DE IRONIE

Anthony Braxton zaait al dertig jaar verwarring door jazz te spelen zoals het niet hoort. Was hij blank, geen mens zou erom malen. Omdat hij zwart is, wordt het hem behoorlijk kwalijk genomen : een verwaande kerel uit Chicago die de traditie van zijn volk niet respekteert door warempel kunstmuziek te spelen !

Ook “Knitting Factory (Piano/Quartet) Vol. 1” mag op verdeelde meningen rekenen. Braxton, het saxofoonfenomeen, speelt op deze dubbel-cd namelijk piano. Voor een komponist en dat is hij in de eerste plaats niet zo ongewoon, maar hij werpt zich wel op het repertoire van anderen, standards en andere klassiekers van Monk, Ellington, Mingus, Dave Brubeck en Lennie Tristano.

Als saxofonist flirtte Braxton al vaker met het onversneden jazzrepertoire, niet altijd met evenveel sukses. In dit geval worden de ambities gedwarsboomd door zijn beperkingen als pianist. Op het podium van de Knitting Factory kwam het kwartet met saxofonist Marty Ehrlich, bassist Joe Fonda en drummer Pheeroan AkLaff in de herfst van 1994 zelden verder dan erg schetsmatige dingetjes, onzekere études die zich ongemakkelijk met de oorspronkelijke komposities verhouden. Het openingsstuk plaatst Braxton al meteen op achterstand : “Wow”, een van de subtielste lijnen van pianist Lennie Tristano, wordt ongehoord stuntelig ingezet en het lijkt wel alsof Ehrlich dit stuk nog nooit eerder heeft gespeeld.

Natuurlijk, het gaat hier niet om een repertoiregezelschap dat historisch korrekte interpretaties op het oog heeft. Gelukkig maar dat houdt de spanning er nog een beetje in. Zelden echter wekken Braxton en de zijnen de indruk dat ze precies deze (en geen andere) tema’s kozen omdat die een of ander interessant uitgangspunt of inspirerend idee zouden bevatten. Slordig spelen ze een liedje om daarna wat te rotzooien, ver uit de buurt van de spitse kommentaar, de scherpe dekonstruktie of voor mijn part de onverbiddelijke destruktie.

Onderschatten we bij de keuze van deze formule vooral niet Braxtons fanachtige impulsiviteit en puberachtige adoratie voor zijn helden en hun repertoire, èn zijn fantasmen waarbij hij zichzelf plotseling als fabelachtig pianist zou kunnen zien. Een beetje zoals het jongetje dat als invaller, aan de zijde van zijn helden, zijn favoriete voetbalteam naar de overwinning droomt. (Overigens allemaal hartverwarmende eigenschappen.) Is het daardoor dat “Piano/Quartet” meer weg heeft van een uit de hand gelopen jongensdroom dan van een serieuze onderneming ?

De ironie van dit alles is dat Braxton nu een kwartet heeft met een minder interessante saxofonist dan hijzelf. En met een minder interessante pianist dan die van zijn eigen oude kwartet (Marilyn Crispell) dat nog altijd tot de verbluffendste ensembles aller tijden behoort.

Intussen kopen alleen aandachtige Braxton-watchers, muzikale psychologen en liefhebbers van curiosa dit dokument.

– Anthony Braxton, “Knitting Factory (Piano/Quartet) Vol. 1” (Leo dubbel-cd/Lowlands).

HET WONDER

Net zat ik mijn hoofd te breken over die pianoplaat van Braxton, toen er een pakje in mijn bus viel met daarin “Mix”, het nieuwe soloalbum van Misha Mengelberg. (Samen met “Sprok” van de intrigerende rietspeler Ab Baars, maar daarover later meer.)

Op slag werd mijn humeur beter. De excentrieke meester uit Amsterdam mag het dan al niet aardig vinden als iemand zijn weerbarstige kreaties aardig, laat staan meteen aardig vindt. Meestal of zelfs altijd vind ik dat ik kan het ook niet helpen.

Met deze pianospelende koffiedrinker en kettingroker is het een beetje als met de fraaie hoesillustratie van mevrouw Mengelberg. Van alles meen je erin te kunnen zien. Bijvoorbeeld : een eigenaardige kippekop met de haardos van een klassieke, wellicht hoogromantische pianovirtuoos.

Dat Mengelberg bij de klassieke komponisten (zijn achtergrond) jat, geeft hij graag toe. Waarom opnieuw iets uitvinden, dat Stravinsky al veel eerder heeft bedacht ? Met die achtergrond gaat hij dan vrolijk aan de slag. Met een gebrek aan respekt en een speelsheid die met de jazz wordt geassocieerd, maar die in feite terugvoert naar fluxus en de jaren zestig. Omdat alles toen kon, introduceerde Mengelberg maar meteen de jazz in zijn hoogst persoonlijk vocabulaire.

Op “Mix” staan twee lange stukken. Ondanks alle ongetwijfeld savante verwijzingen en verbanden (Ellington, Bach, vingeroefeningen voor beginners, noemt u maar op) lijken ze nooit op citatenkunst.

Hier zit een man een beetje te prutsen, pianootje platen op een saaie, grijze morgen. Alsof het vanzelf gaat, ontstaat er fantastische muziek. Een spel met zijn eigen absurde regels, zijn eigen onontkoombare verloop. Dat is het wonder van Misha Mengelberg.

– Misha Mengelberg, “Mix” (ICP/Coda Hasselt.

ROB LEURENTOP

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content