Kijken naar hartstocht

Denkt u dat schilderen niet meer van deze tijd is, ga dan naar de Londense Tate om er Lucian Freud in de ogen te kijken. Bereid u alvast voor op een dreun in het gezicht. En schilders riskeren een tijdelijke arbeidsongeschiktheid.

Pierre Darge

Er zijn redenen genoeg om de overzichtstentoonstelling van Lucian Freud te gaan bekijken. Bijvoorbeeld de explosieve en toch beheerste manier waarop de schilder gedurende zestig jaar zijn bezetenheid gestalte heeft weten te geven. De zinnelijkheid ervan ook. Maar vooral om te ervaren hoe springlevend de schilderkunst is, ook al worden de zogenaamd actuelere kunstuitingen overbelicht in de media. Het is zelfs bon ton geworden schilderen af te doen als een negentiende-eeuwse bezigheid.

Natuurlijk blijven woorden ontoereikend bij de kracht en de expressie van de meer dan 160 schilderijen, tekeningen en etsen van de kleinzoon van ’s werelds eerste psychoanalyticus. Bovendien hangt er in Tate Britain eigenlijk te veel en is het ondoenbaar om de man in een paar uur te verwerken, laat staan te doorgronden. We verlaten de Tate met een soort hardnekkige, tweekoppige kater. Zaligheid en verwarring. De meester geeft geen interviews, sluit zich op in zijn atelier waar zoveel beroemde gasten zich bloot hebben gegeven. Maar niet prinses Diana, in wie Freud niet genoeg onderliggend karakter zag.

De vele vragen voeren ons uiteindelijk naar het Vlaamse artistieke landschap terug, op zoek naar kunstenaars die nog wel het penseel hanteren. Er is veel bereidwilligheid, maar nog meer schroom bij onze gesprekspartners. De dilettant raakt snel verstrikt in een moeras waarin politieke intriges het algauw winnen van artistieke normen. Sommigen zijn bang voor de gevolgen van uitgesproken meningen, bang ook om toe te geven dat ze geen zin hebben om niet met de meute mee te huilen.

Niet Sam Dillemans, 37, en zoals het hoort bezeten van verf, geur en kleur. Een man die overdag schildert en ’s nachts etsen maakt, zich vaak in een soort bokaal opsluit en er een hekel aan heeft als iemand tegen het glas tikt. Die de meegebrachte catalogus van de tentoonstelling meteen op een willekeurige bladzijde openslaat en er zijn neus tegen duwt – “Omdat ik ook van geuren hou.”

Op het atelier staan levensgrote doeken waarop het gevecht met de materie nog in volle gang is. Aan materie ontbreekt het niet, want Dillemans is niet zuinig met verf en evenmin met woorden. Hij schetst in geen tijd de eigenzinnige weg die hij heeft afgelegd. “Ik heb op zeven academies gezeten, ben er op vier buiten gegooid. En ze gooien ze niet gemakkelijk buiten.”

“Natuurlijk leeft de schilderkunst nog, maar na de Tweede Wereldoorlog bleef Europa moe en berooid achter, werd Amerika in één klap de rijkste natie, en die bepaalt de kunstsmaak, dat is altijd zo geweest. De Amerikanen houden nu eenmaal van altijd weer wat nieuws, van de shock, de indruk van het moment, het extravagante. In Amerika, waar je in de belangstelling kunt komen door het schaamhaar van je moeder op een blikje Cola te plakken, bestaat er een ingebakken afkeer van het metier . Europa is anders opgevoed, kent zijn kunstgeschiedenis. Ik ben van mijn veertiende bezig met schilderen en opgegroeid tussen Rubens en Delacroix. Jarenlang heb ik wanhopig naar leraars gezocht die me het vak konden bijbrengen en heb er slechts één gevonden. Pas dan heb ik begrepen dat je beter gedurende drie jaar alleen maar Rubens kunt kopiëren om het vak onder de knie te krijgen. Natuurlijk wordt er nog veel geschilderd, maar wie ermee naar buiten komt, krijgt al snel het etiket ‘ouwe tante’ opgeplakt.”

In Londen vergaap ik me vooral aan het werk van Freud zoals we het nu kennen – krachtig en toch gedetailleerd, nooit flatterend, meesterlijk van reliëf, kleur en lichtinval. Een stijl die aan het eind van de jaren vijftig vorm krijgt en volgt op een periode waarin Freud zich een soort neoromantische stijl had eigen gemaakt. Die overgang valt niet toevallig op het moment waarop Freud naar eigen zeggen van het zittende naar het staande werk is overgegaan. ” Hotel bedroom is the last painting where I was sitting down; when I stood up I never sat down again.”En zowat tegelijkertijd wisselde hij de borstels met sabelhaar in voor die met varkenshaar, als om te illustreren dat de tijd rijp was voor zelfverzekerder, krachtiger werk.

Het meest indringende van dat werk zijn de portretten en de naakten, en voor wie zich daarbij afvraagt wat men van een goed schilderij kan verwachten, heeft Freud ooit zelf een tip van de sluier gelicht: ” I ask it to astonish, disturb, seduce, convince.”En soms lijkt het erop alsof hij dat alles in één schilderij heeft verenigd – verbaasd, geschokt, verleid, overtuigd, het is wat veel voor de toeschouwer om onder woorden te brengen. “Een goed schilderij moet mij ontroeren, me pakken”, zegt Dillemans. We bladeren door Freuds oeuvre. “Had ik geweten dat je gegaan was, had ik je een catalogus laten meebrengen.”

“Freud heeft zich met een hernieuwde concentratie op het naakt geworpen,” zegt Sam, “al is hij daarbij nooit van zijn principes afgeweken, namelijk dat de verf moet spreken in plaats van het model. Er zijn duizenden Maria’s met kind geschilderd, alleen de manier waarop telt . Van Gogh heeft de wereld veranderd met een korenveld, Gauguin had genoeg aan twee perziken en een paar appelen. Bij Lucian Freud kun je zonder meer spreken van een verbluffende manier van schilderen. En dan maakt het niets meer uit of je een naakt naast een koffiepot zet. Maar tegelijkertijd is hij een zeer georganiseerd kunstenaar, hij weet precies waar hij naartoe wil en daarom mis ik een beetje het avontuur, het risico dat ik bij Leon Kossoff of Frank Auerbach ervaar. Hij blijft altijd wat Engels en vrij cerebraal. Maar zeker is dat Freud voor een enorme visuele impact zorgt.”

Ik besef steeds beter dat het die visuele impact is die de bezoeker in Londen bij de keel grijpt. Omdat hij nooit naar zorgvuldig gebruinde, perfecte lichamen kijkt, maar naar weinig flatterende afbeeldingen van zwaarlijvige, vreemd gedraaide, lijkbleke lichamen. Een man met zijn hondje, portretten van zijn moeder, een geklede man met een naakte man op de sofa, de benen om mekaar. Een zwaarlijvige, naakte vrouw . Maar ook: paarden, een subtiel stilleven met cyclamen, tuinen.

“Pas vijftien jaar geleden leerde ik Freuds werk kennen, omdat de naam steeds vaker werd genoemd door mensen die mijn werk kwamen bekijken”, zegt Tin Jacobs. “Toen ik zijn doeken voor het eerst onder ogen kreeg, bleek het zo overweldigend dat ik er helemaal van onder de voet raakte, dat ik een tijd niet meer aan schilderen toekwam”, geeft ze toe. Jacobs was in een vorig leven art-director van dit blad en is nu voltijds met schilderen bezig (“Voor mij is het maken, het proces belangrijk”) en merkt zelfs een herwaardering van het picturale. “Op de academie zie ik jonge mensen die zich ergeren omdat ze het vak niet meer kunnen leren. Verder zie ik een terugkeer naar de olieverf, nadat iedereen jarenlang met het veel makkelijkere acryl bezig is geweest. Want werken met olieverf is echt heel bijzonder. Zelf heb ik nooit geloofd dat de schilderkunst voorbij zou zijn, ik vind gewoon dat iedereen het medium moet kiezen dat hij het beste aanvoelt.”

In de Freud-catalogus ontdekt Tin de vlezigheid van Frans Hals in het portretje van Frances Costelloe, dat pas dit jaar werd gemaakt, en de verpletterende eigentijdsheid in de naaktportretten van de zwaarlijvige sociaal. “Niet esthetisch en toch prachtig. Van een monumentale treurigheid. Klassiek van ondergrond maar zo eigentijds. Verslavend.”

“Ik las dat Freud op geen enkele manier rekening hield met fatsoen, wel met respect. Maar uiteindelijk houdt hij ons een spiegel voor, en daarmee brengt hij ons op het domein van de psychoanalyse. Zijn werk toont een intimiteit waarbij de schroom me bevangt om ernaar te kijken. Op zijn manier zet hij het werk van zijn grootvader voort.”

Ook Roeland D’haese ziet geen redenen tot pessimisme: “De schilderkunst is nooit achterhaald geweest, hoogstens weggeduwd.” Zelf noemt D’haese zich een tekenaar met verf. “Ik merk dat zelfs Jan Hoet zichzelf overtuigd heeft en in het SMAK figuratieve schilderkunst toont. Wat wel klopt, is dat het simplificeren in de beeldende kunst is toegenomen. Een bepaalde soort makkelijk te produceren kunst ligt nu eenmaal beter in de markt. Wat ik belangrijk vind, zijn de verschillende lagen in de schilderkunst, maar om daarin door te dringen, is tijd nodig. Helaas nemen de mensen geen tijd meer, ze gaan voorbij aan de complexiteit van echte kunst.”

“Techniek is een van die lagen. En Freud imponeert met techniek, hij dwingt je kijkend verder door te dringen. Een blote vent is niet het schoonste gezicht en toch zijn de naakten zeer intrigerend. Niet om wat er op het eerste gezicht te zien is, om wat op het doek staat, maar veel meer om wat erin zit. Dat is een gevolg van een tegenspraak tussen de diverse lagen, die nieuwe vragen oproept. En vragen boeien meer dan antwoorden. Een andere kwaliteit bij Freud is de consequente evolutie. In zijn vroege werk zie ik veel invloeden, maar hoe verder hij vordert, hoe meer zijn eigen origine spreekt. De laatste veertig jaar wordt die evolutie minder opvallend, omdat ze meer een kwestie is van uitdiepen, ondersteund door een techniek die op punt staat. Hij heeft de losse toets verworven van iemand die niet meer hoeft na te denken over techniek. Wat hij op doek zet, laat zich niet in woorden vertalen, het gaat om de essentie van plastische kunst.”

De onderwerpen blijven ruw en zijn niet opgepoetst om verteerbaarder te ogen”, zegt Frank Auerbach, schilder en goede vriend van de meester. Maar de passant die ik ben weet er niet goed blijf mee, omdat het kijken vaak bijna gênant wordt en het gebodene op zo’n sublieme maar verschrikkelijke manier wordt geserveerd. Niets verhullende, ontluisterende poses. Het lichamelijke verval al aanwezig. Maar alles op een overweldigende manier mooi en sensueel, zodat tegelijkertijd een soort gulzigheid groeit, een vraag naar meer, 160 doeken lang.

Sam Dillemans heeft er intussen een prent van Velasquez bijgehaald en omschrijft Freuds naakten ook als “geconcentreerd schilderen van massa’s vlees”.

“Freud zorgt voor een visuele impact en dat is voor een groot deel de reden achter zijn succes. Maar voor een picturale impact kijk ik bij voorkeur naar Rembrandt of Velasquez.”

De schilder gaat met de vinger over de subtiele kleurschakeringen op de rug van Velasquez’ model. Zucht. “Soms word ik wanhopig omdat ik niet kan bevatten hoe die het voor mekaar heeft gekregen. Maar we moeten realistisch blijven: als we meer tijd hadden, noemde ik vijfhonderd schilders uit de kunstgeschiedenis die beter waren dan ik ben. Minstens vijfhonderd namen.”

Nieuwe vragen. Wat houdt een tachtigjarige heer in Londen die rechtopstaand schildert, soms naakt met alleen bottines aan (zoals te zien op een van de zelfportretten) en deze jonge Vlaming na al die jaren op de been in deze discipline?

“Ik schilder omdat ik niet anders kan. Omdat het een noodzaak is, een evidentie. Even noodzakelijk als eten en drinken. Al de rest is veel erger. Ook als het schilderen niet wil vlotten, moet je erdoor. Omdat er een zalige saaiheid in het werken zit, en de inspiratie alleen door het werken komt. Je moet duizend bladeren aan de boom geschilderd hebben voor je een boom in twee seconden kunt neerzetten.”

“Wie denkt dat de schilderkunst heeft afgedaan, heeft niet gekeken. Zolang er verf is, zal er vernieuwd worden, maar dan wel naar vorm, niet naar thema.”

Als de jonge Antwerpenaar iets bezighoudt, dan is het dat er zo weinig tijd genomen wordt om te kijken. Terwijl er zoveel tijd is bijgekomen en kijken nooit goedkoper was. “Er was nooit meer vrije tijd, nooit meer informatiemogelijkheden. Velen kijken moeiteloos uren naar een soap, geen mens neemt de tijd voor een schilderij. Laat staan dat iemand het jeugdwerk van al die grote mannen gaat opzoeken. Als je bedenkt dat ze in de tijd van Brueghel over de Alpen trokken om het werk en de techniek van andere schilders te gaan bekijken, dan begrijp je iets van de hartstocht van die meesters. De hartstocht die ik rondom mij zozeer mis. Maar ook de waanzin en natuurlijk de werkkracht. Want wie weet nog dat Rembrandts leerlingen veertien uur per dag aan het werk waren? Wie beseft dat alleen talent, werkkracht én geduld samen volstaan om zover te komen?”

Als we Dillemans’ trap weer aflopen, beseffen we beter dan ooit dat Freuds hartstocht hem geen moment in de steek heeft gelaten. Ook niet op zijn tachtigste. “Hij is als Rembrandt, hij is met de jaren alleen beter geworden”, zegt een andere Vlaming, die liever niet genoemd wordt.

Maar er is ook het besef dat hij met het klimmen van de jaren naast het vakmanschap een vorm van zelfverzekerdheid heeft weten te bereiken die ver boven de bekommernis om kritiek uitstijgt. Freud is rechtop blijven staan, letterlijk en figuurlijk. We noemen het een vorm van zelfontplooiing, maar worden dan verrast door de woorden van Robert Hughes als hij het heeft over David Hockney, Francis Bacon en Lucian Freud: “Elk van die kunstenaars verwijst op zijn eigen manier heel direct naar een radicaal ontwricht sociaal leven, gekenmerkt door de teloorgang van het gezinsleven.”

De tentoonstelling ‘Lucian Freud’: tot 22 september in de Tate Britain, Millbank, Londen (metro Pimlico), elke dag van 10 tot 17.40 uur, laatste toegang om 17 uur. Ticketreservering op het nummer +44 870 166 82 83.

Getekende vrouwenportretten van Sam Dillemans zijn nog tot 8 september op donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag (13.30 tot18 uur) te zien in De Zwarte Panter, Hoogstraat 70-74, Antwerpen (gesloten op 1, 2, 3 en 4 augustus).

“Toen ik Freuds doeken voor het eerst onder ogen kreeg, bleek dat zo overweldigend dat ik een tijd niet meer aan schilderen toekwam.”

“Zolang er verf is, zal er vernieuwd worden.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content