“New York is een stad zoals ik vind dat een stad moet zijn: een plek waar de mensen op elkaar zitten als in een bijenkorf.” Vandaaruit stuurt Jacqueline Goossens voortaan iedere week een column voor de laatste pagina van Weekend Knack.

Ik zou heel graag in Manhattan wonen. Maar als je daar een groot huis met een tuin wilt zoals we dat hier hebben, betaal je meer dan een miljoen dollar. Ik ben er wel eens geweest, in appartementen met zes kamers, in townhouses met drie verdiepingen en een binnentuin. Huizen waarin je niets van het verkeer hoort dankzij de dikke muren. Manhattan is een prachtige plek om oud te worden, als je geld hebt, zodat je kunt genieten van alles wat er is.”

Jacqueline Goossens geniet nu al volop van de stad. Ronddwalen is een van haar favoriete bezigheden, waarbij ze materiaal opdoet voor haar artikels. Geïnspireerd door legendarische chroniqueurs zoals Joseph Mitchell, die decennia geleden voor The New Yorker zijn observaties op schrift stelde, en door Maeve Brennan, een uit Ierland afkomstige vrouw die in goedkope hotelletjes leefde, eindeloos door de stad zwierf en ook in The New Yorker haar indrukken publiceerde.

Ook Jacqueline Goossens is gefascineerd door de details van het alledaagse. Door de watertorens bijvoorbeeld die de daken van de stad sieren en waarover ze onlangs een lezing bijwoonde door een fabrikant ervan. En ze is gefascineerd door de geschiedenis van de stad. “Die vertelt het verhaal van de wereld, zou je kunnen zeggen. Van overal zijn de mensen naar New York gekomen, en achter hun komst zit de geschiedenis van al die landen.”

Een paar uur eerder maakte ik de tien kilometer lange oversteek van Manhattan naar Staten Island, een van de vijf delen van New York City. Terwijl een stevige vrieswind voor schuimkopjes op het water zorgde, voer de pont langs het Vrijheidsbeeld, voor talloze immigranten destijds hun eerste glimp van de nieuwe wereld. Goossens wacht me op bij de terminal en vertelt in de blauwe pick-up dat ze graag eens een reis door de VS zou maken om te praten met oudere Belgische immigranten. Tegenwoordig hoor je vaak over de jongere generatie van doorgaans succesvolle ondernemers, maar er is weinig bekend over bijvoorbeeld de zoon van de Vlaamse boer die vijftig jaar geleden de overstap waagde, over zijn vallen en opstaan, over zijn visie op de ontwikkelingen in de VS en over zijn verhouding met het vaderland.

Goossens stopt in Clinton Street en wijst op het huis waar lezers van onder andere De Morgen zo vertrouwd mee zijn geraakt. Sinds 1993 heeft ze in die krant het dagelijks wel en wee van de straat met haar kleurrijke bewoners beschreven. De armoe, de sociale ontsporingen, de solidariteit. Maar zij en haar partner Tom Ronse, journalist en kunstenaar, wonen niet meer in Clinton Street. Na twaalf jaar was het tijd voor een verhuizing. Ze hebben half Staten Island bekeken maar zijn uiteindelijk op een paar honderd meter van hun oude stek beland, in Jackson Street. Ondanks die kleine afstand is het een wereld van verschil. Andere huizen, andere nationaliteiten, andere inkomens.

Je hebt eens gezegd dat je hier van de anonimiteit houdt. Maar in deze buurt ben je alles behalve anoniem.

Jacqueline Goossens: Veel mensen in de buurt kennen elkaar bij naam. Amerikanen beginnen makkelijk een gesprekje met elkaar, we wonen in dezelfde straat en we gaan deels naar dezelfde winkels. Maar tegelijkertijd zijn we zeer verschillend. Iedereen doet zijn eigen ding. De buurman heeft me van alles verteld over zijn familie en zijn ex-vrouw, maar ik heb geen idee wat voor werk hij doet. En als hij daar niks over vertelt, dan ga ik het ook niet vragen. Er is herkenning en er is het met rust laten. Misschien omdat we allemaal zulke verschillende achtergronden hebben. Ginds woont een mevrouw uit Bulgarije, daar iemand uit Bermuda, die is van Engeland en in dat grote witte huis zitten moslims uit Kosovo. Maar er zijn wel een paar onuitgesproken afspraken. We respecteren elkaars slaap en we maken de straat niet al te smerig. Zulke dingen definiëren de goede buur. Maar of hij nu zwart is of iets anders, dat doet er niet toe.

Uit “De beste straat ter wereld – leven in New York”, de bundeling van je columns voor De Morgen, blijkt dat je in België meestal zo’n beetje dezelfde vragen krijgt, deels in de sfeer van “hoe hou je het daar uit”. Vanwaar die negatieve ondertoon?

Ik kom uit een arbeidersmilieu waar men niet zomaar denkt aan verhuizen naar Amerika. Het is niet de norm. En de mensen krijgen veel stereotiepe informatie via televisie. Maar het is al verscheidene keren gebeurd dat bezoekers zeggen: “Nu begrijp ik waarom je hier geraakt bent.” Ze zien dat ik het belangrijk vind dat ik hier echt mijn eigen gang kan gaan. Ik zit in een hele grote stad en hoef geen verantwoording af te leggen voor wat ik doe. Ik heb hier mijn draai gevonden. Nergens anders heb ik zo lang gewoond als in New York. Ik voel me meer New Yorker dan Belg. Dat is niet arrogant bedoeld, maar als ik een definitieve keuze zou moeten maken, zou het New York worden. Ik hoef dat gelukkig niet te doen, want ik ben een luxe-emigrant. Niemand heeft ons gedwongen naar hier te komen. We hebben zekerheid achtergelaten in ruil voor iets compleet onbekends.

Ik ben altijd heel blij om familie en vrienden terug te zien. Ik vind België een fantastisch land om op vakantie te gaan. Bij de Amerikanen maak ik er ook veel reclame voor. Maar Vlaanderen is wel merkwaardig geworden. Als ik er doorheen rijd, zie ik het veel meer als één stad. Alles is makkelijk bereikbaar. Je kunt in Brugge iets gaan eten en in Gent naar de bioscoop gaan. Een Amerikaan zei me ooit dat hij Vlaanderen zo apart vond, want het was een stad met grote tuinen waarin koeien stonden. Als je hier een tijd woont en gewoon raakt aan de afstanden, dan denk je: hij heeft gelijk.

Uit het boek blijkt dat jullie natuurliefhebbers zijn. Een eind buiten de stad hebben jullie een blokhut. Zou je daar willen wonen?

O nee! Het is net als met België. Ik kom er graag maar niet te lang. Drie nachten in de blokhut is ideaal. Daarna word ik een beetje zenuwachtig en dan wil ik terug.

Zou je in Los Angeles willen wonen?

Nee. Het is te uitgestrekt, alles moet er met de auto. Een van de aardige dingen van New York is dat we op elkaar zitten. Je kunt te voet van de ene buurt naar de andere, van de ene sfeer naar de andere. New York is een stad zoals ik vind dat een stad moet zijn: een plek waar de mensen op elkaar zitten als in een bijenkorf. Dat gevoel van die eilanden hier vind ik heerlijk. De ruimte is beperkt, dus: hoe pakken we het aan?

Amerika is een racistisch land, dat kun je niet verbergen en het is iets wat me zorgen baart. Tegelijk zie je in New York een vreemde tolerantie. Het verbaast me hoe de boel hier toch maar draait met al die verschillende achtergronden, al die accenten, de immigranten die praktisch geen Engels spreken, onze verschillende kleding, de verschillende eetgewoonten. Maar het gaat, het beweegt. En ik vind het fantastisch om deel te zijn van die beweging.

Voor mij is dit de stad van de toekomst. In Europa mag rechts zich nog zo verzetten tegen immigratie, het is niet tegen te houden. Migratie is er altijd geweest. Maar door de technische mogelijkheden is het enorm toegenomen. Mensen willen overleven. Hier begrijpen velen dat het niet te stoppen is. New York is immers ontstaan door een groepje mensen uit verschillende streken van Europa.

In het boek “The 500 Year Delta” introduceert de futuroloog Watts Wacker het begrip “cityzen”. Hij stelt dat de wereldsteden steeds belangrijker worden en dat de bewoners veel overeenkomsten vertonen. Herken je daar iets in?

Ik denk dat dat steeds meer het geval is. Dat iemand van Londen, Berlijn, Rio de Janeiro, Johannesburg of New York zich makkelijk kan aanpassen. Het idee me nog eens onder te dompelen in een andere grote stad dan New York, spreekt me wel aan. Maar niet in een stad in de derde wereld. Ik vind het hier al vreselijk om zoveel armoede te moeten zien. In Rio of Dar es Salaam zijn de verschillen echt ongelooflijk.

Als Tom en ik daarover praten, zeggen we weleens: laten we vooral een basis in New York houden als we naar een ander land verhuizen. Ook al op het vlak van kunst, die een belangrijke plaats in ons leven inneemt, kunnen we ons geen betere plaats indenken. We hebben nu een stukje van die stad en dat houden we zo lang mogelijk vast. Want als het daar misgaat, dan hebben we niet het geld om hier nog terug te komen. Als we het huis in Clinton Street over een jaar of tien zouden willen kopen, dan is het zeker te duur.

Waarom zou het in die andere stad misgaan?

Ik weet het niet. Ik denk dat onze generatie de kans heeft om nog enorme politieke en sociale turbulentie mee te maken, met internationale gevolgen. Als je ziet hoe de wereldeconomie zich ontwikkelt, hoe de kloof tussen arm en rijk groeit… Ik hou er rekening mee dat het misgaat. Je moet je niet te zeer hechten aan een huis of aan je spullen. Je kunt ze verliezen, zoals de mensen in Bosnië of Angola alles hebben verloren.

New York draait, maar tegelijk zijn er veel spanningen. Ik besef het wel eens als ik op bezoek ben aan de Upper East Side. Vlakbij is Harlem, en hoewel er gelukkig steeds meer zwarten met geld wonen, is er nog grote armoe. Het is alsof je vandaar je hand kunt uitsteken en een Picasso kunt pakken: de rijkdom is op loopafstand. Sommigen van de rijksten en sommigen van de armsten zitten er pal naast elkaar. Die spanning is er altijd. Ik maak mij geen illusies.

Zou je in staat zijn tot een kantoorbaan van negen tot vijf?

Ik denk het niet, nee. Van mijn vader kon ik me ook niet voorstellen dat hij in een fabriek zou functioneren. Hij was chauffeur. Stro, hooi, planten. Hij heeft altijd heel hard gewerkt maar er ook geweldig van genoten dat hij alleen op stap was.

Je hebt orthopedagogiek gestudeerd. Was dat met een bepaald voornemen?

Nee. Ik wou een diploma maar ik wist niet wat ik wilde. Ik wist wel dat België te klein was. Ik kon niet tegen het idee dat ik na de studie een job zou vinden en dat dat het leven zou zijn. Verschrikkelijk beklemmend vond ik dat. Ik wist nog niet wat ik met mijn leven wilde doen. Tom en ik zijn toen op vakantie naar Tanzania gegaan en daar begonnen we te praten over de toekomst. Hij werkte bij de krant en wilde ook iets anders. In de winter van ’80 hebben we overlegd met De Morgen en Het Vrije Volk over wat we hier konden doen, zoals het verslaan van de campagne voor de presidentsverkiezingen. We hadden een beetje spaargeld, en we waren van plan zes maanden tot een jaar te gaan. Dat jaar was zo voorbij en we wilden nog niet terug. Ik heb toen in België ons huurhuis leeggehaald, de meubels bij verscheidene mensen ondergebracht, en in een mooi boekje opgeschreven bij wie precies. Maar dat boekje ben ik al heel lang kwijt, dus soms kom ik bij iemand binnen en dan denk ik: waar ken ik die kast toch van?

Uit je boek begrijp ik dat je moeder al vanaf je kleutertijd af en aan in de psychiatrie verblijft. Begreep ze destijds dat je je land verliet?

Ze begrijpt dat zeker. Maar ze stelt weinig vragen over mijn leven. Ze zit in haar eigen wereld. Het is ondenkbaar dat ze naar hier zou komen.

En je vader?

Hij is nog nooit op bezoek geweest. Maar hij dreigt er wel eens mee. Een van mijn beste vriendinnen hoopt eens een lang weekend met hem te komen. Ik zou het zeer leuk vinden. Maar de gezondheidstoestand van mijn moeder gaat er niet op vooruit. Hij vindt het steeds moeilijker om haar alleen te laten.

Wil je kinderen?

Nee. Ik denk dat ik geen goede moeder zou zijn. Dat ik er niet rustig genoeg voor ben. Ik denk dat het goed voor de wereld zou zijn als de onrustige mensen minder kinderen zouden hebben. Zoals verhuizen naar New York niet is voor iedereen, zo is het krijgen van kinderen ook niet voor iedereen.

In het begin van het boek staat een zin die suggereert dat het beter was geweest als je niet bestond.

Voor mijn moeder was het beter geweest. Voor iemand met zware psychische problemen wordt het leven nog gecompliceerder als er kinderen komen. Het is heartbreaking dat een vrouw vier kleintjes na elkaar krijgt en er niet voor kan zorgen. Heartbreaking voor haar. Wij hebben ons erdoor geslagen, en ik ben zeker dat er ook positieve kanten aanzaten.

Soms denk ik dat de basis voor mijn Wanderlust is gelegd toen ik als kleuter in de kostschool werd gestopt. We moesten ons huiswerk maken in een bibliotheek. Als ik ermee klaar was, gleed ik dikwijls onder de banken door naar de boekenkast. Lezen om het plezier van het lezen. Letters verslinden. Dan droomde ik altijd over op reis gaan.

Jacqueline Goossens, “De beste straat ter wereld – leven in New York”, Van Halewyck, 1998, 302 blz., 798 fr. Bundeling van de columns voor De Morgen.

Haar eerste column in dit blad staat op pagina 150.

Jim Schilder / Foto’s Bart Michiels

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content