TUSSEN HAAKJES

Je kunt niet anders dan sympatie voelen voor iemand die binnenin de hoes van een cd de tekst afdrukt : “God does not read the inner sleeve of compact discs. ” Dat doet de Engelse pianist en, vooral, komponist Django Bates ter gelegenheid van zijn soloplaat “Autumn Fires (And Green Shoots)”. Het berichtje is natuurlijk geadresseerd aan het groeiende legioen muzikale zendingsdriften die de hogere machten plegen te bedanken voor het enorme, hun geschonken talent. Meestal behoren die dankbare zielen tot die kategorie mensen, die echt wel zeker weet wat er mag en niet mag volgens de grote jazzbijbel.

Zo iemand is Django Bates dus niet. Hij beroept zich, zo lijkt het, op Bach, Bill Evans, Lennie Tristano, laatromantiek, impressionisten, en gooit daar gretig wat vrolijke stridepiano doorheen en Zuidafrikaanse licks en deuntjes die hij vast hoorde in kringen van Londense emigrés. Duke Ellingtons “In my Solitude” speelt hij alsof het door Schumann of Debussy werd geschreven. Wat ook wel een beetje zo is. Ongetwijfeld komt hij daarvoor in de hel terecht.

Dat is dan misschien weer te veel eer voor Django Bates. Hij mag dan al een aardig potje piano kunnen spelen en redelijk interessant voor de dag komen, op zijn manier is hij met alle tegendraadsheid en citatenkunst al even modieus en voorspelbaar bezig als de konservatieve betweters die hij zo graag ervan langs zou geven. Want al te vaak moet ook Django Bates het hebben van keurig geplande variaties, improvizaties met voorbedachte rade. Al te zelden van de lucide koorts en het elan van dat magische moment dat echt het moment van de jazz is. Hij blijft de man die, net zoals in zijn titels, te veel dingen met iets te veel nadruk tussen haakjes zet.

– Django Bates, “Autumn Fires (And Green Shoots)” (JMT/Polygram).

BAANCAFE

Liefhebbers van de vermaledijde orgelsound moeten zich reppen : er is een nieuwe van John Patton uit. Een Japanse editie die zoals gebruikelijk maar één keer in de rekken komt.

Patton, voorheen ook wel bekend als Big John Patton, bespeelt het gevreesde B-2-hammondorgel en nam in de jaren zestig voor Blue Note een reeks bluesy elpees op in de smeuïge baancaféstijl. Die albums werden intussen ontdekt als hoogtepunten uit de prehistorie van de acid jazz en de dance. Het schitterende”Roll’em”, “Understanding” en het voorheen onuitgegeven “Boogaloo” staan intussen op cd en er bestaat ook een sterke kompilatie van.

Een vettige sax, onverbiddelijke gitaar en ijzersterke backbeat vormen naast het gorgelende orgel de onmisbare ingrediënten in deze muziek met de substantie en de finesse van erwtensoep. De rol van de saxofonist wordt op “Minor Swing” met zeer veel overtuiging vertolkt door niemand minder dan John Zorn. Bizarre ontmoeting ? Niet echt. Het was Zorn die in de jaren tachtig de vergeten Patton heropviste en hem een rol gaf op “Spillane”. Zonder pomo-grapjes of ironizerende citatenkunst bijt de grote zapper van de jazz zich hier vast in de sjablones van het genre.

Patton lijkt sinds zijn debuutjaren niet veranderd en blijft moeiteloos overeind als de orgelist met veruit de beste slechte smaak van allemaal. Er staat dan ook een foto uit zijn Blue Note-tijd op de cover die, om het tijdmachine-effekt kompleet te maken, werd uitgevoerd in het dikke karton van weleer.

Er mag gedanst worden.

– John Patton, “Minor Swing” (DIW/Import Dureco).

SWING LOW, SWEET CHARIOT

Wie wil zwelgen in het prachtige geluid van Charlie Hadens contrabas wordt door “Steal Away” voortreffelijk bediend. Haden is er te horen in het gezelschap van pianomeester Hank Jones en zijn droge, rijke houtsound werd perfekt opgenomen. Het duo snijdt hier een ongewoon en onverwacht repertoire aan : “Spirituals, Hymns and Folk Songs”, zo meldt de ondertitel, belangrijke invloeden op de vroegste ontwikkelingen van de jazz. Bij elke titel van “Swing Low, Sweet Chariot” tot “Go Down Moses” schreef Maurice Jackson van Georgetown University een boeiend verhaaltje : origine, sociale betekenis. Haden en Jones interpreteren de dertien liederen en de ene medley erg subtiel en gelukkig niet al te plechtig. Wie op zoek is naar een originele kijk op dit materiaal pastiche, dekonstruktie, staaltjes van improvizatiekunst, noem maar op wordt echter teleurgesteld. Het duo vertolkt deze traditionele melodieën uiterst sober en vrij van folkloristische oubolligheid. Gewoon zo goed mogelijk, meer niet. Een mooi dokument.

– Charlie Haden & Hank Jones, “Steal Away” (Verve/Polygram).

ROB LEURENTOP

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content