocarero heeft de negende editie van de Knack Hercule Poirotprijs een bekende, maar niettemin verrassende winnaar opgeleverd. Kennismaking met een stadsnomade met literaire standvastigheid.

Herman Portocarero is een veelzijdige man die niet onder één noemer te vangen valt : diplomaat, schrijver, tekenaar of librettist van het neoklassieke oratorium Flamma Flamma. Maar ook rusteloos reiziger en observeerder. Is die duizendpoot met veel talenten dan een gespleten persoonlijkheid of juist een moderne dilettant ?

Herman Portocarero : Ik probeer zo professioneel mogelijk te zijn in alles wat ik publiekelijk doe. Ook schrijven beschouw ik als een beroep op zich. Daarnaast heb ik interesses die ik minder professioneel beoefen, zoals bezig zijn met muziek, tekenen of schilderen. Omdat ik ze veeleer als ontspanning zie. Met die omschrijving van duizendpoot wil ik voorzichtig zijn, want terwijl er vroeger respect was voor de renaissance man, vind ik vandaag dat het publiek eerder afhaakt als het geen duidelijk beeld heeft van je prioriteiten. En wat die gespleten persoonlijkheid betreft, die heb ik niet meer of minder dan elkeen van ons, maar waarschijnlijk gebruik ik ze om onbewust mijn beroepsleven te compenseren met creativiteit waardoor ik min of meer in evenwicht blijf.

Aan welke karaktertrek beantwoordt uw passie voor de diplomatie ?

Toen ik jong was, speelde de reisdrang zeker een grote rol, maar ook de zin om te begrijpen hoe de wereld echt in elkaar zit, hoe macht functioneert. Zin ook om een beroep uit te oefenen dat avontuur en respect combineert. Ik kom uit een bescheiden milieu en wilde ‘iemand’ worden, maar terzelfder tijd heb ik weinig geduld voor routines en wil de verandering in mijn leven ingebouwd zien.

Ook de diplomaat Herman Portocarero blijkt een beetje atypisch. Na posten in Ethiopië, Jamaica en New York koos hij in 1988 voor twee jaar loopbaanonderbreking om als adviseur voor Artsen zonder Grenzen te werken in Soedan en Nicaragua. Toch niet vanzelfsprekend ?

Ik ben na mijn eerste verblijf in New York heel bewust ‘naar het terrein’ gegaan, omdat ik vond dat in de Verenigde Naties veel te abstract met humanitaire en ontwikkelingsproblemen werd omgegaan. Ik had na vier jaar onderhandelen en palaveren behoefte om weer met de voeten op de grond te staan en met de realiteit van de problemen in contact te blijven. Zo’n onderbreking was toen vrij uitzonderlijk en werd als een professioneel risico gezien, terwijl zo’n ‘gezichtsverruimende’ werking tegenwoordig beter erkend wordt.

Er stak ook een deel idealisme in, in zoverre dat ik geen zuiver administratieve benadering van menselijke problemen wilde aanvaarden. Maar alle idealisme is relatief. Ngo’s als Artsen zonder Grenzen doen schitterend werk, vaak in de ondankbaarste omstandigheden, maar niemand ontsnapt uiteindelijk aan politiek en de onvermijdelijke manipulaties die eruit volgen, ook in de humanitaire sector. Uiteindelijk zie ik nu veel meer de grenzen aan wat om het even welke hulp vermag, en geloof ik veel meer in wat mensen zelf kunnen realiseren, zelfs tegen enorme overmacht.

Maar de onrust bleef wel een constante…

Ongetwijfeld is die onrust deels geprogrammeerd in de genen. De oude en recente geschiedenis van mijn familienaam is op zijn minst gezegd bewogen. Ikzelf vond mijn ‘echte’ ik niet direct terug in mijn directe omgeving, ik ben dus op zoek gegaan.

Ik heb praktisch altijd gewerkt op plaatsen die een sterke persoonlijkheid uitstraalden. Ethiopië heeft me als land nooit losgelaten sinds ik er in 1979 mijn overzeese loopbaan begon, en die ervaring leeft nog dagelijks in mijn gedachten omdat het land zo oud en zo diep is. Kingston en Jamaica, mijn huidige standplaats, hebben ook een sterk imago. Maar New York en Havana zijn mijn favoriete grote steden en waarschijnlijk ook de steden die ik het best ken. Al die plaatsen laten op mij als het ware een tatoeage achter en een litteken. Mijn Ethiopische jaren zijn allicht de meest avontuurlijke geweest, mijn voorkeur voor New York en Havana is rijper, ik heb er meer geleerd over mezelf en over mensen in het algemeen.

Herken ik in u meer een nomade dan een sedentaire wereldburger ?

We zijn ontstaan als wezens on the move, we voedden ons met wat we vonden. De overgang naar het sedentaire is natuurlijk het begin geweest van alle hoge culturen, maar ook de bron van macht, onderdrukking en dogmatisme – de minder fraaie aspecten van onze soort. Ook alle agressieve en affirmatieve particularismen – alle slogans van extreem nationalisme of ‘eigenheid’- zijn daarvan de uitwassen. Dat blijft politiek relevant, want als geheel is de mensheid meestal on the move, op zoek naar overleven of beter leven.

Toch zie ik vooral een nomade als stadsmens. Een contradictie ?

Nee, absoluut niet. Want het is binnen de relatieve bescherming van een grote stad dat avontuurlijk rondzwerven de meest fascinerende ontmoetingen en ontdekkingen oplevert. In dat verband gebruik ik een variant van mijn naam : POR TOCAR ERRO : je kunt dat in een soort privé-Esperanto interpreteren als, ik zwerf om alles aan te raken maar het kan ook betekenen : ik dwaal omdat ik iets verbodens aangeraakt ben.

Maar u bent wel letterlijk een ontwortelde geworden, uit eigen, vrije keuze. Wordt daar geen tol voor betaald ?

Zeker, een wat toenemende afzondering van een maatschappij, neem ik aan. Ook een relativisme op alle gebied dat toch nog met een persoonlijke moraal in evenwicht moet worden gehouden. Het cynisme over de wereld en haar bewoners neemt toe naarmate je ouder wordt, omdat je je eigen ervaringen gaat veralgemenen en omdat de wereld nu eenmaal niet altijd een riante plaats is. Gemotiveerd blijven om te doen wat je doet en het goed te doen lijkt me daarom makkelijker als je in een vertrouwde omgeving zit, waar je bewustzijn niet voortdurend zo open is. Maar dat is voor mij dus nooit een optie geweest. Het grote nadeel is uiteindelijk dat je uitdagingen blijft zien, geen realisaties. Je blijft doorlopen maar de horizon bereik je natuurlijk nooit.

Maar u spreekt wel van een evolutie naar onthechting van het materiële…

Ik wil natuurlijk niet de asceet spelen, dat zou in mijn geval nogal belachelijk zijn. Maar het is veeleer zo dat je in een leven als het mijne veel materiële dingen als een last begint te zien, die je meesleept. Als je constant on the road bent, wordt het belangrijker wie je bent dan wat je hebt. Met andere woorden : beperk je bagage. Er zit een ander aspect aan, dat mij sinds lang huiverachtig maakt. Een overtalrijke mensheid kan niet gewoon materiële verwachtingen exponentieel blijven vermenigvuldigen voor iedereen. De neveneffecten daarvan zijn nu al steeds duidelijker. Op termijn zijn er dan ook maar twee oplossingen : ofwel wordt de wereld almaar elitairder – de materiële vooruitgang beperkt tot een minderheid – of we gaan meer in hoofd en gedachten leven. Ik heb het zinnetje van Rimbaud, ” Nous allons à l’esprit”, altijd in die tweede zin als een orakel geïnterpreteerd. Maar waarschijnlijk ben ik nogal utopisch, want het materialisme is moeilijk te stuiten.

Leek het er niet even op dat u in Havana wortel zou schieten ?

Ik heb geprobeerd er een permanent pied-à-terre te behouden, wat uiteindelijk niet gelukt is door de restrictieve regels op de vestiging van buitenlanders. Dus ben ik teruggevallen op de persoonlijke en spirituele banden, en die zijn er nog altijd.

Toch is er altijd een aparte plek in uw leven geweest, die voorbehouden bleef aan de literatuur…

Ja, hoewel ik denk dat het niet goed zou zijn, me in een ivoren toren van de schrijver op te sluiten. Ik heb de ontmoetingen en de ervaringen nodig die ik uit mijn dagelijkse leven haal. Ik wil ook een deelnemer blijven aan wat in de wereld omgaat, niet enkel een toeschouwer of commentator worden.

Weinigen herinneren zich dat die literaire plek in het begin zelfs Frans getint was.

Toen ik jong was, las ik enorm veel Frans. Rimbaud was een onthulling – gewaagder, chaotischer en profetischer dan de sixties waarin ik opgeroeide. Zo goed als, of beter dan, Jimi Hendrix of Jim Morrison, zeg maar. Daarna ontdekte ik de klassieke romanciers. La fille aux yeux d’or van Balzac – overigens ook een soort eigenzinnige detective, met Parijs als hoofdpersonage – is altijd een van mijn favoriete boeken gebleven. Maar ook Stendhal en later Montherlant, waarvan de Spaanse obsessies mij om atavistische redenen erg aanspraken. Ook een ander van mijn absoluut favoriete boeken, Het Saragossa manuscript, is in het Frans geschreven, zij het door een Poolse achttiende-eeuwse aristocraat. Ik was dus erg op de Franse lectuur gericht en ik heb ook een jaar in Parijs gewoond voor ik naar Ethiopië vertrok. Maar mijn debuut als zodanig, La combine de Karachi, was veeleer een private ijdelheid.

Intussen hebt u tal van boeken gepubliceerd en het einde lijkt nog lang niet in zicht.

Ik probeer er dagelijks een slot voor te vinden, hoewel dat zeker op dit moment niet evident is. Vroeger werkte ik vooral ’s nachts, de laatste tijd lijk ik wat meer tijd nodig te hebben en nu prefereer ik de tijd rond zonsopgang, wanneer je intuïties ongeremd werken.

En dan was er opeens ‘New Yorkse nachten’, een thriller nog wel.

Ik vind dat een intelligent medium, omdat het een bepaalde discipline vereist. Je kunt in andere genres prachtig poëtisch proza schrijven, maar in een thriller is niets vrijblijvend en moet alles uiteindelijk in focus komen. Dat is de uitdaging en ik hou van uitdagingen.

Het boek is ook een prachtig portret van New York geworden.

Voor elke grote stad heb ik twee gevoelens, ze kan me beschermen, ik kan erin schuilen, maar ze kan me ook opslokken – ze geeft energie en zuigt je ook leeg. New York heeft die twee in de hoogste graad. Toen ik permanent in New York woonde, voelde ik absoluut nooit de behoefte om de stad te verlaten en ik deed het ook zelden. Mijn onderdompeling was totaal.

Zoals alle New Yorkers werkte ik lange uren. Zelfs de nachten waren niet vrij. Ik herinner me niet meer hoe vaak ik om twee of drie uur ’s ochtends uit het VN-gebouw kwam. Maar op elk vrij moment dat ik had, ging ik de straat op.

Het resultaat van die onderdompeling is dat New York zelf het hoofdpersonage van het boek is. Als levend organisme, waarin de mensen de atomen of elektronen zijn. De personages handelen via de stad, zij bepaalt hun dromen en ambities. De personages zijn aan de stad verslaafd en kunnen zich geen leven buiten haar voorstellen. En dat machtige organisme, waarin wij als bewoners rondwentelen, is tot alles in staat. Vandaar dat New York een ideaal personage is voor een bijzonder soort detective.

New Yorkse nachten is dus enerzijds een portret en anderzijds een labyrint dat ontcijferd moet worden. Alle ingrediënten zijn echt, maar ik heb ze natuurlijk op mijn manier gemengd. Het is een sterk cocktail geworden, soms zoet, soms bitter, maar nooit onverschillig of vervelend. En als de lezer zich mee opgenomen voelt in het nachtelijke leven van de stad en samen met de personages langzaam de geheimen ontrafelt, heb ik mijn doel bereikt.

Die personages lijken zo uit de realiteit te komen ?

Er steekt relatief weinig fictie in de personages. Ze zijn haast allemaal gebaseerd op ervaringen met echte personen, maar natuurlijk herwerkt door de schrijver. Ook dat schept discipline, omdat je die personages met respect en met een zekere schroom moet tekenen. De manier waarop dat gebeurt, bepaalt mee de verhaallijn, omdat je nog meer dan in een gewone roman rekening moet houden met wat je een bepaald personage al dan niet laat doen of zeggen.

Wat waren uw voorbeelden in het genre ?

Mijn grote favoriet in het genre is Dashiell Hammetts The Glass Key, omdat het verloop van de intrige haast volledig afhangt van de psychologische relaties tussen de personages. Ik heb ook een bewondering voor Paul Auster, al vind ik zijn thrillers uiteindelijk te veel afglijden naar de intellectuele spielerei van de nouveau roman. Maar zoals Auster ben ik gefascineerd door steden of plaatsen als personages op zich, en de sporen daarvan zitten beslist ook in New Yorkse nachten.

Kunt u na twee lange verblijven in de stad ook spreken van een profiel van de New Yorker, een gemeenschappelijke basis of verwachting ?

Twee trekken in het bijzonder : een wat illusieloze, maar zeer positieve energie en een respect voor de ruimte, zowel fysiek als spiritueel, van andere New Yorkers. Het is bijvoorbeeld tekenend dat allerhande beroemdheden er vrij anoniem kunnen leven. Als je in New York woont, vind je het ook normaal dat De Niro aan een tafeltje naast je zit, en meestal met rust gelaten wordt als er geen toeristen binnenlopen. Er is ook een praktische herkenning : niet-New Yorkers kijken op straat naar boven, naar de toppen van de gebouwen terwijl de echte New Yorker naar het trottoir en naar het asfalt kijkt, waar de risico’s schuilen.

Er bestaat ook een solidariteit die door 9/11 alleen maar extra in de verf is gezet. Er is voor zover mij bekend niet één vergeldingsactie geweest in de stad, ook al vreesden bijvoorbeeld de talrijke Afghaanse en Pakistaanse taxichauffeurs die wel. Ze hebben gedurende een paar weken grote Amerikaanse vlaggen aan hun taxi’s gehangen als voorzorg. Maar die vlaggen verdwenen weer toen ze begrepen dat New York niet dat soort reacties heeft.

En de New Yorkse nachten ?

De nacht biedt een volledigheid die bij daglicht niet haalbaar is. En elke nacht is een film, zeker in New York.

‘New Yorkse nachten’ van Herman Portocarero is uitgegeven bij Van Halewyck, ISBN 90-5617-648-X

Door Pierre Darge | Portret Charlie De Keersmaecker

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content