Ze is jong en ondernemend, onverschrokken en slim. Ze schrijft één boek en wordt uitgeroepen tot ‘een van de twintig topauteurs van de toekomst’. Een gesprek.

Griet Schrauwen / Foto Guy Kokken

Waarover het boek gaat? Over een man, een dertiger, die op het allerlaatste exemplaar van de Tasmaanse tijger jaagt. Dagen, weken na elkaar brengt hij door in een onherbergzame wildernis, slaat er zijn tent op of slaapt in grotten of onder afhangende rotsen. Hij is bezeten van zijn doel, voelt zich soms zozeer zelf een roofdier dat hij zich insmeert met de uitwerpselen van wilde dieren om zijn menselijke geur te verliezen. Naarmate de jacht langer duurt, wordt zijn speurtocht wanhopiger, zijn verhouding tot de tijger emotioneler en vereenzelvigt hij zich dermate met zijn prooi, dat hij de loop krijgt van een tijger, denkt als een tijger en droomt als een tijger.

Af en toe daalt de jager af naar het dorp om proviand in te slaan. Daar heeft hij onderdak bij een treurende vrouw (haar man is al bijna een jaar vermist) en haar twee brutale kinderen.

Het klinkt misschien simpel, maar dat is het niet. Het tempo verandert voortdurend, nooit gebeurt er wat je verwacht en vaak moet je zinnen twee, drie keer lezen voor de inhoud tot je doordringt. De ene keer omdat het zo poëtisch is, de andere keer vanwege het technische vernuft, zoals hoe de jager met chirurgische precisie zijn vallen uitzet, strikken spant, klemmen monteert, of hoe hij een wallaby vilt en roostert. Sommige dingen zijn zeer expliciet. Zo wordt er een paar keer behendig gemasturbeerd en gescheten, maar toch roept het boek meer vragen op dan het beantwoordt.

“Is dat zo? Great!” zegt ze opgetogen. “Ik wil de pret van de lezer niet bederven door álles te vertellen. Ik hou van dubbelzinnigheid. Lezen is een onthullende, openbarende ervaring. De dingen mogen niet voorspelbaar of eenzijdig zijn. Ik wou een boek schrijven dat de lezer intrigeert, waarin niet alles duidelijk is zodat hij zelf antwoorden zoekt.

En dus moet ik maar verzinnen wie M. is, het hoofdpersonage dat zich ‘vanaf vandaag David Martin noemt’, waar hij vandaan komt, wat hij verbergt, wie zijn ware opdrachtgever is?

Julia Leigh: Alles wat je moet weten, staat erin. Volgens mij is hij een huurling en hij heeft al andere opdrachten vervuld, als jager is hij gepokt en gemazeld. Waar hij vandaan komt en dergelijke, blijft in het ongewisse. Dat mag toch? Je krijgt genoeg informatie over hem, denk ik.

En ik moet ook bedenken wat de vermiste man overkwam, van wie M. vermoedt dat hij het skelet vindt maar dan zonder schedel?

Yep. In de werkelijkheid raken ook veel zaken nooit opgelost. Er moeten mysteries blijven. Ik denk dat hij is vermoord door vijandige dorpelingen. Maar er zijn diverse mogelijkheden, je doet ermee wat je wil.

De stijl en het tempo worden heel anders in de nabijheid van Lucy die zich drogeert met Rohypnol en godganse dagen halfbewusteloos in bed ligt.

Dat is tragisch en triest, hè? Haar man kwijt, en dan later nog dat ongeval met haar dochtertje… ’t Leven kan hard zijn…

Haar kinderen stellen zich voor als Sassafras en Bike, terwijl achteraf blijkt dat ze gewoon Katie en Jamie heten. Ze leggen beschilderde keien rond M.’s bed, spreken als de Flintstones van jabbedabbedoe. Ze zijn Pippi Langkous-types die het hele vegetarische huishouden beredderen.

Dat vond ik heerlijke stukken om op papier te zetten. Weet je, schrijven is niet leuk. Het is een complex en eenzaam karwei, maar op een of andere manier toch zeer bevredigend. Ideaal om dingen uit te spitten.

Schreef u ‘Het tijgerspoor’ hier in Parijs?

Nee, in Sydney. Mijn boek was klaar voor ik naar Parijs kwam.

U schrijft met veel liefde en kennis van zaken over Tasmanië, dat eiland bezuiden Australië, waar bijna geen mens woont. En nu verkiest u het tegenovergestelde: de drukte en chaos van Parijs. Hoe bent u hier beland?

Toen ik wat geld had, ben ik op reis vertrokken. Na wat omzwervingen kwam ik in Parijs terecht en ik hield er meteen van. Ik heb een kamer gezocht zodat ik een poos kon blijven. In juni 2000 was dat, en ik woon er nog steeds.

Ik hou van Parijs, maar het is hier ook heel moeilijk voor me. Ik verheug me erop dat ik het eind van deze maand weer naar Australië ga, naar mijn ouders, mijn vrienden en… de natuur, om een beetje te herstellen van deze hectische stad. Ik zoek voortdurend een evenwicht tussen het stadsleven en de natuur.

En vindt u dat in Australië?

Ik ben een stadskind, maar ik zat vaak in de bush. Vlakbij waar wij woonden in Sydney, lag er een stuk wildernis en samen met een vriendinnetje ging ik dat bijna dagelijks verkennen. Telkens ontdekten we nieuwe plekjes. We schoten maar traag op omdat we onderweg alles een naam gaven. Een rots die eruitzag als de kop van een eland noemden we de Elandkoprots, we hadden ook een Emoepootboom enzovoorts. Op die manier brachten wij onze bush in kaart…

Wij bleven niet op de wegeltjes, het was spannender om overal tussen en onderdoor te kruipen. We klauterden over zwerfkeien en omgevallen bomen. Ik herinner me alsof het gisteren was hoe we op een dag, voorbij de kreek, vreemde geluiden hoorden. We slopen muisstil door het struikgewas om te bespieden wat daar zat, ongetwijfeld de ontdekking van ons leven, daar in het hart van de wildernis. Onze teleurstelling was onbeschrijflijk toen we zagen wat het was: een picknickplek, met zitbanken en tafels en een barbecue! (een meisjesachtig gegiechel)

Was u nooit bang?

Nooit! Ook niet van de geluiden. De bush is niet stil, integendeel. Veel mensen voelen zich er bedreigd. Ik niet, ik voel me er thuis.

En de slangen dan? De tien giftigste soorten ter wereld huizen in Australië.

Ach wat… Als ik er één zie, schrik ik even en sta stil. Maar een slang valt nooit zomaar aan, pas als je erop trapt of zo.

Keurden uw ouders uw avontuurlijke uitstapjes goed? Of hadden zij ook het jagen in het bloed?

Ze vonden het best, ja. En nee: mijn vader was absoluut geen jager. Mijn vader is arts, epidemioloog. En mijn moeder is professor wiskunde.

En wat hebt u gestudeerd? Een gokje: biologie?

(lachje) Fout. Filosofie en rechten. Ik ben er maar net aan ontsnapt om advocaat te worden. Ik weet niet hoe dat hier in Europa is, maar in Australië betekent advocaterij: werkdagen van acht uur ’s morgens tot tien uur ’s avonds, en daar had ik geen zin in.

Kunt u uitleggen waarom u dit onderwerp, de tijger en M., hebt gekozen om er een boek aan te wijden?

Niet echt, nee. Ik had nog geen personage gevonden, maar ik wou een jacht beschrijven, alleen al om het primitieve en elementaire drama ervan. Een jager doodt en wéét dat hij ooit ook wordt gedood. Ooit zal hij sterven, zoals wij allen. Ik geloof dat een jager zich daarvan meer bewust is dan een ander: hij heeft zeggenschap over leven en dood, hij heeft beide in de hand.

Mijn voornemen werd nog versterkt door wat ik las over de rituelen van primitieve jagers. In een grot in Zwitserland heeft men beenderen gevonden van een berensoort die al lang is uitgestorven. De botten lagen netjes opgestapeld en gerangschikt, er was een kunstwerkje van gemaakt. Na wetenschappelijk onderzoek bleek dat die beenderen er al lagen vóór het bestaan van de homo sapiens. Die vondst is het oudste teken van een menselijke daad, en het is een ceremoniële rite met een prooi. Dat fascineert me.

En zo kwam u uit bij de Tasmaanse tijger, ook een uitgestorven diersoort, en dichter bij huis?

Dat idee liet nog op zich wachten. Ik moest nog een ruig en desolaat landschap vinden als decor. En een prooi die iets legendarisch heeft, iets mythisch. Ik had al Lonely Planet-gidsen gekocht over IJsland, Groenland en de Himalaya. Maar plots bedacht ik inderdaad dat er vlakbij huis zo’n prachtige locatie én een mythisch dier was: Tasmanië en zijn Tasmaanse tijger. En ik dacht: great, dat is het! Want legendarisch is die tijger zeker. Er doen tal van sterke verhalen de ronde over. Ontdekkingsreizigers en kolonisatoren hebben hem uitvoerig én tegenstrijdig beschreven. Op een Australisch of Tasmaans biermerk, Cascade geloof ik, staat een Tasmaanse tijger op het etiket: een wolfachtig buideldier, goudgeel met zwarte strepen dwars over de rug. En in Tasmanië zie je overal verwijzingen naar de Tassie Tyger.

Ging u er op verkenning? Op de wijze van M.?

Zeven weken lang ondernam ik tochten in Tasmanië. Soms over bestaande paden, andere keren dwars door de bush. Het liefst wou ik dat in mijn eentje doen, maar dat was te riskant, ook na mijn cursus survival: je moet veel ervaring hebben, anders overleef je het niet. Ik ging dus samen met een gids, met kaart en kompas om niet te verdwalen.

Overnachtte u in de bush?

Jawel, één keer tien dagen na elkaar. Overdag trokken we rond met een rugzak met alles erin wat we nodig hadden aan kampeermateriaal en proviand.

Een rugzak van 22,6 kilo, zoals die van de jager?

Dat weet ik niet meer, maar ik herinner me wel dat ik elke gram ervan voelde. De meeste dingen die M. beleeft, heb ik dus zelf ervaren. Proefondervindelijk schrijven, maakt dat je gedetailleerd en genuanceerd kunt zijn, maar het hoeft niet. Ik heb genoeg fantasie en de rest haal ik uit boeken.

Dat verklaart nog niet hoe u zich als jonge vrouw zo intens kunt inleven in een man, een in zichzelf gekeerde jager dan nog.

Dat begrijp ik ook niet goed. Het is natuurlijk een kwestie van verbeelding, maar ik ken ook veel mannen (lacht) en ik observeer graag. Ik kan me makkelijk verplaatsen in iemand anders en als ik schrijf, gebeurt dat vanzelf.

M. heeft geen vrouw, geen minnares, niet één vriend. En hij heeft zijn ouders in minstens tien jaar niet gezien.

Hij schermt zich af. Hij is niet bereid tot openheid, hij heeft niet de kwetsbaarheid om intiem te kunnen zijn met iemand. Het ontbreekt hem aan mededogen en empathie. Hij is een verharde man, kan niet met emoties omgaan. Ook zijn fantasieën over Lucy en de kinderen, en misschien zelfs wel oud te willen worden in een arduinen huis, zijn zeer kortstondig.

Hij identificeert zich wel totaal met zijn prooi. Eén keer zelfs zo sterk dat hij op vier poten (“zijn armen even sterk als zijn benen”) en met wijd opengesperde muil over de beboste hellingen rent.

Die extreme identificatie is heel kort, na een schokkende persoonlijke ervaring die hem uit het lood heeft geslagen. Maar in de rest van het verhaal stelt hij zich inderdaad ook vaak vragen over de tijger. Dromen tijgers? En zo ja: waarvan? Zelfs dat weet M.

Is het waar dat de laatste Tasmaanse tijger, zoals u schrijft, gestorven is in gevangenschap in 1936?

Dat is wat men algemeen aanneemt. Maar de Tasmaanse tijger is daarna nog vaak waargenomen, en er zijn mensen die graag geloven dat hij vandaag nog bestaat. Zoals amateur-tijgerjagers. Ik ben met zo iemand op stap geweest en dat was zeer leerrijk. Hij wees me allerlei dingen aan. “Dit zou een uitstekende vaste ligplaats voor een tijger zijn.” – “Een tijger zou nooit langs hier lopen, maar wel langs daar.” Ik had veel gelezen over trekkings en tijgers, maar deze ervaring was zeer verrijkend voor mijn kennis.

Leerde de tijgerjager u ook vallen te zetten en beesten te villen? Droeg hij ook een rijstgordel?

Dat heb ik uit boeken. Die rijstgordel heb ik uit een verslag van noordpoolreizigers: ze droegen een riem met rauwe rijst en water erin, zodat door hun lichaamswarmte de rijst kon garen.

Maar al die snufjes… Je moet eens een kijkje nemen in een kampeerwinkel, wat je daar allemaal vindt!

Deed u daar ook research?

( lacht) Nee, ik ging er aankopen doen voor mijn reis naar Tasmanië, maar ik keek wel mijn ogen uit.

‘Het tijgerspoor’ is uw debuut en het wordt wereldwijd bejubeld. Durft u nog wel aan een tweede boek te beginnen?

Is dat geen vreemde vraag? Als een tennisser Wimbledon wint, vraagt men toch ook niet: ben je niet bang voor de Australian Open?

Anderzijds, sinds de publicatie van Het tijgerspoor gaat er geen dag voorbij of iemand vraagt: ” Hi Julia, hoe gaat het met je volgende boek?” Ik weet dat men dat doet om een conversatie op gang te brengen en om belangstelling te tonen, maar ik voel me er ongemakkelijk bij. Ik heb een standaardantwoord: “Goed, thank you, heel goed.” Maar dat is niet zo, het gaat helemaal niet goed. Ik bewonder mensen die meerdere boeken schreven. Een tweede boek is niet zomaar een stapje, het is een reuzenstap. Ik ben pas aan iets nieuws bezig, en het is nog zo pril dat ik er niets over kwijt wil. Ik volg gewoon mijn neus, zoals in alles. Ik heb nooit echte plannen. Ik zie wel. Ik ben als een jongleur die vijf ballen tegelijk in de lucht probeert te houden: blijven opgooien en blijven vangen. Zo is mijn leven. Zonder plannen.

‘Het tijgerspoor’, Julia Leigh, uitg. Cossee, 18,90 euro.

“Ik zoek voortdurend een evenwicht tussen het stadsleven en de natuur.”

“Als een tennisser Wimbledon wint, vraagt men toch ook niet: ben je niet bang voor de Australian Open?”

“Ik ben als een jongleur die vijf ballen tegelijk in de lucht probeert te houden: blijven opgooien en blijven vangen. Zonder plannen.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content