:: Reacties : jp.mulders@skynet.be

Het gebeurt op zo’n ochtend die maar niet kan kiezen tussen duisternis en daglicht. Ik ben net de steenweg opgezwenkt, op doorreis naar de avontuurlijke oorden die doorgaans ‘het werk’ worden genoemd. Opeens haalt een auto mij veel te snel in om mij vervolgens bruusk te couperen. Daarmee bedoel ik dat hij werkelijk al invoegt als zijn kofferdeksel zich nog ergens ter hoogte van mijn voorbumper bevindt. Geschrokken ga ik op de rem staan, om vervolgens kwaad te worden over dit onverantwoorde gedrag. Ik vervloek de onverlaat en voel mijn hartslag pieken. Had ik mitrailleurs in plaats van knipperlichten, die Toyota Corolla was allang met kogels doorzeefd.

Dat cholerieke is een van mijn mindere trekjes. Een toevallige voorbijganger zou het mij niet aanzien, maar ik ben duidelijk wat wel eens het ‘A-type’ wordt genoemd : het nerveuze, competitief ingestelde soortje dat gedoemd is om voortijdig aan een hartaanval te bezwijken. De damp komt uit mijn oren, er glijdt een waas voor mijn ogen en mijn bewustzijn vernauwt zich tot één bloedrode vlek – als de stier die de bekende lap wordt voorgehouden. Het zijn dingen uit verre tijden, die dankzij een onnaspeurbare keten van genen doorzinderen tot in onze lijven. Terwijl ik juist iemand wil zijn die in alle omstandigheden onverstoorbaar blijft en kalm, en die men nooit zijn stem hoort verheffen. Vaak lukt mij dat, maar een enkel keer val ik hopeloos door de mand.

Enkele honderden meters verder zijn noodlichten opgesteld, omdat arbeiders er met doodsgevaar kabels in de grond moeten zien te pleuren. De auto’s van beide rijvakken mogen maar elk om beurt door. Het toeval wil dat de Toyota er net niet op tijd meer voorbij raakt, en dus vlak voor mij op groen moet wachten. Ik zie zijn nummerplaat, die omineus met de letters DIE begint. Nog steeds woest kijk ik naar zijn rode achterlichten, die mij als malicieuze paddenogen toegrijnzen. Ik weet dat het belachelijk is, maar kan het toch niet laten uit te stappen en op het raampje te gaan tikken van de chauffeur. “Was het echt nodig mij eerst bijna van de baan te rijden,” snauw ik als hij zijn deur opent, “om hier dan samen met mij voor het rode licht te staan ?”

Ik had crapuul verwacht, tattoos en piercings en bonkebonke-muziek en ook verder alle clichés. Maar in die andere auto zit een niet meer zo jonge man met rimpels en een bril. Opgerold in zijn vehikel als een weekdier in zijn schelp, maakt hij op mij een indruk die ik nog het best als ‘peper- en zoutkleurig’ kan omschrijven. Hij opent zijn mond om iets terug te zeggen, maar die kans gun ik hem niet. Op hoge poten loop ik terug naar mijn auto en neem waardig weer plaats achter het stuur. Ik zie hoe hij vanachter het zijne kruipt en mij achterna komt. “Ik heb dat expres gedaan, ja”, sist hij als ik het raampje open. “Omdat jij me eerst de weg afsneed, toen je daar zo haastig uit die zijstraat kwam.”

Ik zie dat hij ook echt verbolgen is. Hij lijkt zelfs bijna een echte mens, nu hij zo wreed uit zijn schelp is gepulkt. Niet wat ik me bij een verkeersagressor voorgesteld had. “Dat was dan niet mijn bedoeling”, antwoord ik met tegenzin. “Ik dacht dat je nog ver genoeg was.” Mijn woede verschrompelt. Gek hoe het allemaal zoveel futieler wordt als je het wit van elkaars ogen kunt zien.

“Wat gaan we doen ?” vraagt hij. “Een oorlog beginnen of het hier maar bij laten ?”

“Het hier maar bij laten”, grinnik ik schaapachtig. Hij grijnst terug.

“Dat is een kwaaie bocht waar je uitkwam”, zegt hij vergoelijkend. “Je moest je hoofd al als een kerkuil draaien om mij te zien aankomen. Bovendien reed ik te snel. Ik begrijp het dus eigenlijk wel. Maar ik krijg er het apezuur van als men mij de weg afsnijdt.”

“Ik ook”, zeg ik overbodig.

Daar staan we dan, in de onwelriekende nevel die deze steenweg al dagenlang omhult, en die de kerstversieringen van de omringende huizen in hun goede wil versmoort. Als twee vijandige soldaten, die op kerstavond 1914 uit hun loopgraaf zijn gekropen en elkaar de hand hebben geschud. Soms speelden ze ook voetbal, heb ik mij laten vertellen. De militaire overheden zaten daar erg mee verveeld.

“Allez dan”, zegt die van peper en zout als het licht eindelijk op groen springt. Hij wijst op de colonne auto’s die achter ons wacht. “Ik ben ermee weg, voor die zich ook beginnen op te jagen.” Bijna vriendelijk steekt hij zijn hand naar me op. Als escargots rollen we ons weer op in onze gemotoriseerde huisjes. Alleen de lookboter ontbreekt. Op de autoradio jengelt alvast een zeer onnozel kerstlied. Zo voel ik mij ook. Voor hetzelfde geld, besef ik, was dit incident met boksbeugels en honkbalknuppels geëindigd. Zulke dingen lees je in de krant, al heb ik er blijkbaar niet het vereiste talent voor. Toch moet ik dringend minder stressen. Elke dag sporten. En veel meer lezen. Adviezen van de Dalai Lama, bijvoorbeeld. Over de dubbele waarheid, de Darma-Chakra en het karma dat de dood overleeft.

JEAN-PAUL MULDERS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content