“Wat mij betreft kan de hele wereld, op een handvol na, doodvallen.” Jef Rademakers, ex-televisiemaker, miljoenen kijkers gehad, heeft een nieuwe dichtbundel geschreven. In een oplage van 600 exemplaren. De man die niet eens in zichzelf lijkt te geloven over dood, eenzaamheid, liefde, BMW’s, vrouwen, drank en vooral God.

Ik was zeven. Ik lag alleen in mijn bed. Ik was bang. Het was één uur ’s nachts. Ik hoorde mijn vader thuiskomen van het café. Ik bad alle heiligen van de schouw. Ik bad Christus van het kruis. Complete smeekbedes. Litanieën. Weesgegroeten. Onzevaders. Ik luisterde naar het gestommel van mijn dronken vader. En ik dacht: “Het is nu één uur. Dat is één uur na middernacht. Het is al Pasen. Straks gaat hij te communie maar als je na twaalf uur gegeten of gedronken hebt, ben je niet meer nuchter. Als hij dan toch te communie gaat, zondigt hij tegen een van de vijf geboden van de Heilige Kerk. Een doodzonde. Als hij dan uit de kerk komt en hij wordt door een auto overreden, dan komt hij in de hel. En als mijn vader in de hel komt, waarom zou ik dan in de hemel willen komen?”

Vurige tongen, zo heet de nieuwe bundel gedichten van Jef Rademakers. De vorige uit 1996 heette Koude Kermis. “God bestaat weliswaar niet, maar als mens kan je niet anders dan je aan een paar armtierige illusies vasthouden. Toen God in zijn vleesgeworden vorm van Jezus Christus, zijn zoon, aan het kruis hing dood te wezen, duurde het nog weken voor zijn volgelingen iets van hem hoorden. Het gebeurde nog wel in de vorm van een paar vurige tongen. Hartstikke dood was hij en toch onsterfelijk.”

Volgens de bijbel zegden die tongen in alle talen: “Uw ouden zullen dromen dromen.” Jef Rademakers is vorige maand 49 geworden. Hij heeft al een heel leven achter de rug. Op de omslag van zijn dichtbundel heeft hij zijn eerstecommunieportret laten afdrukken. Een kind waarvan alleen de witte lakschoentjes glimmen en dat vertwijfeld een gebedenboek tegen zijn zij drukt. “Dat is toch om je te pletter te lachen. Het levend voorbeeld van een rondwandelend jeugdtrauma.” Een kind, wachtend op de eerste hostie die zou smelten op zijn tong. Bijten mocht niet. “De meest ingrijpende ervaring uit mijn kindertijd was het geluk dat mij ten deel viel toen mijn tong zich verstrengelde met de tong van het meisje van mijn dromen. Tegelijk knaagt weer het besef dat dezelfde tong nu in de mond zit van een 50-jarige corpulente vrouw die op de stoep voor de supermarkt staat te roddelen.” Voorbij en toch onvergetelijk. Wat is de zin van het bestaan / waarin geen wonder meer gebeurt?

Rademakers werd geboren in Roosendaal. “Mijn moeder was veel te jong toen ze me kreeg.” Vader was een kleine middenstander. Moeder wilde bij hem op kantoor de zaak bestieren. “Ze had ambities.” Op zijn achttiende ontvluchtte hij zijn geboorteplaats. Hij ging naar Amsterdam, samen met Ursula, zijn jeugdliefde en nog steeds zijn vrouw. “Ik denk dat het heel slecht is dat we leven in een wereld waarin zo makkelijk van partner gewisseld wordt, relaties buitengewoon gemakkelijk terzijde geschoven worden, mensen mekaar in het huwelijk tijdelijk niet meer zien zitten en dan gewoon maar uit elkaar gaan.”

In Amsterdam: provopret en studies Nederlands aan de universiteit. Op zijn 23 was hij al docent aan die Amsterdamse universiteit. Tegelijk werkte hij voor televisie en schreef hij kritieken voor de Haagse Post. Die kritieken werden ooit gebundeld in De broek van Corry Brokken, een bundel die nog uitdraaide op een proces. Op zijn 27 besloot hij alleen nog voor televisie te werken. “Ik vond het ongelooflijk dat ik als gewone Brabantse boerenlul voor de Televisie kon werken. In mijn kop was dat een hele afstand hoor: Roosendaal-Hilversum. Hilversum leek nog verder dan Hollywood.” Hij maakte documentaires. Hij maakte de Geloof, Hoop en Liefde Show. Hij was de vader van de Pin Up Club. Vanaf 1984 leidde hij het productiebedrijf Dutch Dream Productions en bedacht hij een van de formules die hem schatrijk zou maken: Klasgenoten. In 1993 draaide Dutch Dream Productions op volle toeren. Maar hoe meer dromen Rademakers voor anderen produceerde, hoe meer hij die van zichzelf verloor. Hij was het zat. Hij besloot zijn miljoenenbedrijf op te doeken. Nu renteniert hij. Hij schrijft gedichten. Hij leest Vlaamse schrijvers uit de 19de eeuw. Hij verzamelt romantische schilderijen die hij aan de muren van zijn villa hangt. Als hij televisie kijkt, dan is het met de familie: “Het Swingpaleis.” (Roept naar dochter) “Hoe heet die meid ook weer die ik zo knap vind in Het Swingpaleis?” Hij kookt voor vrouw en drie kinderen. In Brasschaat. Als hij de weg naar zijn huis uitlegt, zegt hij: “Als je denkt: ‘Nu zit ik helemaal verkeerd’, dan ben je er.”

En:

niet de grootte van het dier

bepaalt de lengte van zijn schaduw

zelfs van een mier

kan zij oneindig zijn

alnaargelang de stand van zaken

en de zon, onafwendbaar

maar tijdelijk

“Alles wat er gezegd moet worden staat in dat gedicht.”

De titel van het gedicht luidt Rouw.

“Wat mij betreft kan de hele wereld, op een handvol na, doodvallen.”

Vrouw, drie dochters,… Wie is de vijfde?

“Die vijfde is nog doodgegaan ook. Zij was misschien wel de vrouw die in mijn leven het meest betekend heeft. Mijn grootmoeder. De warmte die mijn moeder mij niet kon of wilde geven, heeft zij in zeer ruime mate gecompenseerd. Ik was een moeilijk hanteerbaar kind natuurlijk, maar mijn grootmoeder was gek op mij. Die liefde was wederzijds. Zij werd op haar 45ste weduwe. In het jaar waarin ik geboren werd. De plek van mijn opa in haar opklapbed, de plek van de man die zich absoluut kapotgezopen had, was nog warm voor mij. Ik kon er zo bijschuiven. Tijdens de eerste tien jaar van mijn leven voelde ik mij al buitengewoon misplaatst. Ik paste niet op deze wereld. Ik was niet op mijn gemak, ik had geen vertrouwen. Behalve wanneer ik bij mijn oma was. Alleen in haar bed ben ik niet alleen geweest.

Mijn psychiater, waar ik lange gesprekken mee heb gevoerd en een nicht van de bovenste plank, zei me altijd: ‘Als jij die oma niet had gehad, dan was je ook homoseksueel geworden.’ Zonder haar had ik later nooit meer zo hevig die warmte en vrouwelijkheid bij vrouwen kunnen zoeken. Onze samenleving heeft aan die oma behoorlijk wat te danken.”

Mijn dochter heeft aan tafel ooit de magische woorden tegen mij gezegd: ‘Godverdomme papa, je bent overbesekst en obgesedeerd.'” (buldert:) “Daar hebben wij nog vaak heel veel plezier mee gehad.”

“Vrouwen zijn een tijdelijke maar hevige remedie tegen kou en eenzaamheid.”

Ik ben een fan van God de Heer,

maar wie zo bang en eenzaam is als ik

heeft aan de hoeren meer

“Ja”, zegt hij. Hij heeft andere vrouwen dan zijn eigen vrouw nodig. “Ik hou van mooie meiden. Ik ben ook wel eens bij prostituees geweest, ja. Het is warmte. Het is spanning. Je kan natuurlijk zeggen dat het geilheid is, maar in die geilheid zitten verschrikkelijk veel aspecten.

Mijn vrouw en ik zijn ook maar tijdelijke remedies voor elkaar. We zijn dertig jaar samen. Het is het grote drama van het bestaan, dat alles zo tijdelijk is, dat er geen absolute waarheden zijn, dat er geen liefde is met een grote L. Dat is vaststellen dat God niet bestaat.”

Banana Split

Het gaat niet goed meer

tussen God en mij.

Waar 2 kijven hebben 2 schuld

zult u zeggen

maar deze breuk is niet meer bij te leggen.

Niet met een ander

heeft hij mij bedrogen

maar met zichzelf:

hij zei dat hij de Liefde was.

Toen de camera werd gestopt

bleek hij de ijdeltuit die alle mensen fopt.

“Woedend ben ik op God. Omdat hij niet bestaat. Nou ja. Ik ben wel zeer teleurgesteld. De vaststelling dat God, de eeuwige Liefde en het volmaakte geluk niet bestaan en dat elk leven onherroepelijk tijdelijk is, is voor gezonde mensen het volwassen worden. Er zijn een aantal mensen die er geen genoegen mee kunnen nemen. Die maken er liedjes over, of boeken, of televisieprogramma’s of gedichten. Gezonde, niet-neurotische mensen schrijven geen gedichten. Ik zou liever gezond zijn. Ik zou liever een bescheiden uitbater zijn van frituur De Puntzak in Reet en niet deze burcht in Brasschaat hebben gebouwd. Ik zou liever gewoon lid zijn van de amateurtoneelvereniging, misschien zelfs van de fanfare, twee keer in de week op café gaan en een pintje drinken. Ik zou liever ’s zomers naar de stacaravan in Blankenberge trekken en gelukkig zijn. Maar dat kan niet. Omdat ik weet wat ik weet. Ik kan de dingen waarover ik tob en waar ik geen genoegen mee neem niet over mijn kant laten gaan.

Men zegt me dat je God, iemand die niet bestaat, toch niets kan verwijten. Dat is een heel gezonde visie, maar ze wil er bij mij niet in. Dát is de kern van alles: de teleurstelling te moeten vaststellen dat deze wereld niet is wat er door mij besteld werd, namelijk een wereld zonder jaloezie, zonder agressie, zonder BMW’s…”

Met welke wagen rijdt u?

“Met een Jaguar. Dat is een veel sympathiekere auto. Een BMW is voor mij het symbool van alles wat er verkeerd loopt met deze domme wereld. Als er een God zou bestaan, zou de mensheid niet zo agressief en dom en achterbaks zijn.

God en de liefde zijn twee verschillende woorden voor hetzelfde. God en de liefde zijn illusies. Het enige wat bestaat is de dood. Reve, een man die ik enorm waardeer, is opgegroeid als atheïstisch kind in een communistisch gezin. Die heeft op een gegeven moment begrepen dat er zonder God en zonder liefde niet te leven valt. Die heeft dan voor de gelegenheid de Kerk van Rome omarmd en zijn eigen God gecreëerd. Hij heeft dat gebruikt als een soort overlevingsstrategie. Dat heeft ons prachtige gedichten en romans opgeleverd. Maar ik was een jongetje uit een katholiek gezin. Ze hebben juist mij van het allereerste moment ingepeperd dat God wel bestond en dat die over ons waakte. Hij beschermde ons niet eens. Men zei dat hij er voornamelijk op toezag dat wij het allemaal goed deden. Anders zouden wij stevig gestraft worden. Het was een God die in de bijbel een vader de opdracht gaf om zijn kind de kop af te hakken. Bij zo’n God wil ik niet horen. Als God bestaat, dan zou hij een enorme klootzak zijn en wil ik niets van hem weten. Als kind heb ik nachtenlang tot hem gebeden. Ik heb in mijn leven altijd alles te serieus genomen. Dat is een van mijn problemen. Andere kinderen gingen ook naar een katholieke school en deden hun eerste communie en werden te biechten gestuurd en deden ook wel eens vuile manieren met hun buurjongetjes en hadden waarschijnlijk precies dezelfde leventjes als ik… Maar ik? Ik moest weer zonodig denken dat mijn ziel en zaligheid ermee gemoeid waren.

Ze leerden ons op de lagere school dat het leven op aarde maar een speldenkopje was in de onmetelijke zee van de tijd van de eeuwigheid. Je moest erg goed je best doen en dan kwam je wel in de hemel. Je kon ook je plaats in de hemel veiligstellen door te gaan leven in dienst van God. Toen dacht ik: ‘Als je in dit buitengewoon korte tijdsbestek op aarde alleen door priester of kloosterling te worden je eeuwige zaligheid verdient, dan moet je wel krankzinnig zijn het niet te worden.’ Toen twijfelde ik er niet aan ooit priester te zullen worden. Maar vanaf het moment dat ik mij realisererde dat ik dat ding niet alleen had om te plassen, zijn al mijn religieuze tobberijen als sneeuw voor de zon verdwenen.”

Zijn spel is uit.

Wie moet ik nu mijn liefde geven?

Voorgoed alleen, rest mij niet veel: vooruit

op bedevaart naar het bordeel.

Ik ben gek op mijn gezin. Het is voor mij de belangrijkste boei in een volstrekt vijandige zee. Het klinkt buitengewoon ouderwets en conventioneel. Het klinkt bijna katholiek, maar ik vind dat de politiek ervoor zou moeten zorgen dat het gezin de hoeksteen van de samenleving kan zijn.” Nous irons tous au paradis / Roosje, Annatje en Wies…

“Zo donker en triest als mijn eerste dichtbundel was is die tweede eigenlijk niet. Er zitten al wat vrolijker accenten in. Het is weer een klein beetje opgeklaard. Ik voel me nu rustiger dan toen. De periode van het werkende leven en de ratrace van de televisie ligt nu iets verder achter mij. Dat Louise er in ’93 nog gekomen is, heeft ook veel betekend. Ze was een laat schot in de herfst. Zij was een wonder. Haar oudste zus is twintig, zij is net vijf. Er zit een generatie tussen. Dat dat allemaal dan weer vanzelf groeit en bloeit is toch prachtig. Ik ben altijd veel met mijn gezin bezig geweest. Ook in de periodes dat ik zo hard werkte. Ik heb heel wat documentaires zitten voormonteren terwijl mijn kinderen aan mijn voeten met de legoblokjes zaten te spelen. Ik wil mijn kinderen beschermen tegen het kwaad van deze hele niet deugende wereld. Maar dat gaat niet. Ik moet maar niet te veel goeie bedoelingen hebben. Ik moet maar niet te veel streven naar het volmaakte.” Ik ben de vader / van God de vader / van Roos, Anna en Louise / God bestaat niet / wij wel / wij gaan allemaal naar de hel

“Ik denk dat mijn kinderen heel erg blij mogen zijn dat ze een moeder hebben die mijn gekte en mijn dwangmatigheid compenseert.

Ik heb langzamerhand begrepen dat de banale illusies die ik had toen ik twintig was niet overeind konden blijven. Ik dacht bijvoorbeeld dat de mensen wel aardig waren. Ik dacht dat als mensen op het slechte pad waren geraakt, dat kwam omdat ze te weinig kansen hadden gekregen of omdat hen te weinig opleidingsmogelijkheden werden aangeboden. Of omdat hun ouders in het verleden niet vriendelijk voor hen waren geweest. Ik dacht dat de wereld te verbeteren was. Op de universiteit maakte ik deel uit van de beweging die voor de vereenvoudiging van de spelling was, voor de vernieuwing van het moedertaalonderwijs, die ervoor moest zorgen dat kinderen uit achtergestelde gezinnen en buurten extra gestimuleerd werden.

In de beginperiode van de televisie geloofde ik absoluut dat je met dat medium dat bij miljoenen mensen tegelijkertijd binnenkomt, een mentaliteitsverandering op gang kon brengen. Ik dacht dat je de mensen met goede programma’s aan het twijfelen kon brengen over hun zekerheden. Ik hoopte dat je vooroordelen en dommigheid zou kunnen bestrijden met die televisie. Dat allemaal is niet waar gebleken.

Nu schrijf ik gedichten. Ik heb nog altijd de onweerstaanbare neiging om iets van mijn gedachten over het bestaan en mezelf vorm te geven. Er zijn duizend televisieprogramma’s die het gevolg waren van die drang. De eerste reeksen van klasgenoten waren dingen waar ik heel veel van mezelf in kwijtkon. Ook in de Pin Up Club. Dat had natuurlijk te maken met mijn gevoel voor tijdelijkheid, vergankelijkheid en mijn aanbidding van het vrouwelijk schoon. Het zijn synoniemen. Toen het een groot bedrijf geworden was en ik moest zorgen dat er opdrachten bleven komen voor al die mensen die er werkten, heb ik een aantal dingen gemaakt waar ik niet achterstond. Maar ik heb me heel nauw verbonden gevoeld met de films die ik maakte over Reve en Walschap. Met poëzie ben ik nu van het grootst mogelijke naar het kleinst mogelijke publiek overgestapt. Vroeger was ik ongerust als er niet meer dan twee miljoen mensen naar een aflevering van Klasgenoten hadden gekeken. Van de dichtbundel zijn er zeshonderd exemplaren gedrukt. Als iemand mij nu zegt dat hij een gedicht van mij mooi vindt, doet mij dat veel meer plezier dan dat ik de gunst moet proberen te verwerven van die meute die onlosmakelijk met televisie verbonden is. Soms ben ik eventjes wat minder misantroop, op een onbewaakt moment, als het mooi weer is en de kinderen vrolijk zijn. Als ik dreig het een beetje gunstiger te gaan inzien en mijn vertrouwen in de mensheid te gaan hervinden, ga ik altijd even wandelen op de Meir in Antwerpen. Dan ben ik zo genezen. Vijfentwintig jaar geleden, toen ik met televisie begon, was dat nog niet zo, maar nu, nu is het wezen van de televisie dat je moet dingen naar de gunsten van de oliedomme massa. Je moet hun gunsten afsmeken door tussen Margriet Hermans en Donaat De Riemaeker en Johan De Poorter en Johan Verstreken te gaan zitten met wat jij te melden hebt. Ik wil daar niet meer tussenzitten.

Ik ben er langzamerhand van overtuigd geraakt dat deze wereld niet te redden is. Er is geen enkele hoop. Het enige wat je kan doen is genieten van het moment, het kleine geluk omarmen en het hoofd proberen boven water te houden. Wat je kan proberen is dat hele kleine kringetje van het gezin te beschermen tegen de valsheid en de voosheid van de rest van de wereld.”

Zijn desperaatheid is geëscaleerd in het bouwen van een majestueuze kasteelhoeve. Helemaal zelf ontworpen. Helemaal oude steen, overgebracht uit Mechelen. Rondom hekken. Helemaal afgesloten van de buitenwereld.

Een villa als prikkeldraad. “Absoluut. Een burcht. Als ik vroeger iemand in een grote auto zag rijden of in een kast van een villa zag wonen, dacht ik: ‘Dat zullen wel uitbuiters zijn van de arme verdrukten.’ Het kan best zijn dat ik daar een hekel aan gehad heb in de jaren zestig. Nu ben ik heel burgerlijk. Ik wil dat ook zijn. Ik ken niemand die vanuit dezelfde opvatting dit soort schild om zich heen gebouwd heeft. Misschien is het wel een kenmerk van de echte burgerlijkheid dat diegene die het is, het nooit van zichzelf realiseert en het altijd van zichzelf zal bestrijden. Burgerlijkheid wordt natuurlijk ook snel vereenzelvigd met achterbaksheid en valsheid en wat-zullen-de-mensen-ervan-zeggen. In dat opzicht ben ik niet zo burgerlijk. Wat de mensen ervan zeggen zal wat mij betreft aan mijn reet roesten.”

“Natuurlijk is het een vlucht. Maar ik heb er niks mee verloren. Als je vlucht om uit de klauwen van de jakhalzen te blijven en dat lukt je, dan denk je niet: ‘Och, wat spijtig dat ik die jakhalzen niet meer zie.'”

Wie zijn de jakhalzen? “De jakhalzen, dat is de rest van de wereld.”

De hele wereld? “Ik vrees van wel.”

H otel Terminus. Het is ook de titel van het gedicht dat hij bij het sterfbed van zijn vader schreef.

Wij zijn ridders van het klamme laken. / Om beurten waken wij. / Mijn moeder slaapt, / mijn zusje doet een dutje. / Met stijgende vitaliteit / zie ik mijn vader sterven.

“Hij was een sukkelaar. Hij leed aan Alzheimer. De aftakeling zou steeds erger zijn geworden. Ik was blij dat hij ging. Hij was 74. Mijn oudste dochter studeert biochemie. Ze is gefascineerd door neurogenetica. Als zij nu een beetje doorwerkt zal ze nog iets tegen Alzheimer kunnen vinden voor die ziekte ook bij mij definitief heeft toegeslagen.

Mijn vader heeft zijn hele leven flink van katoen gegeven, goed gezopen. Dat leidde bij ons thuis tot heel wat spanning omdat mijn alomregerende en afkeurende moeder serieus van haar oren kon maken als hij te veel gedronken had.

Ik drink zoveel mogelijk. Drank is een van de dingen die mij op de been houdt. Drank, vrouwen en een traditioneel gezin, dat zijn de peilers. Met de drank heb ik geluk bij een ongeluk. Als ik te veel drink word ik zo ziek als een hond. Na een paar flessen wijn heb ik ’s nachts al hoofdpijn, het kotsen is niet veraf en de volgende morgen ben ik een dweil. Dan voel ik me zo ongelooflijk beroerd dat ik mij voorneem om voorlopig nooit meer te drinken. Dat hou ik zeker vol tot een uur of vijf in de middag. Moest ik er niet ziek van worden, dan zoop ik me kapot. Moed haal ik ook uit de pianomuziek van mijn dochter Anna, en meteen ook weer weemoed. Dat ligt nogal dicht bij elkaar. Moed: wegdromen in romantische muziek en literatuur. En een tabletje Noctamid om de slaap te vinden.”

tussen nieuwe moed en noctamid

rekt zich de dagelijkse dag

soms spreekt hij nog in halve zinnen

meestal is een half woord genoeg

of zwijgen, geen antwoord meer

aan iemand die hem vroeg

zing nog een keer

die oude melodie

verwar zijn heimwee niet met nostalgie

zijn wimpers vormen filters voor het heden

zijn ogen verrekijkers voor een ver verleden

niet de toekomst houdt ons op de been

pas zonder vroeger is een mens alleen

Jef Rademakers, Vurige Tongen. Gedichten, Icarus, 1998.

Eerder verscheen: Koude Kermis. Gedichten, Het Verboden Rijk, 1996.

Anna Luyten / Foto Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content