Het zal je maar gebeuren, een literatuurprijs krijgen voor het ‘verkeerde’ boek. Dat overkwam Jan Posman, auteur van ‘Een brief aan Jack Nicholson’, winnaar van de ‘Gouden Gids Manuscriptprijs 2001’.

Hij heeft geen naam, de man die Jack Nicholson een brief schrijft. Hij heeft wel een ex-vrouw en een vijftienjarige dochter die Glaschja heet en met wie hij via cassettes communiceert. Cassettes die hij inspreekt als hij in zijn oude DS onderweg is naar een bespreking op het reclamebureau waarvoor hij zonder veel enthousiasme opdrachten uitvoert. Verder heeft de naamloze ik een stuk of wat minnaressen en als onderbuur een losgeslagen schilder met wie hij de mensheid graag mag classificeren. Niet alleen in culturo’s en Neanderthalers, droogkloten en designkickers, maar ook in zeer specifieke categorieën als mensen die hun schilderijen in meubelzaken kopen, mensen die achteraf niet in de wc-pot kijken en mensen die een katholiek internaat in West-Vlaanderen hebben overleefd, nog altijd vrij rondlopen en doopfeesten vieren in restaurants die Het land van belofte heten.

Je zou kunnen stellen dat de man zijn draai nog niet gevonden heeft. “Hoe ik dat leven ook inricht of stuur, ik kan me nooit aan iets overgeven en nooit bedenken dat het voor mij moet zijn zoals het nu is. In Nederlands van boven de Moerdijk: I never go for it.”

Maar een ‘maatschappelijk aanvaarde waanzinnige’ is hij niet: hij heeft zijn eigen ’trucs voor leefbaarheid’, die hij doorgeeft aan zijn dochter en na allerlei onverwachte wendingen ten slotte ook neerschrijft in een brief aan de acteur Jack Nicholson in wie hij een zielsverwant vermoedt.

“Ik kan me voorstellen dat elke uitgever, als hij ’s ochtends de bus licht, tegen beter weten in hoopt er een manuscript van dit kaliber in aan te treffen”, schreef Jos Borré in De Morgen over Een brief aan Jack Nicholson. Jeroen Overstijns van De Standaard heeft er dan weer geen goed woord voor over: “Meer schrijfdrift dan ideeën, een gebrek aan structuur en inhoudelijke samenhang.” En dat er niet veel gebeurt in die dag uit het leven van een copywriter. Nu, dan zou ik die Overstijns zijn agenda wel eens willen zien. Niet toevallig De Standaard, zullen we maar denken.

Toegegeven, dit is geen roman die de loop van de literatuurgeschiedenis zal veranderen. Maar wel het soort boek dat bij elke lezer met ook maar een greintje ironie doorlopend een bitterzoet gevoel van herkenning oproept, omdat de beschouwingen over vriendschap, relaties en intimiteit verdraaid raak zijn. Toch niet slecht voor een roman die volgens de auteur zelf min of meer per ongeluk bekroond werd.

Jan Posman: Toen ik in De Poëziekrant over de Gouden Gids Manuscriptprijs las, had ik net een boek klaar: een heel dik geval waar ik lang aan gewerkt had. Achteraf heb ik ook Een brief aan Jack Nicholson ingestuurd, dat lag er toch maar. Toen ik hoorde dat ik die prijs gewonnen had, was ik dat al lang vergeten. Ik dacht dus dat die andere roman bekroond was, het boek waar ik zelf zo tevreden over was. Maar nee, daar vonden ze dus niks aan, wat redelijk frustrerend is. Natuurlijk is een prijs krijgen prettig, maar Jack Nicholson is zes jaar oud en je wordt toch graag getaxeerd op iets waar je mee bezig bent. Intussen werk ik aan een nieuw boek, dat in grote lijnen klaar is en – als alles goed gaat – volgend jaar uitkomt.

Was het al lang een brandend verlangen, een boek schrijven?

Een brandend verlangen? Ik heb het in elk geval altijd gedaan, maar dan op zo’n extreme manier dat er nooit iets van kwam. Toen ik twintig was, las ik bijna uitsluitend experimentele literatuur. Ivo Michiels, dat soort auteurs. Een ‘normaal’ boek, waarin iemand in een auto stapt, een sigaret opsteekt, naar de winkel gaat en daar een dooie vrouw aantreft, dat vond ik compleet belachelijk. Ik wilde het soort literatuur schrijven waarin je geen genreverschillen hebt: proza met elementen van poëzie, ritmisch en toegespitst op interessante combinaties van woorden. Maar nadat ik her en der manuscripten had aangeboden, wilde ik ook wel eens een boek uitgegeven zien. Een brief aan Jack Nicholson was eigenlijk een soort compromis tussen traditioneel en experimenteel proza.

Ineens kreeg ik niet langer een standaard bedankbrief van de uitgevers, maar bladzijden en bladzijden met suggesties: ‘Ja, dat is allemaal heel mooi wat u daar doet, meneer Posman, maar er moet nog wel wat aan gebeuren…’ En zo kwam ik op het idee om er een dag uit het leven van een reclameschrijver van te maken, zo had ik meteen ook een structuur. Ja goed, die man van De Standaard doet daar nogal smalend over, maar volgens mij hanteert hij een heel oud romanconcept en verwart hij structuur met intrige. Maar ik wilde geen intrigeboek schrijven waarin je van tevoren alles uittekent en dan invult. Op die manier is schrijven geen avontuur meer. Nu ja, aan de andere kant is zo’n recensie natuurlijk alleen maar reclame. Als die Overstijns schrijft dat de ik-figuur een ‘ik-krab-voortdurend-aan-mijn-ballen-indruk’ maakt, dan kan ik mij voorstellen dat aardig wat mensen denken: dat wil ik wel eens lezen.

Is het hoe dan ook het boek geworden dat je in je hoofd had?

Het is nooit goed genoeg, natuurlijk. Voor mij is alles veranderd sinds ik Julio Cortázar las. De film Blow-up van Antonioni is op een van zijn verhalen gebaseerd. Die man is zeer taalgericht, maar hij schrijft ook prachtige verhalen. Dat is waar ik naar streef. Het heeft ook met de cinematografie te maken: goed, die heeft veel aan de romanliteratuur ontleend, maar ze heeft zoveel meer middelen om er van alles aan toe te voegen. Bruce Willis die in Pulp fiction bij zijn liefje komt, nadat zijn maat aan flarden geschoten is: ‘Zed’s dead’… De manier waarop hij dat zegt, dat is een onvergetelijk moment in de film. In een roman kan zo’n zinnetje nooit dezelfde impact hebben. Als romanschrijver moet je daar rekening mee houden: je moet je taal exploreren en interessant maken. Wat ik in een roman wil vertellen, is nog nooit verfilmd. Nu ja, ik heb mooi praten. Onlangs liep er in mijn straat een man te lezen. Helemaal verdiept in zijn lectuur was hij, hij lééfde in dat boek. Dat zie je nooit meer tegenwoordig, dus ik die man achterna. Bleek dat hij iets van Pieter Aspe aan het lezen was. Waar blijf ik dan met mijn theorie, als blijkt dat mensen massaal detectives kopen.

Wat heb je met Jack Nicholson?

Dat vraagt iedereen. Waarom niet Marlon Brando of James Dean? In de eerste plaats omdat Jack Nicholson bepaalde trekken heeft die mij aan mijn vader doen denken. Het boek is dan ook ontstaan in de periode na mijn vaders dood. En One Flew over the Cuckoo’s Nest was de eerste echt goeie film die ik in mijn leven gezien heb. Een absolute openbaring, dertien moet ik toen geweest zijn. Het is ook een goed acteur natuurlijk en het soort man waarin je jezelf wilt herkennen. En tegenwoordig komt Nicholson vooral in de boulevardpers wegens zijn perikelen met vrouwen en dat was dan weer perfect transponeerbaar op mijn ik-figuur die ook met relaties worstelt. Maar het eigenlijke idee voor het boek heb ik van een vriend, ook een groot Nicholson-fan, die toen hij eens heel diep in de put zat, zei dat hij Jack een brief ging schrijven. Hij heeft het bij mijn weten nooit gedaan. Ik wel.

Je romandebuut is niet autobiografisch, maar er zitten natuurlijk wel elementen van jezelf in de ik-figuur. Hoe doseer je zoiets?

Ja, hoe gebeurt dat? Ik ben geen reclameschrijver maar leraar, ik ben nooit getrouwd geweest en dus ook niet gescheiden, ik heb geen dochter. Maar het is niet toevallig dat de ik-figuur geen naam heeft. Dat kan niet, want je schrijft vanuit dat personage. Heel vreemd, ik schrok er zelf van. Je zou zijn naam natuurlijk door iemand kunnen laten uitspreken, maar ook dat heb ik niet gedaan. Kijk, als je zo’n personage creëert, heb je drie elementen nodig: persoonlijke ervaringen, observaties en verbeelding. Het is niet zo dat je jezelf als uitgangspunt neemt en daar dan wat slagroom rond klopt. Nee, je gaat jezelf ook ontluisteren en dat vind ik juist prettig om te doen. Want iedereen die je kent, zit te vissen: ‘Wat zit er nu van jou in?’ Dat is niet de bedoeling, maar het gebeurt toch. Waarom? Omdat het bij momenten zo intiem is, denk ik. Die ingesproken boodschappen voor Glaschja, de dochter. Volgens mij veronderstellen mensen dat je zoiets niet kunt verzinnen, maar dat kun je wel. Niet dat ik mijzelf met Flaubert wil vergelijken, maar die zei toch ook: ‘ Madame Bovary, c’est moi‘?

Je geeft jezelf hoe dan ook bloot. Want de ideeën kunnen alleen maar van jou komen.

Blootgeven, daar heb ik eigenlijk weinig problemen mee. Enerzijds ben ik absoluut geen sociaal iemand, ik heb allerlei problemen met communicatie. Maar anderzijds kan ik heel vrijpostig zijn: dingen vertellen die men gewoonlijk niet vertelt, om reacties uit te lokken. Daar heb ik totaal geen moeite mee, ik doe het graag. Om een boek als Brief aan Jack Nicholson te schrijven heb je dat soort natuur nodig. Natuurlijk heb ik bij de publicatie ook wel eens gedacht: ‘Gaan tante zus en nonkel zo dat nu ook lezen?’ Maar daar moet je afstand van nemen, anders was het boek er niet. Ik ken mijn beperkingen: ik kan geen romans schrijven zoals John Irving of Paul Austen, vol personages en intriges. Dan moet je uit een ander vaatje tappen en je eigen intimiteit analyseren, bijvoorbeeld, voor zover ze een universele waarde heeft. Naar de reacties van lezers te oordelen ben ik daar redelijk in geslaagd. De herkenbaarheid maakt het boek.

Soms is er een totaal gebrek aan identificatie nodig om iets genietbaars te maken, schrijf je ergens.

Dat kan ook. Kijk, zo’n dame die daar trappist zit te drinken met een bonthoed op, dat staat zo ver van mij af dat het grappig en genietbaar wordt. Maar verwondering kan ook muteren. Soms zie je dingen waarvan je denkt: dit is een droom die ik niet wil hebben. Dingen die zover van je afstaan dat ze van een andere wereld lijken. Als je achttien of twintig bent, zijn die ivoren-torentoestanden heel normaal. Toen ik in de jaren tachtig literatuur studeerde, voelde ik mij een voorhistorisch wezen. En ook bij mijn studiegenoten was dat ‘wij en de anderen’-gevoel heel sterk. Informatica hoorde je toen te studeren of marketing. Toen we afstudeerden en in de wereld terechtkwamen, vervaagde dat gevoel. Maar tegenwoordig… Hoe ouder ik word, hoe meer ik van bepaalde dingen begin te vervreemden. De kloof tussen de waarden die ik voorsta en waarvoor ik wil leven en een bepaalde realiteit wordt steeds groter. De Big Brother-toestanden op televisie: dat hopeloze gezeik van stompzinnige figuren die daar maar bier zitten te zuipen en elkaar beduvelen. Waarom willen de mensen dat zien en waarom willen de media dat naar buiten brengen? Mijn verwondering slaat om in verbijstering en dat vind ik niet prettig.

Je bent leraar. Heb je dat gevoel van vervreemding ook op school?

Natuurlijk. De leerlingen zeggen soms dingen waar ik totaal niet bijkan. Pas op, ik ga dan nog door voor een enigszins begrijpende leraar. Het is ook de manier waarop ze je behandelen. Toen wij naar school gingen, vonden wij leraren en directeuren natuurlijk ook mispunten en te mijden individuen. Nu gaat dat veel verder: wij zijn echte sukkelaars in hun ogen. Het is ook heel pragmatisch allemaal: zelfs leerlingen die goed bezig zijn op school dromen niet van een serieuze studie. Ze zouden bij wijze van spreken nog liever een frietkraam beginnen om snel geld te verdienen.

Maar je blijft wel lesgeven.

Wat wil je, ik kan niets anders. Ach, dat is natuurlijk niet de enige reden. Er zijn ook leerlingen met wie ik het goed kan vinden. Met jonge mensen omgaan is hoe dan ook verrijkend: je vangt dingen op waarvan je anders totaal geen notie zou hebben. Ik vraag ook naar de dingen waar ze mee bezig zijn. De nieuwe preutsheid die er tegenwoordig heerst. Sommige leerlingen komen nu naar mij: ‘U hebt een seksboek geschreven.’ Maar jongens toch, dat is toch niet waar. Het gaat over intimiteit en dat is toch een deel van het leven. Maar daar zijn ze nu juist bang voor. Over seks wordt ontzettend veel gepraat: als er iemand zijn of haar maagdelijkheid verliest, dan weet iedereen dat. Maar op de honderd leerlingen die ik heb, zijn er misschien twee paartjes. En die een relatie buiten de school hebben ook niet gek veel, denk ik. In mijn tijd zou ik dat vreselijk gevonden hebben. Jong zijn, dat was experimenteren en liefjes hebben en elkaars kleren uittrekken. Maar nu zijn de jonge mensen heel bang. Iedereen denkt dat het door aids komt, maar ik denk eerder dat het komt doordat ze zien wat de oudere generatie ervan gebakken heeft. In vele gevallen zijn zij daar het slachtoffer van. Daarom zijn ze ook zo gehecht aan trouw. Dat scheidingsgedoe van hun ouders, dat zal hun nooit overkomen, daar zijn ze heilig van overtuigd.

Ze zetten zich af tegen de oude viezeriken.

Ja. Of ze zien ons als stakkers die er nooit uitgekomen zijn, die het raadsel niet hebben kunnen oplossen. Ze denken dat ze de problemen a priori gaan uitsluiten, maar dat is natuurlijk onzin, ze krijgen het even moeilijk als wij.

Over intimiteit gesproken: zelfs als je ik-figuur ligt te vrijen, houdt hij niet op met observeren. Volgens mij vinden veel vrouwen dat nogal verontrustend.

Ja, dat is een ramp natuurlijk, daar komt de ware mannenaard boven. Mannen laten zich niet gaan tijdens het vrijen, tenzij helemaal op het eind. Ik heb daar natuurlijk geen exacte cijfers over, maar het zou mij niet verbazen als negentig procent van de vrouwen tijdens het vrijen de ogen sluit, terwijl evenveel mannen ze openhouden. Volgens mij is dat zuiver biologisch bepaald. Stel je zo’n oersituatie voor waarin er genomen en gevlucht wordt, dan moet je als man toch alert blijven, want elk moment kan er iemand vanachter een rots komen en je doodknuppelen en je werk overnemen.

Je moet daar maar eens op letten: liefdesscènes in mannenboeken zijn altijd heel visueel, vrouwen schrijven meer over wat ze gewaarworden. Misschien is het voor vrouwen inderdaad een rare gewaarwording, visuele vrijscènes lezen. ‘Is het dat wat een man meemaakt in dit spel? Ligt die alleen maar te kijken hoe ik ben en wat ik doe?’ Ja, ik denk het wel. Met dat soort dingen ben ik veel bezig. En als ik erover schrijf, moet ik mij voortdurend inhouden. Het liefst zou ik een roman schrijven met louter dialogen, afgewisseld met intieme scènes. Ik moet natuurlijk opletten dat ik niet te bombastisch klink, maar de intimiteit die je met een mens kunt hebben, dat is toch het waardevolste in je leven, daarnaast verbleekt alles. Goed, daar moet je bij de meeste mannen niet mee aankomen, met zo’n uitspraak. Maar het is hoe dan ook wat ons van de dieren onderscheidt en daar hebben we het toch over als we romans schrijven.

Je alter ego in het boek denkt ook veel na over relaties, maar dat maakt het er niet gemakkelijker op.

Nee, maar hij blijft het wel boeiend vinden. Dat is zijn manier om met die moeilijke werkelijkheid om te gaan. Een romanticus zou ze ontwijken, maar dat doet hij niet. Hij stelt vragen over relaties, over hoe vrouwen denken en wat ze precies van mannen verwachten. Hij transponeert het ook op zijn dochter. Op die manier maakt hij zijn leven leefbaar. Wat moeilijk is, is per definitie boeiend, tenzij het te veel wordt. Kijk, een van de problemen tussen mannen en vrouwen is volgens mij dat mannen in wezen polygaam zijn. Ik heb van die situaties meegemaakt in mijn leven. Als kind was ik ontzettend braaf, een beetje angstig ook. Het soort jongetje dat bij vechtpartijen als verzoener optrad. Maar toen ik vriendinnetjes kreeg, bleek ik een soort slechterik te zijn. Want het onbekende was altijd aantrekkelijker. Als ik een meisje beter leerde kennen, dan kreeg ik met de kleine kantjes te maken: het veeleisende, het zeurderige, het jaloerse. Daar ging ik mij dan zo op fixeren, dat er niets anders meer was. Met het gevolg dat de liefde doodging en er er weer iemand anders heel aantrekkelijk werd. Die overgang van brave jongen naar slechterik, daar had ik het zelf heel moeilijk mee. Met de jaren word je milder. Want natuurlijk heb je ook behoefte aan warmte en intimiteit en iemand waar je alles kunt aan zeggen en desnoods bij huilen. Maar die andere hunkering blijft hoe dan ook bestaan. Het boek waar ik nu aan werk, gaat over een man die in een midlife crisis zit, ook al wil hij dat niet toegeven. Hij besluit in Amerika Route 66 te gaan afleggen, terwijl hij het complete oeuvre van Frank Zappa beluistert. Een en ander loopt grondig fout, maar uiteindelijk komt hij in een soort paradijselijke situatie terecht bij een vrouw die hem volledig begrijpt. En ja, dat blijkt dus ook niet te deugen. Mannen en vrouwen, het blijft tobben. En via geen enkel ander kanaal – poëzie, wetenschap, filosofie – kun je het gedachteproces daarover zo goed weergeven als in een roman. Waarvoor zou je zo’n boek anders schrijven?

Jan Posman, Een brief aan Jack Nicholson, uitg. Manteau, 263 p., 705 fr./ 17,47 euro.

Linda Asselbergs / Foto Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content