De belangstelling voor Jean-Michel Frank past in de herwaardering van de jaren late dertig. Hij werkte vooral voor de Parijse beau monde en had een bijzonder talent voor het ontwerpen van surrealistische decors.

Op de 17de Internationale Biënnale voor wooncreativiteit in Kortrijk (kortweg Interieur) is de Parisien Jean-Michel Frank een graag geziene gast, zonder zelf ooit aanwezig te zijn geweest. In 1941 pleegde hij zelfmoord door zich van een New Yorkse wolkenkrabber te storten, wat de mythevorming rond zijn persoon nog aandikte. Een kleine halve eeuw na zijn dood werd hij herontdekt door decorateurs die werken voor de beau monde. Via hen sijpelde zijn stijl door tot bij een ruimer publiek.

De beurs Interieur telt wel wat ontwerpers die ideeën putten uit zijn oeuvre en dat van zijn tijdgenoten. Ze blijven een minderheid, want Franks stijl interesseert de grote designproducenten niet bijzonder. Hij inspireert vooral kleine fabrikanten die voor een uitgelezen schare klanten werken, zoals Liaigre of Hurel (zie pagina 198-204). Daarmee herhaalt de geschiedenis zich: ook Frank werkte louter voor de upper-class, zoals voor burggraaf Charles de Noailles, couturiers Guerlain en Elsa Schiaparelli en kunstverzamelaar Nelson Rockefeller.

De belangstelling voor Jean-Michel Frank kadert in een herwaardering van de jaren late dertig en veertig, toen veel ontwerpers zich onttrokken aan de art deco van het interbellum en evolueerden naar een eenvoudige vormentaal, verwant aan de monumentale fascistische architectuur uit Italië. Een bouwstijl waarvoor niemand eerder bewondering durfde te tonen, maar die tegenwoordig veel aanhang krijgt. De hype resulteert in recordbedragen die bij antiquairs en venduhuizen worden neergeteld voor meubels van Frank en zijn tijdgenoten Paul Dupré-Lafon, Jean Royère, Charreau en Jules Leleu, niet alleen in Parijs, waar zij werkten, maar tot in Amerika toe.

Er zijn duidelijke parallellen tussen de late jaren dertig, toen Frank furore maakte, en onze tijd. Vooreerst is er een structurele overeenkomst. In de jaren negentig zagen we een comeback van de décorateurs-assembliers, interieurarchitecten en architecten die volledige interieurs vorm geven zonder design uit de winkel maar met zelfontworpen meubilair. Zoals destijds worden er weer vaste meubels gebouwd zoals zitbanken, tafels, kasten en keukens. Het maatwerk duikt ook op in de detaillering van de vloeren en het schrijnwerk.

Ook stijlkundige overeenkomsten tussen toen en nu verklaren de hype rond Frank. In de jaren dertig werd het voor het eerst bij rijkelui bon ton om voor een modern interieur te kiezen. Voordien stond het beter om je huis in te richten in een historische stijl. Modern betekende: simpel gestructureerd, met veel horizontale accenten zoals lage fauteuils en bandramen à la Le Corbusier. Er verschenen ook nieuwe meubels, zoals lage salontafels. En het kleurenpalet werd aangepast en blijkt naar onze hedendaagse smaak heel up-to-date. Na de bonte jaren twintig vol decoratieve snufjes verbanden de ontwerpers felle kleuren en kozen ze voor meer ingetogen en natuurlijke tonen. De muren werden in één tint geschilderd, bijvoorbeeld in grijs of bruin. Volledig blanke kamers hadden opvallend veel succes. Nieuw waren ze niet: ruim twintig jaar eerder kozen avant-gardearchitecten voor witte ruimten. Maar pas in de jaren dertig werd het abstracte minimalisme dé stijl van de high society. Een fraaie illustratie zijn de prachtige interieurs waarin de detectiveverhalen van Hercule Poirot worden gefilmd.

Rijkelui vonden simpele vormen pas laat chic: eenvoud was tot dan een teken van armoede. De eerste moderne ontwerpers gebruikten doorgaans goedkope basismaterialen waarop miljonairs, gewend aan met marqueterie overladen interieurs, neerkeken. Zo verwarmde Frank de koele stijl van Le Corbusier en co met dure materialen zoals exotisch hout, perkament, kalfsleder, ivoor en galuchat (gelooide roggenhuid). Ook die zijn nu weer in.

Jean-Michel Frank wist verduiveld goed dat eenvoudig ogend meubilair in een dure verpakking goed zou scoren bij de jetset, want hij was een gewiekst zakenman. Iedereen heeft het altijd over de ontwerper Frank, maar men vergeet dat hij meer een businessman was dan een designer. Hij heeft zich ook pas laat tot decorateur ontpopt. Stammend uit een begoede familie en een echte dandy zijnde, spendeerde hij blijkbaar jaren aan het verkennen van het terrein, zodat hij goed wist wie met welk product te benaderen.

Pas op 38-jarige leeftijd opende hij zijn zaak in de rue du Faubourg Saint-Honoré. Hij was zo verstandig om zich hiervoor te associëren met de getalenteerde ebenist Adolphe Chanaux, misschien wel hét creatieve brein achter de firma Frank. De man had zijn sporen verdiend in de grootste meubelateliers van Parijs. Hij werkte een tijdje bij Jacques-Emile Ruhlmann, een autoriteit op het vlak van art-decomeubels. Het is trouwens bekend dat Frank zelf nauwelijks iets op papier heeft getekend. Hij beperkte zich tot het geven van richtlijnen aan Chanaux, die de leiding had over het hele atelier in de rue de Montauban.

In die tijd bezat elke decorateur een eigen werkhuis met een bataljon ébénos, zoals ze werden genoemd. Dit waren geen gewone werklieden, maar meesters die naar hun werk kwamen in kostuum met bolhoed en paraplu. Deze meester-ebenisten stonden boven de stoffeerders, houtbewerkers, naaisters en metaalbewerkers. Frank had ook aparte vaklui in dienst voor de bewerking van de galuchat en het perkament waarmee meubels, wanden én plafonds werden bekleed. Aan het atelier was ook een vrij groot magazijn verbonden voor kostbare houtsoorten als ébène de Macassar, sycomore en palissandre de Rio. Daarnaast betrok Frank ook occasioneel kunstenaars bij projecten, zoals de gebroeders Alberto en Diego Giacometti. Hij liet hen lampen, kroonluchters, vazen en reliëfs maken van plaaster en brons. Dat leidde tot een indrukwekkende samenwerking. Het werk van de Giacometti’s bezorgde de kale, uitgepuurde interieurs van Frank een surrealistische sfeer. Chanaux was voor een groot deel de man achter de creaties van het meubilair, maar Frank zelf ontwikkelde in de loop der jaren een bijzonder talent voor het bouwen van surrealistische decors. Zo bedacht hij voor het interieur van modeontwerpster Elsa Schiaparelli twee zetels in de vorm van de lippen van Mae West. Het originele ontwerp kwam van Salvador Dalí, die de zetel afbeeldde in zijn werk Mae West uit 1934. Frank was overigens niet de enige die deze zetels ook werkelijk uitvoerde: in Londen deed ook John Hell en Green & Abbott dat. Schiaparelli is de zetels nooit komen ophalen in het atelier van Frank.

Er bestaat dus een band tussen Frank en de hele Parijse surrealistische scène. Burggraaf De Noailles en zijn vrouw waren daar de spilfiguren van. Deze kunstminnaars hielden er een hele hofhouding op na van schilders, schrijvers en muzikanten. Bij hen ontmoette Frank ook Jean Cocteau, die tuk was op het plaasteren werk van de gebroeders Giacometti, en sloot hij vriendschap met Aragon, Eluard en Picasso. Frank richtte het stadspaleis van De Noailles in op de place des Etats-Unis. Hij creëerde een uitzonderlijk geraffineerd interieur met wanden bekleed met perkament. Op enkele zetels na stonden er weinig meubels. Frank slaagde erin om met de leegte een onwezenlijke sfeer op te roepen.

Ook de vermaarde Charles de Beistegui liet zich door hem inspireren bij het inrichten van zijn verblijven: ook surrealistisch, maar op een andere, overladen manier. Deze interieurstijl was toen ook erg populair in Engeland en werd later onrechtstreeks een inspiratiebron voor naoorlogse ontwerpers als Piero Fornasetti, Gio Ponti en Carlo Mollino.

Via Frank ontdek je dus een aparte piste in het verhaal van de interieurdecoratie, die eigenlijk weinig aandacht krijgt. De meeste naslagwerken viseren grote stromingen als de art deco of het functionalisme. Ze hebben vooral belangstelling voor voyante ontwerpen en vergeten de vruchtbare tussenepisodes. Ontwerpers van wie geen enkel model op grote schaal werd vervaardigd, raken in de vergeethoek. Frank en zijn kompanen werkten voor een kleine elite, dus is hun werk zeldzaam en werd er geen enkel volledig ensemble bewaard, enkel een handvol meubels.

Er is ook een historische reden waarom Frank vergeten werd. Zijn carrière was van korte duur en eindigde in een obscuur tijdperk. Pas na 1935 ging hij voluit, maar op 15 september van dat jaar kondigde Hitler de wet van Nürenberg af, die joden uitsloot van het openbare leven. Drie jaar later vond de Kristallnacht plaats. Frank zat al snel zonder opdrachten. In de winter van 1939 vluchtte hij in paniek naar Amerika. Ondertussen sloot Chanaux de firma en vluchtte hij naar Zuid-Frankrijk. Nadat de Duitsers Parijs hadden bezet, werden alle goederen van de firma aangeslagen en gedeeltelijk vernietigd.

In Amerika heeft Frank nog wat gewerkt. Hij gaf er zelfs een tijdje les aan de New York School of Fine and Applicated Arts. Maar van een nieuwe start kwam niets in huis. Frank kon zijn verdriet niet verkroppen, en pleegde zelfmoord op amper 46-jarige leeftijd. Dat was weer een van de vele tegenslagen die zijn familie te verwerken kreeg. Tijdens de Eerste Wereldoolorg verloor hij twee broers en pleegde zijn vader zelfmoord. In de Tweede Wereldoorlog werd ook zijn Nederlandse familie (bankier Otto Frank, vader van Anna, was zijn grootoom) uitgemoord.

Na de oorlog startte Chanaux het atelier weer op en werkte hij onder meer voor Jean-Pierre en Jean-Jacques Guerlain en voor Chanel. In de jaren vijftig kon je op de place Vendôme de etalage van zijn interieurzaak bewonderen, die nog helemaal de geest uitstraalde van de mysterieuze Jean-Michel Frank.

Piet Swimberghe

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content