JAY McINERNEY Was ik maar niet gestopt met gitaarles

In “Modelgedrag”, de nieuwe roman van Jay McInerney, komt een schrijver voor wiens boek door de The New York Times op een lullige manier wordt besproken. McInerney heeft zelf sinds zijn succesvol debuut “Bright lights, big city” in 1984 de nodige bagger over zich heen gehad. Ook van de Times. Wraak, dus?

Net als zijn eerste roman speelt Modelgedrag van Jay McInerney (42) in New York. Het gaat over een jonge man die bij een blad werkt en een stormachtige relatie heeft met een fotomodel. Het blad is dit keer een gossipmagazine. De hoofdpersoon moet zich verdiepen in de holle levens van de sterren om de huur te kunnen betalen, terwijl hij liever aan zijn Kurosawa-biografie zou werken.

Is negatieve kritiek in The New York Times een ramp?

Jay McInerney: Ik trek me er nog weinig van aan en ik heb een goede naambekendheid, maar voor de loopbaan van een onbekend schrijver kan zo’n recensie beslissend zijn. Ik heb een paar slachtoffers van nabij meegemaakt. Die komen dagen hun bed niet meer uit en zijn voor een tijd uitgeschakeld. De eerste keer vond ik het ook erg en nog steeds vind ik het niet leuk, maar je raakt gewend aan een bepaalde dosis kritiek. Als je hier leeft, ken je de rivaliteiten, de vetes en de jaloezie. De een heeft met mij een rekening te vereffenen omdat ik ooit met zijn vriendin heb geslapen, en de ander omdat ik iets onaardigs over hem heb geschreven.

Maar ach, een beetje controverse kan geen kwaad. Men is altijd erg verdeeld geweest over mijn werk, en ik zou het van bepaalde critici vervelend vinden als ze mijn boeken goed vonden.

Vindt u het leuk om in New York beroemd te zijn?

Tja, wat zal ik zeggen… Het is nu hanteerbaarder dan tien jaar geleden. Toen had ik nauwelijks privacy. Voor de deur van mijn appartement zaten fans en verslaggevers te wachten tot ik naar buiten kwam. Als ik in een restaurant een privé-gesprek voerde, belde de ober gauw de opgevangen woorden door naar een roddelcolumnist in ruil voor vijftig of honderd dollar. Dat deel vond ik niet prettig. Het was ook niet goed voor mij en voor mijn omgeving. Het is niet goed als je gaat geloven dat je belangrijk bent. De behandeling die filmsterren krijgen, vervormt je persoonlijkheid.

Sterren zijn omringd door niets anders dan spiegels, door lakeien die hen vertellen wat ze willen horen. Alleen de sterksten kunnen daarmee overweg. De meeste acteurs zijn nauwelijks opgeleid, ze zijn net zo slim als de doorsneepolitieman. Ineens laat men hen geloven dat ze het centrum zijn van het universum. Dat overkwam mij ook. Het was wel leuk maar niet goed.

Ik had het eerst niet in de gaten. Tot ik iets te vaak was gefotografeerd en te veel stomme dingen tegen verslaggevers had gezegd. Ik was in een scheiding verwikkeld, was op stap met fotomodellen en andere beroemde vrouwen. Dat leverde overigens mooi materiaal op voor verhalen. En ik hou er wel van dat ik in een gewild restaurant een tafel kan krijgen. Maar een schrijver moet niet te veel opvallen. Het is beter zelf de waarnemer te zijn.

Het werd me in die tijd ook duidelijk hoe Amerikaanse media een persoonlijkheid verpakken, en hoe geobsedeerd onze cultuur is door beroemdheid. De bladen hebben een dringende behoefte aan een dosis beroemde mensen. Bepaalde posities in het Amerikaanse droombestaan moeten worden ingevuld. Bijvoorbeeld die van de stoute jonge schrijver. Jarenlang was Norman Mailer dat geweest, maar die plaats was al een tijdje vacant toen ik opdook.

Vanwaar de behoefte aan zoveel informatie over beroemdheden?

Een deel van de VS is bijzonder religieus, maar de rest heeft geen duidelijke overtuiging meer. Je krijgt de indruk dat de sterren de positie hebben ingenomen van de meer betekenisvolle rolmodellen van vroeger. Het lijkt erop dat mensen als Kevin Costner en Bruce Willis de Zeus en Poseidon van nu zijn, de goden door wier wapenfeiten wij ons laten leiden. Sterren zijn er al sinds de jaren twintig, maar nog nooit zijn ze zo alomtegenwoordig geweest. Jaren geleden sprak ik in de toenmalige Sovjet-Unie met leden van de schrijversbond over massacultuur. Ze waren bang voor Hollywood, voor Rambo. Ze waren met afschuw vervuld over de invloed van Amerikaanse popcultuur. Ze hadden gelijk. De amusementscultuur is heel verleidelijk. Hollywood heeft de wereld overgenomen. Volgens sommigen heeft de val van de Muur en van de Sovjet-Unie net zoveel met politiek te maken als met Hollywood en rock-‘n-roll.

Maar wat kan ons de scheiding van Bruce Willis en Demi Moore schelen?

Goede vraag. Het lijkt erop dat we ons leven meer leven via dat van plaatsvervangende types. Voor sommigen is de scheiding van Willis en Moore belangrijker dan hun eigen relatie. Om de dood van prinses Diana moesten veel mensen huilen die niet hadden gehuild bij het overlijden van eigen familieleden. Een vriend van me zei eens dat Gwyneth Paltrow niet goed was voor Brad Pitt. Ik zei: “Ken je ze dan?” Nee dus. Ik zei: “Waarom zou je geloven wat je hebt gelezen?” En wat ik niet zei maar wel dacht: “Wat kan het je schelen?” Hij had zelf allerlei problemen maar praatte liever over Paltrow en Pitt. Snappen doe ik het niet, maar het is een wijdverspreide ziekte. Ik walg van de verering van acteurs, mensen die worden betaald om teksten van anderen uit te spreken, om een leven te spelen dat meer inhoud lijkt te krijgen dan het echte leven.

Maar ik ben er niet immuun voor. Ik consumeer de informatie en die fascineert me. Soms koop ik tabloids, soms lees ik People Magazine en portretten van sterren. Het is zoiets als het eten van een hamburger. Ik walg een beetje van mezelf als ik het doe en ik kan het niet laten.

Maar het wordt eng als dat het enige is wat je tot je neemt. Mensen klagen dat ze geen tijd hebben om een boek te lezen en dat is jammer voor hen. Er zit wijsheid in boeken, een niveau van reflectie dat alleen kan worden bereikt of behouden als je je ergens voor langere tijd in verdiept. Het vraagt meer tijd dan de twee uur die het kost om een film te zien. Film mag het medium van deze eeuw zijn, maar als schrijver geloof ik nog steeds in de kracht van de roman, een medium dat veel meer betekenis, gevoel en intellectuele inhoud kan overbrengen dan een film ooit zal kunnen. Dat gezegd zijnde, ben ik een filmliefhebber.

Met de verkoop van boeken gaat het toch uitstekend?

Niet als je ze afzet tegen de totale bevolking. Van de gemiddelde literaire roman worden in de VS zo’n 4000 exemplaren verkocht, waarschijnlijk net zoveel als in Nederland. Terwijl hier 260 miljoen mensen wonen. Mijn eerste boek was een groot succes; er zijn zeker een miljoen exemplaren van verkocht. Het is ook verfilmd en de film wordt beschouwd als een flop, maar er kwamen wel vijftien miljoen bezoekers op af. Waar hebben we het dan over? Het is ontmoedigend als je gelooft in het belang van het boek, van literatuur. Het is een achterhoedegevecht.

Waarom?

Een deel van mijn taak is het op gang houden van de dialoog tussen de literaire traditie en de populaire cultuur. Tussen Shakespeare en de Stones. James Joyce en Nirvana. Ik schrijf enerzijds vanuit een literaire traditie, vanuit Engelse en Amerikaanse literatuur. Schrijvers hebben altijd mythes gebruikt. De mythes van nu lijken uit de wereld van film, televisie en popcultuur te komen. Als je over de hedendaagse werkelijkheid schrijft, moet je de invloed erkennen van die cultuur, en de overtuigingskracht. Als de literatuur dat niet doet, dan krijg je zoiets als het leren in de Middeleeuwen: eilandjes in een zee van onwetendheid.

Ook al zie je jezelf als een hippe schrijver, dan nog ben je in zekere zin een cultureel conservatief type dat gelooft in de kracht van het geschreven woord boven de kracht van het beeld. Soms denk ik: was ik maar niet gestopt met gitaarles.

Bevalt het leven in de provincie?

Er is altijd die tweestrijd tussen stad en buiten de stad. Ik groeide op in diverse suburbs, in huizen met tuintjes. Een deel van mij denkt nog dat het normale leven zich daar afspeelt. Soms heb ik een nostalgisch verlangen naar een meer geordend, een kalmer en meer traditioneel bestaan. Zoals vroeger.

Nu heb ik allebei. Een appartement in New York en een huis in Tennessee, waar mijn vrouw vandaan komt. Ik kan niet echt weg uit New York. Ik hou van de stad en ervaar nog steeds de romantiek.

Ik pas niet echt in Tennessee. Men is er politiek en cultureel conservatiever. Mensen vragen je naar welke kerk je gaat als ze je voor het eerst ontmoeten. Ik ga niet naar de kerk en het voelt een tikje ongemakkelijk om dat te zeggen. Men ziet mij als de malle schrijver uit New York die er toch bijhoort omdat hij kan schieten en paardrijden. Ik heb een geweer. Soms vertel ik dat aan kennissen in New York, om ze op de kast te jagen. Dan roepen ze: “Hoe kan je op dieren schieten?” Dan zeg ik: “Jij zit kip te eten en je neemt geen enkele verantwoordelijkheid voor de dood van de kip, die koop je gewoon.”

Wanneer is dat jagen begonnen?

Ik was een jaar of dertien toen ik op vogels begon te schieten. Ik had het niet van mijn vader, die deed dat niet. Het had te maken met het lezen van schrijvers als Hemingway en Jack London. Jagen en vissen heb ik altijd leuk gevonden. Vliegvissen in Montana is wel iets voor mij maar ik zou er niet kunnen wonen. Om negen uur ’s avonds wil ik de stad in.

Het nadeel van de stad is dat je er geheel door in beslag genomen kunt worden. Als ik wil, kan ik hier elke avond naar een evenement. Er is altijd wel een voorstelling van een boek, of de première van een film of van een theaterproductie, een cocktailparty, een bezoek van een buitenlandse schrijver, een filmproducent die me wil spreken over een scenario. En overdag wil je een tentoonstelling zien, of bepaalde architectuur bewonderen. Ik kan hier de hele dag vullen zonder een letter te schrijven. De stad roept altijd.

In Tennessee leid ik een rustig leven. Daar heb ik veel tijd om te schrijven. En voor het vermaak zorgen we thuis. Maar na een paar weken word ik onrustig en moet ik weer naar de stad. Elke schrijver heeft zijn favoriet gebied. Voor Raymond Carver was dat het noordwesten van de VS. Voor Martin Amis was het Londen. Voor Hemingway was het Spanje. Voor mij is het New York.

Je zit tussen twee plekken, tussen Shakespeare en de Stones, tussen hang naar en afkeer van de sterrencultuur. Heeft die positie ook te maken met de generatie waartoe je behoort? Je bent van ’56 en zit dus tussen de eerste lichting babyboomers, die een nieuwe weg zijn ingeslagen, en hun eigenwijze kinderen.

Dat heeft ermee te maken, ja. Neem mijn vriend Bret Easton Ellis, die geen seconde denkt aan een verwijzing naar Shakespeare. Bret leeft veel meer in de popcultuur. Hij is zeer belezen, maar in zijn fictie lijken verleden en traditie niet te bestaan. Het is alsof hij nooit een boek gezien heeft. Ik vind het heel interessant maar zo zou ik niet willen schrijven. Hij is beduidend jonger dan ik.

Ik zit ertussenin, maar daar zit ik niet mee. Goed, het politieke gedoe was zo’n beetje over toen wij kwamen kijken, maar mijn generatie kreeg het hedonistische deel cadeau. Wij profiteerden van de seksuele revolutie en de drugs, en we hoefden niet naar Vietnam! In de jaren zeventig en begin jaren tachtig bestond er nog seks zonder aids. Ik heb medelijden met de twintigers van nu; zij moeten beperkingen ervaren rond seks. Toen ik er oud genoeg voor was, waren de meeste meisjes aan de pil. De strijd was gestreden en er was geen aids, prachtig toch? Een tussenperiode.

De jaren tachtig waren een bijzonder uitbundige tijd. Decadent en hedonistisch. Manhattan was feest. Elke nacht zuipen en drugs, en overdag werken. Hoewel ik het terugkijkend ook een naïeve tijd vind, vergeleken met de jaren negentig. Men was minder zelfbewust, misdroeg zich maar op een onschuldige manier. We stelden het krijgen van kinderen uit want we hadden te veel lol en moesten carrière maken en wilden veel geld verdienen. Ik ben pas vier jaar geleden vader geworden en toen was ik tegen de veertig.

De crash van ’87 was de alarmbel. Een oproep tot soberheid. Ik had geen cent in aandelen, maar toen ik de dag na de crash wakker werd, wist ik dat er iets was veranderd. Er hing ineens een andere sfeer in de stad. Men besefte dat er zoiets bestond als geld verliezen en doodgaan. Het was de ochtend na een feest, als je de scherven moet opruimen.

Nu kennen we de grenzen en de excessen. Het gaat goed, maar iedereen is voorzichtiger. De drugs zijn nooit verdwenen maar je loopt er niet mee te koop. Er is meer geld dan ooit maar je ziet de verlengde limousines niet meer. Een kwestie van mode. Als je nu 4000 dollar aan kleren wilt besteden, koop je niet meer een Engels maatpak maar een kasjmiertrui met opstaande kraag of een eenvoudig leren jasje. In plaats van met die limousine rijd je met een Range Rover van 50.000 dollar.

Gebruik je nog drugs?

Al een tijdje niet meer. Op een ochtend werd ik wakker, een half uur nadat ik was gaan slapen, en mijn kinderen keken me aan op een manier dat ik dacht: foute boel. Ik zal nog wel eens wat gebruiken, maar je kijkt er anders tegenaan als je eenmaal vader bent. En ach, ik heb alles gehad en er dui-zen-den dollars aan uitgegeven. Ik heb niks gemist.

Jay McInerney, Modelgedrag, Meulenhoff, 189 p., 698 fr.

Jim Schilder / Foto’s Van Parys

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content