Irkoetsk uit vrije wil

Irkoetsk ligt op meer dan vijfduizend kilometer van Moskou, bijna vier dagen met de trans-Siberische trein. Een kennismaking met het verre ballingsoord.

Het lijkt wel een korte, zelfopgelegde ballingschap in een land waar gedwongen verhuizingen heel gewoon zijn. Een paar uur geleden stapte ik nog door het nachtelijke Moskou, nu trek ik de schuifdeur open van een compartiment van pakweg twee bij anderhalve meter, dit moet ik gedurende vier nachten en drie dagen delen met een mij onbekende dokter.

Ik verwacht soberheid en verveling en heb mijn ogen daarom in Moskou nog extra de kost gegeven. Ik zag knalrood uitgedoste meisjes, met Coca-Cola op borst en rug en een voorgebonden dienbord met de meest kapitalistische onder de softdrinks. In de GUM genoot ik van een keiharde espresso en ten slotte van een doordeweeks Moskovisch avondmaal in een tent waar de zanger Vissoktsky wel vaker kwam. Tien jaar geleden stond ik op een besneeuwde middag bij zijn graf, versierd met bloemen en brieven van tieners. Toen was hij een contestant, nu lijkt hij door het systeem opgenomen.

Irena, die me zoals het hoort geen moment uit het oog verliest, wil me voor ik op de trein stap, nog een laatste keer door de voorsteden van de hoofdstad rijden langs nieuwe huizenwijken met duizelingwekkend hoge huurprijzen en tot bij een verzameling van vurige, rode tongen die als kleine fonteinen uit de grond opborrelen. “Het plein van de overwinning”, zegt ze bijna triomfantelijk, terwijl ik de irritatie voel over haar officiĆ«le discours. Terwijl ze me probeert te volgen, verdappert ze haar pas. “Ter nagedachtenis van de 28 miljoen Russen die in de strijd tegen het Duitse fascisme zijn omgekomen.”

Ik knik en denk aan de sobere muur in Washington, aan de nutteloosheid van zoveel bloedvergieten en aan de veertig miljoen Russen die in hun eigen land door hun eigen systeem zijn geliquideerd en voor wie bij mijn weten geen monument, en zeker geen vurige tongen opborrelen of eeuwige vlammen branden.

Zonder een woord te zeggen laat ik me in een zee van neonlicht naar het Jaroslavskaya-station rijden waar de Russia 10 een half uur voor middernacht vertrekt, en waar ik in wagen nummer 12 de coupƩ 10/11 krijg toegewezen. Het is vrijdagavond en ik probeer niet aan de oorlog te denken die nog komen moet.

De kleine coupĆ© is overdadig versierd en behoorlijk warm. Op de banken ligt een dek van blauw en goud, waarop een dikke deken van bruin en oranje, opgefleurd met een felgekleurde, dreigende tijger. Tegen de twee schotten hangen vier lijstjes met een soort ansichtkaarten van de Alpen, waarvan de lichtere delen dankzij een mij onbekend procĆ©dĆ© met een soort metaalglans oplichten. Twee dubbele wandlampjes met krullen vervolledigen het interieur. Op het kleine tafelblad zorgt een vaasje met plastic bloemen en een mandje met snoep en zakjes White Eagle – coffee, creamer & sugar welhaast voor een huiselijke sfeer.

De trans-Siberische spoorweg, die honderd jaar geleden werd aangelegd, verbindt Moskou met Vladivostok, 9000 kilometer verder en is geen gewone lijn. Met de bouw ervan werd gehoopt het reusachtige achterland te ontsluiten. Wie de geschiedenis van de Russische verovering van het oosten leest, ontkomt niet aan de verleiding om Siberiƫ als de tegenhanger van de Amerikaanse Far West te zien, maar dan wel een stuk groter en ruwer, met afschrikwekkende klimatologische uitschieters. Een schaars bewoonde kolonie die ondanks alle inspanningen van het westen nooit tot bloei is gekomen.

Als ik ontwaak, zie ik vrouwen voorovergebogen staan in tuintjes met reuzengrote, groene kolen. Een vrouw met een dichtgebonden halsdoek, rechtopstaand en lezend, die de wacht houdt naast een koe. Aan kilometer 914 houdt de trein zestien minuten halt, dat is een welkom moment om de benen te strekken en langs de ambulante handelaars te lopen die op elk perron hun waren aanprijzen. Een troosteloos uitziende man toont een leeg tonijnblik waarin een handvol zonnebloempitten bijeen liggen, vrouwen met kleurloze, afgedragen korte laarsjes bieden zelfgebakken flensjes aan, een tandenloze kerel met een pet op probeert een uit legoblokjes ineengezette helikopter te slijten. Hij zegt niets, nu en dan steekt hij de verkleurde helikopter eventjes omhoog, maar in zijn blik lees ik de hopeloosheid van zijn onderneming. Als de trein zich weer op gang trekt, zie ik hem het perron afslenteren, terwijl een meisje haar rode laarsjes afspoelt in een plas tussen de sporen.

De haltes zijn zeldzaam, soms duurt de stop tien minuten, andere keren slechts twee minuten. Dan gaan de deuren wel open, maar mogen de reizigers niet op het perron. Vrouwen steken dan een plastic zakje met drie tomaten omhoog of een paar reepjes chocolade met een tekening van de Volkswagen Kever. Meer dan blikken worden doorgaans niet uitgewisseld, blikken van onvermogen of onbegrip.

Als de trein plots vertrekt, klinkt op de gang hysterisch geschreeuw en wordt het hele gevaarte met een slag tot stilstand gebracht. Iedereen troept samen in het gang waar de huilende vrouw tot kalmte wordt aangemaand. Op het perron staat haar dochter, witter dan ik ooit iemand gezien heb, en met geschaafde knieƫn. Enkele conducteurs slepen de huilende, ineengezakte vrouw tot bij de deur, om te tonen dat de dochter, die te laat uit de trein gesprongen is, leeft en min of meer ongedeerd is. De dochter zegt niets en de trein vertrekt opnieuw. Als ik naar het toilet loop, staan twee treinbeambten sussend over de snikkende moeder gebogen die op haar bed ligt.

De tocht is niet echt opwindend, maar evenmin vervelend. Wel herhalen de landschappen zich telkens weer opnieuw: jonge berken en oneindige vlakten, glooiende heuvels met roestbruine plassen, heuvels met berkenboompjes. Toch zorgt het ritme van de rit zo voor een eigen soort verslaving. Iedereen voelt zich loom en lui, ligt de halve dag op bed. De moedigsten lezen, de anderen zitten wat te suffen. De dokter slaapt. De meeste reizigers eten in hun coupƩ, anderen gaan naar de restauratiewagen de slaatjes en het gepaneerde vlees eten dat met een absolute onverschilligheid wordt opgediend.

Na anderhalve dag sporen komen de tongen los. Bij het raam kan ik een praatje maken met de prof uit Moskou die her en der kleine brouwerijen heeft opgestart en nu met twee grote kartonnen dozen zeult die om de een of andere reden niet met het vliegtuig meekunnen. Ondanks zijn vlotte Engels, begrijp ik niets van zijn brouwerstechnologie. Hij reist met een gespierde, jonge kerel die hij zijn bodybuilder noemt. Een coupĆ© verder wonen de Russische cardiologe met de weemoedige blik en haar moeder, overvloedig veel zilvergrijs haar op een smetteloos lang blauw kleed. De ‘doofstommen’ in het laatste compartiment blijken een jonge West-Vlaamse en een OekraĆÆnse die een leven lang spoorwegarbeider is geweest en met behulp van gebaren hun levens vertellen. De oude vrouw is al een halve week onderweg geweest naar Moskou en spoort nu oostwaarts, om haar zuster te bezoeken. Aan het andere uiteinde van de wagen woont de provoniki die tegelijk als waakhond en strenge moeder fungeert, de toiletten vergrendelt als we de stations naderen, ervoor zorgt dat de samovar functioneert en knikt als de douche vrij is.

Terwijl we ongegeneerd door de tijdzones rijden, blijft op de trein en in de stations het uur van Moskou gehandhaafd. Daardoor valt de nacht elke keer een uur vroeger, en worden we halverwege onze slaap door het eerste zonlicht gewekt. Wie niet in slaap raakt en een avondwandeling maakt door de trein, stelt vast dat de droom van de klasseloze maatschappij alvast op de trein geen realiteit geworden is. In de wagen naast de onze, slapen de tweedeklassers met zijn vieren in eenzelfde coupƩ als de onze. Enkele wagens verder duw ik op een avond ongewild de deur naar de hard class open en waan ik me ƩƩn enkel ogenblik ik een rijdende deportatiewagen: in een lange slaapzaal waar een doordringende zweetgeur hangt slapen de reizigers met zessen op dezelfde oppervlakte als wij met ons tweeƫn. Bijna iedereen ligt op de brits, er wordt nauwelijks gesproken en bij een tafeltje aan het raam staat een afgebroken schaakpartij.

Communisme is nu een vies woord geworden”, zegt een Russische buurman, “we spreken nu over socialisme.” Hij is het erover eens dat de vrijemarkteconomie in Moskou in de sporen staat, maar de rest van het land hinkt ver achterop en de gewone mensen zijn slechter af dan vroeger. De taferelen waar we doorheen rijden, bevestigen die stelling. “Maar de ambitieuzen maken grote sier.”

Intussen worden de silhouetten op de perrons grauwer en zwijgzamer. Buiten de steden maken de afgeleefde betonnen bouwdozen snel plaats voor houten huisjes met schrale tuintjes. Een sidecarrijder ploegt met een partij hout in de passagiersbak door het slijk. Ik wou dat ik kon uitstappen en door het landschap reizen, maar de trein vertraagt alleen in de buurt van kille steden en bij verlaten en vervallen fabriekscomplexen. Er is zoveel wat we niet zien: in de stations worden we vaak tussen andere treinen geparkeerd, soms staan we bij de achterzijde van het stationsgebouw.

EƩn enkele keer is er tijd genoeg om even de voetgangersbrug over de perrons op te stormen. Dan duiken achter de sporen grimmige stadsgezichten op. Het is niet echt koud, maar de mensen lopen er flink ingeduffeld bij en opeens, midden in de nacht terwijl de trein eindeloos door wissels wordt geloodst, hoor ik in een aanpalende coupƩ dat de hel in Afghanistan is losgebroken.

De video die boven de deuropening staat, blijkt ineens toch een televisiekanaal te bevatten. De provoniki holt van hot naar her, maar als de prof koortsachtig naar het avondnieuws op zoek gaat, is alleen de Kremlin-tenniscup te zien. Het is nacht en we zitten met zes eersteklassers in zijn coupĆ© en wachten op het einde van de wedstrijd en de reclame. We zwijgen en denken aan thuis, tot de brouwer het woord neemt. “In de socialistische periode was er geen reclame op televisie. Toen waren er discours.” Terwijl we het station uitrijden verdwijnen de tennisspelers in een wolk van sneeuw. ” Petit montagne, pas de satellite“, zucht hij.

’s Anderendaags lopen we Ć©Ć©n voor Ć©Ć©n bij hem langs voor nieuws dat er niet is. Terwijl hij zich op zijn omvangrijke buik slaat, vat de prof de wereldsituatie samen: “De Kremlin-cup is nog altijd niet afgelopen.”

De volgende nacht staan we met ons vieren op de overloop en drukken Maria om beurten tegen ons aan. De zeventigjarige OekraĆÆnse uit de eerste coupĆ© houdt de hand van de West-Vlaamse vast en wacht op een stop die maar niet wil komen. “Ik hoop dat ze het telegram hebben ontvangen”, zegt ze tegen niemand in het bijzonder en wij hopen mee. Tijdens de halte van twee minuten duiken onverhoeds twee schimmen op tussen de rails, Maria laat haar tranen de vrije loop. Terwijl ze haar familie langdurig omhelst, slenteren we terug naar bed. Tien uur later rolt de trein nummer tien met zes uur vertraging Irkoetsk binnen en neemt daar in Ć©Ć©n sprong vijf tijdzones.

Irkoetsk is een stad met twee gezichten: verweerde betonnen blokken en versleten houten huizen met een dun laagje afgebladderde verf. Straten vol kuilen en slijk als het regent. Maar nog voor de avond valt, zit ik in de salon van het huis dat ooit aan Maria Volkonskaya toebehoorde en helemaal bovenaan mijn verlanglijstje staat.

Toen de omstandigheden waaronder het Russische volk gebukt ging aan het begin van de negentiende eeuw een dieptepunt hadden bereikt, verenigden zich een aantal revolutionairen die op 14 december 1825 probeerden het regime van de tsaar omver te werpen, maar mislukten. Vijf van de Decembristen werden opgehangen, de overigen naar Siberiƫ verbannen om in de buurt van Irkoetsk in de zilvermijnen dwangarbeid te verrichten. Elf van hun vrouwen reisden hen in zeer penibele omstandigheden achterna en groeiden ongewild uit tot heldinnen. Twee van hen, Yekaterina Trubetskaya en Maria Volkonskaya bouwden na veel tegenslagen ook nog een leven op in Irkoetsk en in de buitenwijken van de stad staan hun houten huizen overeind: dat van Trubetskaya is gesloten wegens renovatie, maar het huis van Maria Volkonska werd geheel gerestaureerd en de bezoekers lopen er langs haar tegelkachel, haar persoonlijke bezittingen, een uitzonderlijke clavecimbel dat vanuit Sint-Petersburg per slee de reis maakte en haar grote vleugelpiano.

De prinses was niet alleen een uitzonderlijk mooie vrouw voor wie Aleksander Poesjkin op zijn twintigste een reeks gedichten schreef, ze zou buitengewoon sterk blijken. Russisch sterk in de tragiek. Als vrouw van een veroordeelde mocht ze geen enkel openbaar gebouw betreden, en zette dan maar thuis een eigen salon op dat uiteindelijk een onvergelijkbare artistieke roem verwierf waar componisten, kunstenaars en zelfs gezagdragers op afkwamen.

In de salon waar ze haar gasten ontving, zijn de kaarsen aangestoken, heeft Joeri Isaev aan de piano plaatsgenomen en zingen Nadezda Vasil’eva en Aleksander Fadeev het verleden weer tot leven. Het is een magisch moment en als de klanken zijn uitgestorven, vertolkt de gastvrouw onze gevoelens: ” It’s an afternoon you will never forget.

We proosten op de liefde van een vrouw voor een man die jaren loyaal het regime had gediend, maar wiens vooruitstrevende ideeĆ«n – waaronder de afschaffing van de slavernij – net iets te vroeg kwamen.

Toen aan de Decembristen na de dood van de onverzettelijke tsaar Nicolas I in 1855 gratie werd verleend, keerde een aantal van de overlevenden terug. Onder hen de twee prinsen en Maria Volkonskaya. Anderen bleven in SiberiĆ«, omdat ze “daar het echte leven hadden ontdekt”.

Een dag later sta ik in de schaduw van het Znamensky-klooster bij het graf van Yekaterian Trubetskaya en dat van haar drie kinderen, die kort voor de gratieverlening stierven. Een paar meter verderop deelt een sjofel gekleed paar het brood met de duiven. Als ik de kerk binnenloop en de gedempte gezangen hoor, weet ik dat ik het oude Rusland heb teruggevonden, tien jaar nadat ik ’s winters de reis naar een ondergesneeuwd Zagorksk heb gemaakt, op zoek naar het Rusland van voor de revolutie. Het tafereel is van een andere tijd en wie niet van het melancholische van die sfeer heeft geproefd, heeft Rusland niet gezien: de zwarte pope, kennelijk omringd door familieleden en verwanten van een overledene, de melancholisch droeve gezangen van de figuren met de ruwe koppen en de sjofele kleren, de in het zwart geklede vrouwen met de tragische blikken.

Ik ben ontroerd en opstandig tegelijk. Omdat ook het Rusland van de revolutie zoveel andersdenkenden naar het leven heeft gestaan, en vijfjarenplannen belangrijker waren dan respect voor minderheden.

De laatste dag rijd ik over 33 hellingen langs de Angara naar de boorden van het Baikalmeer waar de herfst in volle hevigheid bloeit. Het meer zelf is 25 miljoen jaar oud, iets groter dan ons land, op sommige plaatsen anderhalve kilometer diep en wordt terecht als een soort natuurwonder beschouwd. Niet alleen leven er 1200 diersoorten die nergens anders ter wereld voorkomen, er zwemmen ook steursoorten die tot 250 kg kunnen wegen en elk goed zijn voor tien kilogram kaviaar. Wie er voor het eerst langskomt, ziet een zee zonder einder, met in de verte in nevelen gehulde bergketens. Langs de oevers de stalletjes van de verkopers van gedroogde vis en zeldzame stenen. In Listvjanka waar de bewoners nagenoeg uitsluitend in houten huizen wonen, heerst de rust uit een andere eeuw.

Die avond drink ik in een houten hut in het bos wodka met Wladimir die behoorlijk Duits spreekt. “Wat SiberiĆ«rs van Russen onderscheidt, is de openheid en de directheid. En de gastvrijheid natuurlijk.” Hij komt uit het westen en vergeet te zeggen dat de term wat misleidend is, nog slechts vijf procent van de bevolking autochtoon is en de tsaren al in de negentiende eeuw miljoenen lijfeigenen en boeren naar het oosten dwongen. TransbaikaliĆ« is een terrein van avonturiers, verbannen criminelen en andersdenkenden. Waar uitheemse bontjagers in geen tijd de sabelmarter bijna hadden uitgeroeid en hele bevolkingsgroepen werden gedeporteerd. Maar vanavond heb ik geen zin in discussies.

Sibirskoje Zdrovje, toost hij, op een Siberische gezondheid.

Het is al bijna nacht als ik in Irkoetsk terugloop naar de oevers van de Angara, en de eerste, natte sneeuw van de herfst valt.

Praktisch

Weekend Knack reisde op uitnodiging van Gazelle World Wave, dat een waaier van begeleide en individuele trips organiseert naar IJsland en Oost-Europa. Van de trans-Siberische Tour bestaan allerlei varianten, waarbij reizigers helemaal naar Vladivostok of naar Ulaanbaatar in Mongoliƫ of Peking kunnen sporen. Of onderweg juist halt houden in Ulaan Ude, hoofdstad van de republiek Buryat, of in Yekaterinenburg in de Oeral, waar de Romanovs werden terechtgesteld. Voor de achtdaagse van Moskou-Irkoetsk met volpension op de trein, logies en ontbijt in Irkoetsk, de terugvlucht naar de Russische hoofdstad en de vluchten vanuit Brussel, begeleiding, visakosten en transfers wordt voor een tweedeklassereiziger tussen 70.000 en 80.000 frank gevraagd (1735 Ơ 1983 euro).

Gazelle-brochure bij de reisagent of op nummer 089-70 18 85.

171

Tekst en foto’s Pierre Darge

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content