Italiaans design

Lekker eten, corruptie en besneeuwde bergen, daaraan heeft het Italiaanse design zijn succes te danken. Zeggen Ettore Sottsass en Stefano Giovannoni, twee blinkende namen aan het designfirmament.

Soms denk ik: het moet met de genen te maken hebben. Die essentie van het Italiaanse design. Zoals onlangs nog, bij het verorberen van een lunch, hoog in de bergen. Het skigebied rond Plan de Corones bevindt zich volgens de landkaarten in Italië. Maar iedereen heeft het over Kronplatz en de inboorlingen spreken er Duits. Spaghetti wordt er tot moes gekookt in plaats van al dente. Orkestjes heten er Mister Kiss, en tuiten de lippen onveranderlijk voor Tirolergezangen. Und kennen kein Ende.

Het échte Italië begint slechts een paar kilometer verder, in Cortina d’Ampezzo. Je wordt er bij wijze van aperitief niet getrakteerd op grote pullen bier, maar op fijne glaasjes schuimwijn, prosecco. En het heen en weer laveren met de ski’s tussen beide gebieden is een uitgelezen methode om proefondervindelijk de talloze andere verschillen tussen beide culturen vast te stellen. Zelfs een Italiaantje van vijf kan je bij het buffet van het andere jonge gebroed onderscheiden, doordat hij geen poging onderneemt om met een bonte mengeling van al het voorradige – vis, vlees, kaas, aardappelen en pasta – op zijn bord een replica van de toren van Pisa te metsen. Het knaapje wikt en weegt, als betrof het een existentieel probleem, om vervolgens in opperste concentratie een paar bescheiden lepels van een enkele schotel op zijn bord te scheppen.

Waar Duitsers al van jongs af die merkwaardige voorkeur tonen om hun kapsel tot vloermat te laten verwilderen, zetten zelfs Italiaanse peuters quasi achteloos het haar met een zonnebril vast. Op het hoofd geplant als een diadeem dient hij, zoals zowat alles bij de Italianen, niet zozeer om te zien, maar om te worden bekeken.

Natuurlijk maken ook de kleren het verschil. Rijk aan stof, arm aan kleur. Het is niet dat Italianen contrasten schuwen. Of barokke gebaren. Integendeel. Moeder skiet in bont en is opgedirkt met juwelen. Maar de tegenstellingen blijven zuiver en scherp. Als de knaap bij het buffet: met een afkeer voor moespap en mengen.

Een cliché? Allicht. En toch.

“Iedereen loopt op een dag het geluk wel eens tegen het lijf”, zegt Jeroen Sanders, directeur van het Nederlandse meubelbedrijf Leolux. Zoals voor zoveel andere meubelfabrikanten, wereldwijd, bleek dat geluk voor hem de contouren en omvang van een Italiaan te hebben. De namen van de revolutionaire ontwerpen die Leolux met Stefano Marzano creëerde – Tavoli, Parete – proeven als een kus van Petrus: hun klank moet het laatste restje Nederlandse origine doen vergeten. Zelfs een Papoea grijpt vandaag nog altijd eerst naar een Italiaans woordenboek als hij een naam voor zijn ontwerp moet verzinnen. Om maar te zeggen: als het om smaak gaat, wil iedereen maar wat graag als een Italiaan door het leven.

Een van de stamvaders van het Italiaanse design, Ettore Sottsass, brengt weer die maagdelijk besneeuwde bergen te berde, als we in zijn kantoor in Milaan hengelen naar wat hem en vele landgenoten zo anders en succesrijker maakt dan alle andere ontwerpers, de Britten, Nederlanders of Fransen. “Ik vergelijk bouwen graag met koken. Mijn voorkeur gaat uit naar de Italiaanse stijl, een keuken die door de eeuwen heen door boeren, vissers en berggeiten overgeleverd werd. Ruw, en met ingrediënten die zichzelf blijven. Heel anders dan bij de Fransen, die zo gesofisticeerd met sauzen tekeergaan, dat je nog amper de essentie kan herkennen. De Franse gastronomie is gemaakt voor gepoederde pruiken in paleizen, terwijl wij met ons hart in de bergen blijven.”

Ook de meest bewierookte Britse ontwerper, Ross Lovegrove, heeft het over eten, drinken en bergen als we hem vragen naar de redenen waarom hij zijn ontwerpen het liefst in handen van een Italiaanse producent geeft. “Een uur vergaderen en dan vier uur lunchen, dat is wat anders dan vier uur vergaderen, om vervolgens gauw een rubberen sandwich te nuttigen, zoals hier. En het wonder is: het resultaat oogt zoveel beter. Als zat dat feesten daar voor iets tussen. Het heeft ook met de vele kleine ambachtslui te maken, die als bij wonder in die bergstreken zijn blijven voortbestaan. Dat fanatisme, die liefde voor het metier, die afwerking, die je met industrieel bandwerk onmogelijk evenaren kan – je vindt het haast nergens. Behalve daar, waar die traditie nog van vader op zoon wordt doorgegeven.”

Ettore Sottsass bundelde onlangs zijn foto’s in een boek. Het meest uitgebreide hoofdstuk bevat de kiekjes die hij maakte van keukens. Ruw uitgehouwen, volkse keukens uit zowat de hele wereld. Hij en zijn kompanen hadden onder meer de oude hoofdstad van Egypte in gedachten toen ze een naam verzonnen voor Memphis, de Italiaanse beweging die meer dan welke andere in de jaren ’60 een revolutie in de designwereld teweegbracht. De legende wil dat ze daarnaast ook aan het Memphis van Elvis dachten, een song van Bob Dylan, Howl van Alan Ginsberg, dat door Sottsass’ vrouw Fernanda werd vertaald, en de rest van de Beat Poets waarmee ze in de Verenigde Staten samenklitten. De meubelen van Memphis waren luid, vrolijk, kitscherig, hoekig, van plastic en artificieel. Maar nooit boertig, als een Duitser in de sneeuw.

Want een Italiaanse ontwerper is in de eerste plaats een intellectueel. Zijn oeuvre is een discours, elk werk afzonderlijk een statement. Zelfs de meest waanzinnig schellende kleuren, die Memphis gebruikte, waren bedoeld als een teken. Een kast werd een totem, en wansmaak was zomaar geen wansmaak: het was smaak die zichzelf bekritiseerde. “Want wat is design?” vraagt Sottsass. “Gaat het erom dingen te ontwerpen die nog beter verkopen dan de vorige? Of gaat het erom iets te ontwerpen waarmee we de dood nog beter in de ogen kunnen kijken?” Vroeger ging hij als een wilde met zijn nieuwste geliefde in de woestijn van Barcelona leven. En een nomade is hij gebleven. Hij is de tachtig voorbij, maar zijn zwerven brengt hem, met alweer een nieuwe geliefde, nog altijd naar China en Yemen.

Ongetwijfeld heeft het ook allemaal met het opleidingsniveau van de gemiddelde Italiaanse designer te maken. Dat nomadische, utopische, visionaire en intellectuele. En met de staat van de ruimtelijke ordening in Italië. Een doordeweekse Italiaanse designer heeft het diploma van architect op zak. Maar zelfs een grand old als Sottsass blijkt niet eens in een eigen ontwerp te leven. “Als architect moet je je wel tot design bekeren”, zegt Stefano Giovannoni, bouwjaar 1954, en wereldberoemd vanwege de objecten met dansende mannetjes die hij de voorbije tien jaar voor Alessi ontworpen heeft, “want van bouwen kan je hier niet leven. Grappig genoeg heeft dat ook met de architecturale rijkdom van dit land te maken. Steden zijn hier ware openluchtmusea, waaraan niet mag geraakt. Wat meer is: voor kleinere projecten wordt van overheidswege niet de begeleiding van een architect gevraagd. Voor grotere projecten moet dat wel, maar dan moet je als architect wel kunnen zwaaien met de juiste partijkaart. Architectuur is in dit land nog steeds een door en door corrupte zaak.”

Twee huizen heeft Giovannoni gebouwd, maar als ik ernaar informeer, blijkt al snel dat hij ze in zijn achterhoofd begraven heeft. Hij investeerde zijn overtollige energie dan maar in een Teoria della Marmelata, een zoetzuur denken, geïnspireerd door sciencefictionfilms en -strips. En gooide zich als stichter van de bolidische beweging op het maken van prullen en frullen, zoals de Merdolino, een toiletborstel die de vorm van een futuristische woestijnplant kreeg. De ventjes die zich op zijn schalen aan een rondedans wagen, maakten hem tot de Keith Haring van het design.

Zijn objecten, zegt hij, zijn een beetje als dat ultieme Italiaanse wapen, de zonnebril, die de helft van de tijd boven ooghoogte hangt: strikt genomen zijn ze nergens voor nodig. Maar er is die emotionele meerwaarde. Die sexyness, die je kan meenemen naar de vierde dimensie.

En dan is het toch wel een kniesoor die klaagt over het feit dat je uit zo’n Italiaanse koffiepot geen koffie kan schenken zonder vlekken te maken ofje vingers te verbranden.

Max Borka

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content