In “De Passievrucht” gaat het mannelijk hoofdpersonage op zoek naar de vader van zijn eigen zoon. Een ontroerende whodunit van de Nederlandse debutant Karel Glastra van Loon.

Wanneer uit medisch onderzoek blijkt dat Armin al heel zijn leven onvruchtbaar is, kan hij zijn oren niet geloven. Hij heeft immers al dertien jaar een zoon. Toch blijkt hij aan het syndroom van Klinefelter te lijden, een aangeboren afwijking van de geslachtschromosomen waardoor zijn sperma geen zaadcellen bevat.

Met dat onthutsende gegeven kan Armin de moeder van zijn zoon niet meer confronteren, want die is inmiddels overleden. Zijn nieuwe vrouw, die vanwege haar kinderwens mee aan de basis lag van deze overrompelende ontdekking, kan hem evenmin voorthelpen. Hij moet alleen verder met massa’s kwellende vragen. “Waarom? Was het passie? Was het liefde? Was het wellust? Was het wraak? Was het verveling? Was ze dronken? Was ze boos? Waar waar was ze? Was ze buiten? Was ze binnen? Wat had ze aan? Wat deed ze uit? Was het licht aan? Was het donker? Was er voorspel? Was er naspel? Kwam ze klaar?”

Om de meest prangende vraag – wie is de vader dan wél? – op te lossen, duikt Armin in zijn verleden en probeert aan de hand van herinneringen, foto’s, vermoedens te achterhalen wat er dertien jaar geleden gebeurd is. Was het een ex-lief van zijn vrouw? Was het een collega? Geen enkele “verdachte” wil hij over het hoofd zien.

Vanuit Armins persoonlijk drama evolueert het boek naar een soort detective, waarin ruimte is voor allerlei filosofische overwegingen en existentiële vragen. “Het kan heel goed zijn dat met de antwoorden nog moeilijker te leven valt dan met de vragen.” Daarnaast wordt in soms zeer ontroerende tafereeltjes uitgeweid over de relatie tussen vader en zoon.

De Passievrucht is zo spannend en aangrijpend, dat je tijdens het lezen veronderstelt dat de auteur deze problematiek aan den lijve ondervonden heeft. Maar zoals het hem in het boek herhaaldelijk lukt je op een dwaalspoor te brengen, blijkt ook dit vermoeden niet te kloppen. Op het ogenblik dat we de 36-jarige journalist en auteur opzoeken in Amsterdam, zijn hij en zijn vrouw in blijde verwachting van hun eerste baby en aan het vaderschap wordt niet getwijfeld.

Karel Glastra van Loon – zijn oom zetelt voor D66 in de senaat – noemt zich een voorstander van geëngageerde journalistiek. Hij werkt voor het VPRO-actualiteitenprogramma Lopende Zaken en voor de kleine linkse Socialistische Partij. Eerder schreef hij het boek Herman, de biografie van een genetisch gemanipuleerde stier en publiceerde de verhalenbundel Vannacht is de wereld gek geworden. Met een aanstekelijk enthousiasme en nog nagenietend vertelt hij over de conceptie en verdere ontwikkeling van zijn eerste roman.

“Aanvankelijk wilde ik een boek schrijven over iets wat dicht bij me stond maar toch fictief was. Toen ik negentien was, had ik een vriendin en we dachten op een bepaald moment dat ze zwanger was: o jee, wat doen we nu? We hadden al besloten het kind te houden, toen bleek dat ze toch niet zwanger was. Later ben ik me beginnen af te vragen hoe het zou zijn als er tóch een kind was gekomen, dan zou ik nu een zoon of dochter van zeventien hebben. Zo begon ik te fantaseren over de relatie tussen een vader en een tienerzoon.”

“Inmiddels waren mijn vrouw en ik aan het proberen ons voort te planten en dat lukte niet zo goed. We waren bezig met vruchtbaarheidsonderzoeken en zo. Waarschijnlijk ben ik daardoor op een gegeven moment op het idee gekomen dat de vader moest ontdekken dat hij niet de biologische vader was van zijn zoon. Dat bleek een sterk gegeven waarover nog heel wat viel uit te zoeken en na te denken.”

Je schrijft dat een op de tien kinderen niet is verwekt door de man waarvan men aanneemt dat hij de vader is. Het fenomeen komt dus vrij regelmatig voor, maar je hoort er zelden iets over. Het zoveelste laatste taboe?

Karel Glastra van Loon: Ik heb in dit boek een aantal gegevens uit het boek “De sperma-oorlog” verwerkt, zoals het verhaal over killer-spermatozoïden en blockers die vijandelijke zaadzellen uitschakelen. Er is ook het feit dat de zaadlozing van een minnaar meer spermatozoïden bevat dan die van een vaste partner. Ik kende deze verhalen niet en in mijn kennissenkring bleken ze ook niet bekend, dus besloot ik ze in dit boek te verwerken.

Na de vaststelling dat in dit verhaal de vader niet de biologische vader was, ben ik gaan uitzoeken of dat kan, hoe je erachter komt, welke afwijking je moet hebben. Er zijn anomalieën waarbij je kunt vaststellen dat iemand op dit moment niet vruchtbaar is, maar niet met zekerheid kunt zeggen dat het tien jaar geleden ook al zo was. Het moest dus een onregelmatigheid zijn waardoor je je hele leven onvruchtbaar bent, zonder dat je er iets van merkt. De enige afwijking die aan die criteria beantwoordt, is het syndroom van Klinefelter. Armin ontdekte het toen hij met zijn tweede vrouw een kind wilde. Dat was vrij eenvoudig, maar de volgende vraag was: wie heeft het dan gedaan? Ik moest bedenken wie de potentiële daders waren, en kijken of ik het verhaal kon construeren volgens de principes van een whodunit. Het heeft me zweet en tranen gekost om de ontknoping – die we hier natuurlijk niet verklappen – voor mekaar te krijgen. Het was een enorm gepuzzel, maar ook erg leuk. Toen ik de plot had, was ik ontzettend blij. Dankzij de dwingende verhaallijn kon ik me allerlei uitstapjes langs andere thema’s permitteren.

Is dit ook een boek over de onmogelijkheid de ander te kennen?

Zeker in het begin van een relatie vraag je je af: ‘Wat wéét ik eigenlijk van die ander?’ Je kan al jaren met iemand samen zijn, en er op een ochtend naar liggen te kijken: ‘Wat wéét ik eigenlijk van je?’ Van de ander ken je toch alleen de buitenkant? Het fascineert me dat een ander – net als ik – allerlei dingen denkt, zich allerlei voorstellingen maakt, fantasieën heeft. Als kind vroeg ik me af hoe het zou zijn als je iemands gedachten zou kunnen lezen. Ik herinner mij het moment waarop ik besefte dat anderen waren zoals ik, dat zij mij zagen zoals ik hen zag, dat zij konden nadenken over mij zoals ik over hen. En dat zij dus ook ’s ochtends wakker werden en iets hadden gedroomd. Dat besef kwam in een flits, ik was acht of negen en dacht: ‘Wat raar, al die mensen zijn mensen zoals ik!’ Het blijft me fascineren, en het speelt altijd in relaties. Het verontrust mij bijvoorbeeld niet dat ik weleens over andere vrouwen dan mijn eigen vrouw fantaseer. Dat mag van mezelf. Maar ik hoef niet meteen te weten over welke andere mannen mijn vrouw fantaseert.

Het niet-kennen van de ander kan ernstige gevolgen hebben. Hoe vaak hoor je niet dat mensen plots ontdekken dat hun partner een ander heeft, of zelfs een dubbelleven leidt? Het is me al wel overkomen dat ik een ex van Karin zie en denk: ‘Hoe is het mogelijk, zeg! Hoe kon je dààr nu…!!’ Andersom heeft zij dat met mij ook. Je denkt iemand te kennen, maar op zulke momenten vraag je je toch af: ‘Als die met zo iemand is geweest, hoe kàn dat dan???’ En hoe gecompliceerd ben je zelf? Dit soort van universele menselijke eigenschappen wilde ik in dit boek stoppen.

Je noemt jezelf een geëngageerd journalist. Maakt dit boek deel uit van dat engagement?

Eigenlijk wel. Het dieper liggende thema ervan is dat wij denken de werkelijkheid te kennen, maar dat die toch anders is; je moet niet te gauw denken dat je overtuigingen kloppen met de realiteit. Volgens mij verdwijnt het politieke debat in toenemende mate omdat er steeds meer consensus is. Eeen voorbeeld: de vrije markt is het beste voor de wereld. Punt uit. Iedereen is het daarover eens. Over de negatieve gevolgen ervan wordt nauwelijks geproken. Je ziet iets gelijkaardigs in de wetenschappelijke discussie over wat het leven is. Die discussie wordt gedomineerd door de genentheoretici die zeggen: de mens is niets anders dan een doorgeefluik van genen en die zijn zelfzuchtig. Dus: de mens is zelfzuchtig en daaraan kan je niks veranderen. Die theorie is gebaseerd op een zeer beperkt aantal gegevens. Het is een heel nauwe interpretatie daarvan, maar wordt gepresenteerd alsof het een objectieve realiteit is.

Mijn boek gaat over werkelijkheden die dat niet zijn. Ik stel vragen over de evolutietheorie, wat relevant is omdat het boek ook over afstamming gaat. Er worden bijbelse passages aangehaald uit een boek dat niet in de bijbel staat. Een deel van de mensheid gaat ervan uit dat wat in de bijbel staat Gods woord is. Maar ik denk dat het niet geheel toevallig is welke boeken daarin terechtkwamen, en dat een heleboel andere geschriften er om allerlei redenen niét in voorkomt. Op die manier kan je de zaak anders belichten, en dat vind ik interessant. Als er al een rode draad is in mijn leven, dan is het dat ik erg nieuwsgierig en onderzoekend ben. Ik neem niet snel genoegen met verklaringen van autoriteiten, op welk gebied dan ook. Het is een zeer menselijke eigenschap om verstrikt te raken in het eigen gelijke en om enkel te zoeken naar hetgeen dat gelijk bevestigt. Veel evolutieonderzoek is puur gericht op het versterken van bestaande opvattingen over de evolutietheorie. Als je alleen maar zoekt naar dingen die die theorie verstevigen, dan vind je er een heleboel. Maar er zijn ook veel fundamentele problemen over die theorie. Er zijn enkele wetenschappers die ze aan de orde willen stellen, maar dat wordt ervaren als verontrustend omdat het knaagt aan veronderstelde zekerheden. Maar dat is juist interessant. De wereld wordt veel leefbaarder als er niet zoveel dogma’s zijn, want die doden de discussie, doden de vooruitgang en leiden tot onverdraagzaamheid.

Welke auteurs hebben je geïnspireerd?

Ik lees niet veel Nederlandse literatuur, hoewel wat schrijfstijl betreft Koos Van Zomeren een voorbeeld is geweest. Nederlandse literatuur vind ik vaak zo eendimensionaal. Ik hou ervan als een boek rijkdom biedt, met veel verschillende lagen maar ook met gewoon interessante informatie of karakters. Ik hou meer van de klassieke literatuur: Dostojevski, D.H. Lawrence… Ik heb pas nog Lady Chatterley’s Lover gelezen. Dat boek gaat over seksuele moraal, maar toch zit er een laag in over de gevolgen van de modernisering en de industriële revolutie. Dat zijn aspecten die ogenschijnlijk niets met het hoofdthema te maken hebben, maar toch een extra dimensie geven aan het boek.

Zit er in dit boek kritiek op de hedendaagse seksuele moraal?

Ik weet niet of dat nog bestaat: een duidelijke moraal. Je kan zeggen dat ik veel belang hecht aan de romantische notie van de liefde, en die is niet erg in zwang. In de literatuur van mijn generatie en daarna is er vooral cynische seksualiteit of perversie geïnspireerd door auteurs als Bret Easton Ellis of Arnon Grunberg. Het gaat enkel om oppervlakkige en mechanische seks. Ik probeer een lans te breken voor een romantische visie op seksualiteit en liefde. Eigenlijk is het hele boek een pleidooi voor romantiek.

Ik ben geïnspireerd door de literatuur van het einde van de vorige eeuw, toen de wereld nog echt onderzocht werd. De negentiende eeuw is de tijd van Jules Verne en van verwondering over hoe de wereld in elkaar zit. Daarmee voel ik mij verwant. Ik bestrijd dat wij alles al weten, de arrogantie en het cynisme die daarvan het gevolg zijn. Cynisme is zowat de allerergste eigenschap die een mens kan ontwikkelen.

Ik vind er geen bal aan, aan die cynische en ironische literatuur. Het leidt ook tot niks. Als je elke dag naar een commerciële zender als RTL4 kijkt, word je vanzelf cynisch. Literatuur moet méér doen. Tenzij je het zo uitvergroot dat het echt verontrustend wordt, zoals Bret Easton Ellis in American Psycho deed. Maar al die schrijvers die dat slapjes nadoen… Ik vind het oppervlakkig, en vervelend, en harteloos.

U citeert Ortega y Gasset: “Het zou dwaas zijn om te lachen om de romanticus; ook de romanticus heeft gelijk.”

Geïsoleerd is het een wat misleidend citaat. In de context van mijn boek gebruik ik het ter verdediging van de romanticus, maar het komt uit De opstand der horden, een aanklacht tegen de romantiek van het nazisme. De romantiek is daardoor besmet geraakt: verbondenheid met de natuur en met de grond wordt meteen geassocieerd met Blut und Boden, en dan is het fascistisch en gevaarlijk. In zekere zin is dat terecht. Aan de andere kant wordt op die manier het leven ontdaan van allerlei romantische noties die wel degelijk van belang zijn. Verbondenheid met land, natuur, geboortegrond is volgens mij heel belangrijk, maar dat hoeft niet te leiden tot superioriteitsgedachten, racisme of gevaarlijke Blut und Boden-ideologieën. Het moderne denkbeeld dat daar tegenover staat – de mens heeft met de natuur enkel een mechanistische relatie – is net zo gevaarlijk, misschien nog wel gevaarlijker.

Ondertussen hebben we toch de flowerpower gehad?

Ik behoor tot de generatie aan wie verteld is dat de flowerpower mislukte en daardoor het cynisme nog meer voedde. Maar het is niet omdat toenmalige hippies nu minister van Oorlog zijn of zich confirmeerden en hun idealen hebben verraden, dat wij onze mond moeten houden. Ze geven onze generatie de impliciete boodschap dat het al eens geprobeerd is maar tot niks heeft geleid, en dat we maar moeten meedoen aan het mainstream-denken. Daartegen verzet ik me hevig: het sluit elke discussie uit, en er is absoluut geen vruchtbare uitwisseling van ideeën meer.

Ik heb ooit het plan gehad – misschien doe ik het nog wel – om een boek te schrijven met de pretentieuze titel: Kleine kritiek van het exclusieve denken. Mijn huidige boek is daarop een soort voorschot. Er zijn zoveel vruchteloze discussies: is crimineel gedrag genetisch bepaald of een gevolg van opvoeding en sociale omstandigheden? Dat is toch een belachelijke tegenstelling? Het is noch uitsluitend het ene, noch uitsluitend het andere. Eerst mocht er geen enkele biologische, genetische oorzaak zijn. Je mocht er zelfs niet naar op zoek. Nu slaat de slinger weer door naar de andere kant en is àlles genetisch bepaald. Ik probeer tegen die intellectuele luiheid te reageren, en ik vind het ook leuk om in mijn boek allerlei dagelijkse ergernisjes kwijt te raken.

De Passievrucht, Karel Glastra van Loon, uitg. L.J. Veen, 224 blz., 700 fr.

(streamers)

Er is het feit dat de zaadlozing van een minnaar meer spermatozoïden bevat dan die van een vaste partner.

Het verontrust mij niet dat ik weleens over andere vrouwen dan mijn eigen vrouw fantaseer. Dat mag van mezelf. Maar ik hoef niet meteen te weten over welke andere mannen mijn vrouw fantaseert.

Johanna Blommaert / Foto’s Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content