ISRAEL-PALESTINA. De weide en het mijnenveld
De Palestijnse GHADA ZUGHAYAR en de Israëlische DAPHNA GOLAN zijn allebei geboren in dezelfde stad : Jeruzalem. Binnen de vredesbeweging Jeruzalem Link proberen ze jonge vrouwen door het mijnenveld van het turbulente Midden-Oosten te loodsen naar de dikwijls utopisch lijkende weide van een vreedzaam samenleven.
TESSA VERMEIREN
In 1989 bracht de Belgische Simone Susskind, voorzitster van het Centre Laïc Juif, in Brussel voor het eerst Israëlische en Palestijnse vrouwelijke leiders bij elkaar onder het motto “Give Peace a Chance”. Vrouwelijke intellektuelen, politiekers en vooraanstaande leden van vrouwenbewegingen gaven de aanzet tot besprekingen die Hanan Ashrawi in haar boek This side of Peace als een generale repetitie voor de latere échte vredesbesprekingen zou betitelen. Dat, in een tijd waarin het voor Israëli’s nog wettelijk verboden was kontakt te hebben met de PLO.
Op de internationale vrouwendag 8 mei 1990 organizeerde, wat zich ondertussen het Palestijns-Israëlisch Vrouwennetwerk was gaan noemen, een internationale vredesdemonstratie in Jeruzalem, waarbij de slogan Twee staten voor Twee volkeren werd gelanceerd. De vrouwen vormden een menselijke ketting rond de stad. Toen een paar Palestijnse vlaggen de lucht inging, werd de demonstratie door het Israëlische leger uit elkaar geschoten.
Uit deze beweging groeiden twee feministisch geïnspireerde vrouwengroepen, een in elke gemeenschap : Bat Shalom in West-Jeruzalem en het Jeruzalem Center for Women in Oost-Jeruzalem. Die verenigden zich in Jeruzalem Link, een vrouwelijke joint venture voor vrede.
In This side of peace schrijft Hanan Ashrawi over de gesprekken en bijeenkomsten die Jeruzalem Link voorbereidden : “Geleidelijk aan begonnen wij elkaar te begrijpen en het profane van het heilige te onderscheiden, de weide van het mijnenveld, het litteken van de wonde en de mens van het stereotiep. “
Maar het mijnenveld is nog niet geruimd, de wonden nog niet geheeld, littekens hardnekkig en stereotiepen vaak onuitroeibaar. Ondanks voorafgaande toezeggingen bleek het onmogelijk om Daphna Golan van Bat Shalom en Ghada Zughayar van het Jeruzalem Center for Women samen te interviewen of te fotograferen. Het werden dus twee verhalen van twee vrouwen die elk van hun kant proberen om vanuit hun eigen gemeenschap de brug naar de ander te slaan. De goede wil wordt echter vaak verwoest door wantrouwen. De politieke agenda verhindert soms het persoonlijke elan en bindt de tongen.
Binnen Jeruzalem Link wordt gewerkt met jonge vrouwen van beide gemeenschappen. Zo stuurden ze dit jaar bijvoorbeeld voor de tweede keer Palestijnse en Israëlische meisjes samen op zomerkamp in de Verenigde Staten, organizeren ze leiderschapskursussen en weerbaarheidstrainingen voor Israëlische en Palestijnse jonge vrouwen samen. Spanningen, angsten en problemen over en weer worden niet uit de weg gegaan, maar bespreekbaar gemaakt. Hoeveel pijn en agressie dat soms ook naar boven brengt.
DAPHNA GOLAN (38), voorzitster van de vrouwenvredesbeweging “Bat Shalom” in West-Jeruzalem, is getrouwd en heeft twee kinderen, een zoon van 5 en een dochter van 8. Ze was tot 1994 professor in de Afrikaanse geschiedenis aan de Hebreeuwse Universiteit, met als specialisme Zuid-Afrika.
Na de eerste ontmoeting in Brussel in 1989 werd het Israëlisch-Palestijns Women’s Peace Network opgestart. Tal van kleine vrouwengroepen die rond vrede werkten, werden op die manier in één stroom gekanalizeerd. We beseften dat dat de enige manier was om het Israëlisch establishment ermee te konfronteren dat er maar één weg naar de toekomst was : praten met de Palestijnen. Het inzicht was gegroeid dat deze vrouwenvredesbeweging uit twee luiken zou moeten bestaan : een Israëlisch en een Palestijns. In 1991 werd daarvoor de basis gelegd, opnieuw in Brussel. Dit soort samenwerking bestaat nergens anders op de wereld. We hebben twee centra, we werken onafhankelijk, maar we koördineren onze aktiviteiten. En bovenal werken we voor hetzelfde doel : een rechtvaardige vrede. Het feit dat wij in West-Jeruzalem zitten en de Palestijnse vrouwen in Oost-Jeruzalem is een politieke keuze : in de beginselen van Jeruzalem Link staat dat Jeruzalem twee hoofdsteden voor twee staten moet herbergen. Meer mensen dachten er zo over, maar de vrouwen van Jeruzalem Link hebben dit voor het eerst publiek als statement gebruikt.
Ik kom uit een zeer rechts gezin, mijn vader en mijn moeder waren lid van de Stern Gang, een joodse ondergrondse beweging die het Britse mandaat in Palestina bevocht. Het nationalistische streven in de jaren ’30 en ’40, vertoont veel gelijkenis met de Palestijnse strijd voor onafhankelijkheid op dit moment. Hoewel mijn vader nooit op dezelfde politieke lijn zat als ik, zei hij altijd : als ik nu een Palestijn was, zou ik precies hetzelfde doen, proberen mijn vrijheid en mijn land te veroveren. Mijn familie was heel liberaal. Als ik ging betogen, zei mijn moeder : we kunnen je niet tegenhouden, maar zorg er in ieder geval voor dat je geen kou vat, neem een trui mee. Veel kinderen van de rechtse mensen van toen, staan nu aan dezelfde kant als ik. Het was een heel hechte groep, we kennen elkaar van kindsbeen af, we zijn dezelfde weg gegaan.
Ik was in 1989 één van de stichters van B’Tselem (een belangrijke mensenrechtenbeweging in Israël). Wij begonnen met het aan de kaak stellen van overtredingen van de mensenrechten in de bezette gebieden. Het eerste rapport over het martelen van Palestijnen in Israëlische gevangenissen werd door ons gepubliceerd. Dat bracht een gigantisch debat op gang in de Israëlische samenleving. De feiten waren schokkend, gingen diametraal in tegen de voorstelling die wij Israëlieten hadden van onze politie en ons leger. Wij waren toch goed en zouden toch nooit Palestijnen vernederen ? De bezetting was toch een verlichte bezetting ? Toen de Palestijnen die verhalen deden, werden ze niet geloofd, maar wanneer Israëli’s die ontstellende berichten brachten, kon men ze niet langer ontkennen. Honderden mensen belden ons op, toen, in 1991 : gewone burgers, soldaten, rechters. Maar niets veranderde. Een jaar later verscheen er opnieuw een rapport. Toen kwamen er twee onderzoekskommissies : een van de regering en een van het leger. De regels werden gewijzigd : de politie mocht bijvoorbeeld niet meer zo slaan dat het sporen naliet. De technieken werden gesofistikeerder. Ik vond het deprimerend. Vijf jaar heb ik voor B’Tselem gewerkt, naast mijn betrekking aan de universiteit. Ik had het gevoel dat ik water naar zee droeg. Daarom ben ik eruit gestapt. Toen men mij vroeg om bij Bat Shalom de leiding te nemen, heb ik ja gezegd omdat ik dacht bij de vrouwenvredesbeweging met al die verworven informatie wèl iets te kunnen doen. Vrouwen begrijpen het lijden beter. Ze beseffen dat politiek niet alleen over cijfers, grenzen en woordspelletjes gaat, maar ook over menselijk leed en hoe dat te verhelpen.
Door Palestijnse vrouwen te leren kennen, door met hen te spreken, hebben we gezien en gehoord wat het werkelijk betekent om elke dag te leven onder een bezetter. We vernamen wel in het nieuws dat tijdens de Intifada jonge mensen door het leger gedood werden, maar als je de moeders van die dode Palestijnse jongens kent, wordt zo’n bericht iets heel anders.
Wij leven al tientallen jaren in een oorlogssituatie, een oorlog waarvan een myte werd gemaakt. Op die manier beschermen mannen zichzelf, ze willen het lijden niet zien. Maar het wordt heel moeilijk om iemand omver te schieten als je hem in de ogen kijkt en weet wie zijn vader en zijn moeder zijn. De gewenning is gevaarlijk. Wij zien niet eens meer dat de straten van Jeruzalem vol jonge soldaten lopen.
Ik was officier in het leger. Mijn psychologische reaktie op die periode is heel vreemd : ik herinner me gewoon niet wat er in mijn diensttijd gebeurd is. Wat deed ik ? Waar was ik ? Het is allemaal kompleet verdrongen. Later riepen ze me op als reserve-officier, ik was al aan de universiteit en het leger lag ver achter mij. Ze vroegen me om met 30 meisjes de woestijn in te trekken om ze te leren schieten. Ik kon het niet meer opbrengen.
Dit werk binnen Jeruzalem Link is helemaal niet vanzelfsprekend. Dikwijls is het zelfs aartsmoeilijk om samen te werken met het Palestijnse Jerusalem Center for Women en met Ghada Zughayar in het biezonder. Maar we blijven “praten” over de problemen, we hebben er ook hoogoplopende ruzies over. Als je ruzie kan maken, betekent het dat er kontakt is, dat de gedachtenwisseling niet wordt afgebroken. Vriendinnen zijn we niet geworden, hoewel we elkaar in al die maanden goed hebben leren kennen, we telefoneren dagelijks met elkaar, we werken samen. Maar onze levens zijn heel verschillend.
In de samenwerking tussen Israëli’s en Palestijnen is er altijd de moeilijkheid van de asymmetrie, de ongelijkheid. Wij zijn nog steeds de bezetters. Wat ik ook doe, in hun ogen ben ik nooit oké. Als ik bij de Israëlische autoriteiten een pasje voor Jeruzalem krijg voor een van de Palestijnse vrouwen, of een toestemming om naar het buitenland te reizen, dan is dat omdat ik deel uitmaak van de bezettingsmacht. Als ik de nodige toestemmingen niet binnenrijf, dan is het omdat ik niet genoeg moeite deed of omdat ik eigenlijk niet wil dat ze ze krijgen.
Toen ik bij B’Tselem begon te werken, lang voor er publiek over vrede gepraat werd, noemde men ons in Israël verraders. Dat heeft mij gehard. Wat ik niet gewend ben en wat ik zeer vreemd vind, is dat mensen mij nu voor dom verslijten omdat ik aan vredeswerk doe met vrouwen. Toen ik in Amerika op fund-raising tour was, werd er op die manier over mij geschreven in Israël. Dat maakte mij woest.
De situatie van de Palestijnse vrouwen is veel moeilijker dan de onze. Bij de start hadden we evenveel geld, maar het duurde bijvoorbeeld een jaar voor zij een telefoonlijn kregen. Hoewel de (vrouwelijke) minister van Kommunikatie er vreselijk graag wilde voor zorgen dat die lijn er kwam, kon dat niet omdat er in Oost-Jeruzalem onvoldoende lijnen zijn. In West-Jeruzalem heb je binnen de 24 uur een aansluiting.
De vraag is ook hoe moedig zij mogen zijn. Het Jeruzalem Center for Women vertegenwoordigt een grote groep Palestijnse vrouwen en ze hebben de steun van belangrijke figuren binnen hun gemeenschap, zoals Hanan Ashrawi. Men kan ze niet afdoen als onbelangrijk. Ghada heeft wel doodsbedreigingen gekregen en veel boze telefoons, ze staat onder felle druk.
Dit is een erg moeilijke tijd voor de Palestijnse vrouwen, er is vanuit een bepaalde hoek veel kritiek op wie samen met de Israëli’s aan het vredesproces werkt. Ze willen niet aan de buitenwereld de indruk geven dat er vrede heerst hier. Zolang er geen echte doorbraak is, komen ze niet werkelijk over de brug.
Ik ben een heel optimistisch wezen. Voor ons, Israëli’s is er al een immense verandering. Ik maak soms de vergelijking met Zuid-Afrika, dat ik goed ken. In 1984 startten daar de hervormingen en de zwarte bevolking vond het niet ver genoeg gaan. Wat zeker waar was. Terugkijkend begrijp ik nu pas hoe belangrijk dat moment was voor de blanken, psychologisch gezien. Voor het eerst kregen ze Indiërs en gekleurde mensen in de regering. De zwarten zegden terecht : waarom wij niet ? De eerste faze in een proces dat niet meer kon teruggedraaid worden. Dat is precies wat hier gebeurt. We hebben nog een lange weg te gaan, maar psychologisch is dit een enorme stap : toe te kijken hoe onze leiders met Arafat praten. Ik heb hier zoveel jaren op gewacht. Ik ben naar honderden betogingen geweest waar we schreeuwden : spreek met de PLO. Ik heb nooit geloofd dat het ook echt zou gebeuren. Betogen werd een gewoonte, zonder dat je er ook nog resultaat van verwachtte. Een Palestijnse staat, we durfden er zelfs niet over te denken, en toch gaan we telkens een stap verder. Er is een kentering.
Wij werken heel veel met vrouwen uit de lage inkomensklasse, die erg rechts zijn, het zijn vooral mizrahi, joden uit Noord-Afrika en uit de Arabische landen. Dat zijn over het algemeen felle opposanten van het vredesproces. Nu krijgen we telefoontjes vanuit hun gemeenschapshuizen waar de vrouwen samenkomen. Ze bellen ons om meer informatie over wat er allemaal aan de gang is rond die vredesbesprekingen. Er is zeker nog geen vrede, maar de mentaliteitsverandering is begonnen en het proces is onomkeerbaar geworden.
Eenvoudig is het allemaal niet, soms kan iets kleins een ongelooflijk incident veroorzaken. Jeruzalem Link organizeerde dit jaar een seminarie over leiderschap. Israëlische en Palestijnse advokaten zouden spreken over de status van de vrouw. We hebben immers veel gemeenschappelijke problemen : rond echtscheiding bijvoorbeeld zijn in beide religieuze gemeenschappen parallellen te trekken. Op een dag krijg ik een zeer boos telefoontje van een goede Palestijnse vriendin. Ik had een Israëlisch meisje opgedragen haar uit te nodigen voor dit seminarie. Ze had mijn Palestijnse vriendin, advokate en vooraanstaand expert in de materie, inderdaad gebeld, zeggend : we willen de Palestijnen iets leren over de positie van de vrouw. Een zinnetje dat mijn vriendin razend kwaad maakte. Ze had gelijk, want het vat in een paar woorden de kern van de problemen.
Maar er zijn ook prachtige ervaringen. Toen ik de eerste keer naar Tunis ging ik was er uitgenodigd om te spreken over mensenrechten was ik heel nerveus. De toehoorders waren verantwoordelijken van niet-goevernementele organizaties uit Arabische landen. Het is niet vanzelfsprekend om als Israëli voor zo’n gezelschap iets te vertellen over mensenrechten. Toen ik dat auditorium binnenging, zijn twee Palestijnse vrienden links en rechts van mij komen zitten om te tonen dat ze me steunden. Ik vond dat erg ontroerend, de manier waarop het gezelschap mij ontving veranderde terstond, zij waren mijn entreekaartje.
Soms denk ik dat er helemaal geen oplossing mogelijk is. Soms vrees ik dat mijn optimisme zal verliezen, dat er geen uitweg is, dat het te moeilijk is. De laatste busexplosie was op de lijn van bij mij thuis naar de universiteit. Dat was de bus die ik elke dag nam toen ik nog doceerde. Dammit, zeg ik soms, hoeveel kunnen we er nog hebben ? We zijn zo gewend geraakt aan dit soort gewelddaden. Ze willen ook precies bereiken dat we niet langer geloven in een mogelijke goede afloop.
Toen mijn zoon een dag oud was, begon ik na te denken over wat ik zou doen als hij soldaat zou moeten worden. Ik geloof dat ik uit dit land vertrek als ze hem dwingen dienst te nemen in het leger, als hij aktief het gevecht in zou moeten. Dat is te veel voor mij.
Hij is pas vijf, maar ik denk daar vaak over na. Je laat je kinderen toch ook niet martelen, je verhindert ze om zelfmoord te plegen. Dit zijn dingen die op één lijn staan voor mij. Dat laat je je kinderen niet toe. Zijn vader en ik zijn het daar helemaal niet over eens. Mijn man maakte deel uit van een elite-eenheid van de Tsahal, daar werd hij uit verwijderd omdat ik bezig ben met dit vredeswerk. Gedurende de oorlog in Libanon hebben we moeilijke momenten gehad : ik vond dat hij niet moest gaan, maar hij ging toch. Hij is een echte fighter. “
Daphna Golan in West-Jeruzalem met op de achtergrond de muren van de oude stad.
De zelfmoordaanslag van Hamas, op een bus in Jeruzalem, op 21 augustus 1995 : 6 doden, 12 zwaargewonden.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier