In de nieuwe show van De Nieuwe Snaar, De Vierde Maat, worden 32 instrumenten bespeeld door de vier leden van het muziektheatergezelschap. Niet alle instrumenten liggen voor de hand: een marimbula bijvoorbeeld, een baritonukelele, een plastic banjolele. En er is een paard als metronoom.

Eerste scène. Amsterdam.

Een kleine, inmiddels ter ziele gegane platenfirma organiseert een reisje naar Amsterdam. Er worden kostbare opnames uitgegeven: een met liefde gemaakte cd met muziek van de theremin, een bizar instrument dat klanken maakt van de storing die een hand teweegbrengt in een magnetisch veld. De bespeler ervan beweegt als een tovenaar zijn handen in het ijle; de klank van de theremin heeft iets van een zingende zaag. Onze chauffeur zal met graagte het instrument uitproberen, en hij verbroedert met oude bekende Fay Lovski die het ding demonstreert. Later verdwijnt hij voor een halfuurtje met producer Gert-Jan Blom, om daarna terug te komen met een grote houten bak waarop metalen lippen zijn bevestigd, een soort basduimpiano. Enkele maanden later zal de houten bak weer opduiken in De Vierde Maat.

Tweede scène. Thuis.

We zitten op een bovenverdieping bij Jan De Smet, hij was enkele maanden geleden de chauffeur. In de werkplaats van deze knutselaar van muzikale rariteiten hangen en staan enkele tientallen instrumenten. Vele accordeons, maar ook een hele reeks ukeleles, gitaren in alle maten en vormen, en het instrument waarover hij me aan de telefoon al vertelde, wegens niet kunnen wachten: een resonator-tenorgitaar van National Steel uit de jaren ’30. Het zal de leek niet veel zeggen, maar de kenner weet dat dit een vrijwel uniek stuk moet zijn. Zoals boeren de aarde van hun akker proeven, zo wordt het instrument doorgegeven om eraan te voelen, in de armen te passen en er even aan te ruiken. “Heb ik geruild”, zegt hij. “Het was een goede ruil voor een bizarre gitaar die eruitzag alsof ze van golfkarton was”.

Aan het plafond hangt nog een plastic gitaar, en aan een richel een reeks kleinere snaarinstrumenten. Ukeleles in diverse vormen, een tiple, een instrumentje met de kop van de fadogitaar, banjo-achtige dingen. En op de kasten, op de grond en overal elders: accordeons.

Ergens staat de gitaar van zijn vader, want ook noten vallen niet ver van de boom.

“Ik heb mijn vader niet goed gekend, hij is gestorven toen ik twaalf jaar was. Maar ik heb uiteraard veel over hem gehoord, en ik heb ook nog een aantal spullen van hem. Mijn vader had een gewone job, maar in zijn vrije tijd deed hij voor een groot deel wat wij nu doen. Hij speelde gitaar en accordeon, en tijdens het weekend trad hij op, KWB-avonden en zo. Ik heb ook nog een boekje teruggevonden met gelegenheidsgedichten die hij schreef. En dat doe ik ook wel eens. Ik herinner me dat hij een muzikale show had. Als hij tijdens het weekend een matinee had, mochten we soms met hem mee. Ik heb zijn gitaar hier nog steeds liggen. Toen ik een jaar of elf was, kreeg ik ook mijn eerste instrument: een ukelele, omdat een gitaar nog te groot was voor mij. En daarmee is het begonnen: ik ben aan de gitaar en het accordeon blijven hangen.”

“Accordeon kwam er pas later, want dat was in die tijd toch wel een heel ouderwets muziekinstrument. Maar in onze eerste groep bleek dat het perfect was om zowel de bassen, de begeleiding en het ritme te spelen. Zo begon ik meer en meer accordeon te spelen, tot ik niks anders meer deed. Mijn broer Kris had het voor blaasinstrumenten: toen vooral de hobo en Engelse hoorn, maar nu ook de c-saxofoon en basklarinet. Maar in de eerste plaats was hij een drummer.”

Zelf is Jan De Smet in de eerste plaats accordeonist: het rijtje ’toetsen met bretellen’ op de kast is indrukwekkend. “Ik speel eigenlijk maar op één merk. Vroeger heb ik er nog geëxperimenteerd met andere merken, maar ik speel alleen nog maar op Cruccianelli-accordeons. Ze klinken het best, hebben een geschiedenis en de juiste klank, het juiste gevoel. Maar ik koop nooit nieuwe accordeons, er moet al op gespeeld zijn. Ik laat ze altijd reviseren en stemmen door Leonard Blaute, de vader van Jean, en dan nog ben ik minder geld kwijt dan wanneer ik ze nieuw zou kopen. Een van de instrumenten die ik onlangs heb gekocht, is een basaccordeon. Dat is er een zonder baskant, maar het klavier kan twee octaven lager dan een gewoon accordeon; het werd vooral in accordeonorkesten gebruikt. Ik gebruik dat nu in onze show om een wat weemoedig nummer te spelen, en ook op vier nummers van de laatste cd van Raymond van het Groenewoud is het basaccordeon te horen. Ik ben in hart en nieren een begeleider, en daar voel ik me ook het best bij. Ze bellen me vaak voor opnames, en dan vraag ik altijd wat de bedoeling is. Als ze een virtuoos accordeonist nodig hebben om een musettestukje of iets dergelijks te spelen, dan stuur ik ze door naar Ad Cominotto of Rony Verbiest. Die kunnen dat veel beter dan ik. Ik moet uren en dagen studeren op zo’n solootje, en dan is het nog niet echt je dat. Maar als ze bijvoorbeeld een zydéco-begeleiding nodig hebben, dan ben ik de man.” ( Zydéco is volksmuziek van Franstalige Amerikanen langs de Mississippi, sterk geïnspireerd door de Amerikaanse blues en de Franse musettemuziek, nvdr.)

Jan De Smet raapt een lelijk roze accordeon op van de vloer. “Dit is een merkwaardig ding. Het heeft de klank van een Decap-orgel, daarmee kun je alleen kermismuziek spelen. Moet je luisteren…”

Derde scène. Amsterdam (bis)

Enkele uren later rijden we weer naar Amsterdam. Toen we de afspraak maakten om het over zijn instrumentenpassie te hebben, wou hij me meenemen naar Amsterdam, naar Palm Guitars en zijn vriend Sören Veenema. Als we instappen hebben we twee extra passagiers, Luc Tegenbos en Peter Van Eyck, bezielers van het Ukulogisch Museum. Onderweg krijg ik les in de ukulogie. Het Hawaïaans viersnarig gitaartje blijkt in de handen en de geesten van het gezelschap meer te zijn dan het lijkt. Bij wijze van historische achtergrond vertellen ze me over het opdelven van de mummielele in Egypte, een bronzen ukelele in Patagonië, (het Ukulogisch Museum is een afdeling van de Fundación Patagonista), en de vondst van het uccordeon, de uitvinding van de Ucconde (een Afrikaans geval), de drummelele, een stommelele (voor doven), een telelele (met telefoonaansluiting). Kortom, enige ironie maakt zich meester van het gezelschap. Wat als een grap begon, is uitgegroeid tot een kunstzinnig project en een stal vol instrumenten, waarvan enkele exemplaren speciaal voor het museum gemaakt zijn. Jan De Smet is erelid van het gezelschap.

“Het feit dat we bij De Nieuwe Snaar verschillende muziekstijlen willen spelen, leidt tot een zoektocht naar instrumenten. Vijftien jaar geleden heb ik op die manier de calypso ontdekt. Natuurlijk kende ik Harry Belafonte, maar de originele Caraïbische calypso van Sir Lancelot, Wilmoth Houdini en Growling Tiger heb ik pas later ontdekt. Toen we die muziek wilden spelen, kwam ik bij de ukelele terecht die ik van mijn vader had gekregen. Toen ik gitaar begon te spelen, was de ukelele in een hoekje beland, maar met de calypso diepte ik die weer op. De baritonukelele is een van mijn lievelingsinstrumenten geworden, omdat je er op een bepaalde manier op kunt swingen. De baritonukelele heeft een handig formaat en is ook een typisch begeleidingsinstrument.”

We zijn in Amsterdam aangekomen. De plaats van de fotosessie is het volgestouwde winkeltje van Sören Veenema die uit een kast enkele dobro-ukeleles van de jaren ’30 tevoorschijn tovert, en die aan de muur, het plafond en overal elders sitars, tars, tiples, duduks, traverso’s, accordeons, percussie-instrumenten, dobro’s, gitaren, harmoniums en meer moois heeft hangen. Er wordt gekeurd, geprobeerd, gediscussieerd over ouderdom van een instrument, welke de mooiste tekening heeft, en hoe zoiets nu ook weer heet. Veenema heeft een groot netwerk van bizarre-instrumentenliefhebbers.

Jan De Smet: “Het gebeurt soms dat er instrumenten op een bijna wonderlijke wijze tot bij ons komen. Ik denk bijvoorbeeld aan de phonofiddle. Veel mensen denken dat het een van de instrumenten is dat we zelf hebben gemaakt. Het is een eensnarig vioolachtig instrument, dat op de wijze van een cello wordt bespeeld, met een paviljoen als klankvoortbrenger. Geert Vermeulen was daarnaar op zoek. Toevallig hadden we een gastoptreden in een televisieshow van Fred Brouwers. Een oude muzikale clown in Nederland had dat programma gezien, hij was met pensioen en wou zijn instrumenten wel van de hand doen, maar enkel aan iemand die ze zou blijven gebruiken. Die man had over de hele wereld gereisd met allerlei acts, en uiteindelijk heeft Geert die Stroh-viool zoals ze ook heet, en een concertinabandoneon van hem kunnen kopen. Het is een van de rare wegen waarop we aan onze instrumenten geraken. Soms geven we Sören de opdracht om voor ons op zoek te gaan, en hij belt ons als hij iets heeft waarvan hij denkt dat we het kunnen gebruiken. Voor de rest is het een zoektocht, soms maken we zelf eens iets na, zoals de marimbula van Gert-Jan Blom van Beau Hunks. Onze vierde man, Walter Poppeliers, bespeelt die marimbula nu, terwijl Kris steeldrums speelt en ikzelf een zeer lelijke plastic banjolele die de juiste vieze klank heeft. Tijdens dat liedje bespeelt Geert geen instrument, maar hij kruipt wel door een tamboerijn, dat is u misschien opgevallen”.

Vierde scène. De terugweg.

We vragen ons af of het gebruik van zoveel instrumenten door elkaar niet op novelty gaat lijken. “Nee, ik denk het niet. Het is vooral het samenbrengen van de ernst waarmee we met ons vak bezig zijn, en het gebruik van die ongewone instrumenten. Ik denk dat we een goede combinatie hebben gevonden met het spelen op modale instrumenten, hoewel het combineren van accordeon, hobo en viool niet voor de hand lag. Ook hebben we het gevoel dat het niet zozeer de instrumenten zijn die de klank bepalen, maar de inzet van de muzikanten. Je mag een goed klinkende gitaar hebben, maar als je er niet mee overweg kunt, dan krijg je er niks uit. Iemand als Django Reinhardt zou zijn muziek ook op een plastic gitaar goed hebben kunnen spelen”.

“Met bassist Walter Poppeliers hebben we wat meer rust in de groep gebracht, en voor De Vierde Maat werkten we ook aan de muzikale arrangementen. Maar wat we later nog zullen doen, ligt helemaal open. Al heb ik wel een paar ideetjes. Op onze zoektocht naar nieuwe instrumenten mochten we een kijkje nemen in de voorraad van het Instrumentenmuseum in Brussel. Die lag opgestapeld in de kelders rond de Kleine Zavel. En daar heb ik een caecilium gezien. Het heeft de vorm van een harp, maar het is een harmonium met een vrij riet dat trilt, met de toetsen op de schuine kant. Om de blaasbalg te doen werken, moet je een soort strijkstok heen en weer bewegen, en daar komt een klank uit die je helemaal niet verwacht. Ook visueel is het heel sterk. Ik heb toen gevraagd of we een van die instrumenten, er lagen er drie, mochten lenen. Nu liggen ze daar maar onder het stof. Wij zouden ze laten verzekeren, ze aan veel meer mensen laten zien dan er ooit in het museum komen. Maar de instrumenten zijn eigendom van de Belgische Staat, en dus mocht het niet. Toch hoop ik dat het ooit zal kunnen.”

“Moest ik daar directeur zijn, dan er zou zeker een afdeling grappige instrumenten komen, of instrumenten die grappig klinken. We hebben daar een opblaasbare gitaar gezien, met een opblaasbare rubberen klankkast, dat zal wel een hele rare klank geven. Maar ze was stuk. Ooit zullen we erin slagen om die na te maken, maar zo’n caecilium is daarvoor te moeilijk”.

Vijfde scène. Bijna thuis.

De nacht is vergevorderd als we Antwerpen binnenrijden. We zijn eerst nog naar een voorstelling gaan kijken van de Levende Juke-Box, een Nederlands duo met een hilarische en muzikaal sterke act. Geen instrumenten, maar bandjes en een paar grote boxen. Het brengt ons op De Nieuwe Snaar-paradox.

“Vroeger, vóór de geluidsversterking, had de trompettist de functie van een leadgitarist: het was de dictatuur van de decibels. Nu zitten wij met de paradox dat akoestische instrumenten versterkt worden door de meest hypermoderne en geavanceerde geluidsinstallatie. We hebben digitale geluidstafels met alle effecten die je maar wil, om de klank zo akoestisch mogelijk de zaal in te krijgen. We willen absoluut akoestische instrumenten gebruiken, maar we hebben hightech nodig om het te doen lijken alsof de klank van die kleine ukelele vanop het podium komt.”

We rijden Antwerpen binnen en hebben het nog over de afgrijselijke radioformules. “Vroeger heb ik zoveel ontdekt op radio. Dat kan nu niet meer, terwijl de smaak van het publiek zoveel breder is geworden”. En het tactiele van instrumenten. Kan hij een instrument voorbijlopen zonder het aan te raken? “Ik vraag altijd de toestemming, maar ik wil er altijd wel een keertje op spelen.”

‘De Vierde Maat’ van De Nieuwe Snaar in diverse Culturele Centra: 15, 16 en 17 september in Mol; 21 september in Aarschot; 22 september in Harelbeke; 23 en 24 september in Lier; 28, 29 en 30 september in Sint-Niklaas.

Oktober: 5 en 6 in Ternat; 7 en 8 in Alsemberg; 12 en 13 in Geraardsbergen; 14 en 15 in Torhout; 20, 21 en 22 in Mechelen; 26 en 27 in Wemmel; 28 en 29 in Houthalen.

In november en december komen Wevelgem, Ieper, Antwerpen, Tongeren en Gent aan de beurt. Daarna toert de show door Nederland, en in maart 2001 opnieuw in ons land.

Meer info: Tel. O2-657 24 3O.

Het Ukulogisch Museum is (nog) geen echt museum, maar een act van het duo kan geboekt worden via Postbus 81, 3000 Leuven, of op Tel. 02-731 75 03.

Gerry De Mol / foto’s Guy Kokken

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content