In het spoor van Parijs-Dakar
Een week rally rijden met een opgeknapte Willys Jeep, het archetype van de 4×4, dwars door het land van die andere mythe : Parijs-Dakar. Afrika ‘off the beaten track’, de verwezenlijking van een jongensdroom.
Het startpunt van onze safari door Senegal is de finish van de rally Parijs-Dakar, op een uurtje van de hoofdstad, aan de oevers van LacRose. Bij een eerder bezoek deed het meer zijn naam geen eer aan. Vanochtend in Dakar had Yasmine, mijn copiloot, er alle vertrouwen in : “Ik heb lang genoeg aan het meer gewoond om te weten wanneer het roze kleurt. Ik voel het aan de wind en aan de intensiteit van de zon.” Inderdaad, de golven zijn onwaarschijnlijk roze en bedekken de oevers met een luchtige laag wit badschuim. Een surrealistisch landschap in technicolor : staalblauwe hemel, diepgroen, kinderlijk roze en speels wit. Het zoutgehalte van het meer is hoger dan dat van de Dode Zee. Zwemmen is onmogelijk, plezierig drijven geen enkel probleem. Als op een gigantisch waterbed dobber ik op het van zout verzadigde water. Vandaag, het einde van de ramadan, zijn de zoutwerkers niet komen opdagen : een zeldzame feestdag. Eén uur per shift winnen ze met pikhouwelen zout in het bijtende meer. De prijs per kilo is bedroevend laag, maar alternatieven zijn schaars. Door uitdroging en zoutwinning verliest het meer jaarlijks een gedeelte van zijn oppervlakte, gedoemd ooit te verdwijnen. Vroeger liep de piste langs het water, dat ondertussen tientallen meters is teruggetrokken. Het meer is raadselachtig, met enerzijds een extreme zoutconcentratie, anderzijds langs de oevers zoetwaterbronnen waarmee de boeren hun akkers bevloeien. In het meer overleven geen vissen, enkel algen die afhankelijk van weer en wind het water roze kleuren. Yasmine vierde hier verschillende keren het einde van de rally, ambiance in de Afrikaanse nacht. Morgen rijden we onze eerste etappe.
Duizend-en-een-nacht
Vroeg in de ochtend : briefing. Elke dag rijden we een viertal etappes van ongeveer 20 kilometer. Op onze mobiele gps (een gsm-achtig toestel) voeren we begin en eindpunt van de rit in, na onbegrijpelijke satellietbewerkingen geeft een kompaspijltje in real time de rijrichting aan. “We rijden niet om de snelste te zijn. Sneller dan 50 kilometer per uur levert strafpunten op. Je kan een gemiddelde kiezen van 20, 25 of 30 km per uur. De gps berekent de tijd die nodig is om de afstand met die gekozen snelheid te rijden. Wie het minst afwijkt van de ideale tijd, wint.” Om met jeep, gps en boordradio vertrouwd te raken, rijden we de eerste etappe in konvooi. De Willys, dé legerjeeps van de Tweede Wereldoorlog, deden nog dienst tijdens Afrikaanse missies van het Franse leger. Pap, de mecanicien, heeft ze gedemonteerd, gereviseerd en van een ‘nieuwe’ tweedehands Peugeot-motor voorzien. Als een bezorgde moeder luistert hij naar de motoren, verdacht op vreemd gebrom. Klaar voor de eerste rit ? Met twee minuten tussentijd vertrekt elke jeep, de chauffeur met zijn blik op de piste, de bijrijder opgeslorpt door de gps die rijrichting, snelheid, afstand en tijd weergeeft. Zolang de pijl de piste volgt, rijden we gezapig door de karrensporen, tot de zandweg plots stopt. De gps-pijl wijst onverbiddelijk in de verte. Ik kijk mijn compagnon aan. Zullen we ? Dwars door metershoog vergeeld gras rijden we recht op recht naar ons doel, tot we op een ezelspaadje stoten. Een nieuwe piste in de gewenste richting ? Vooruit dan, we verloren tijd met ons cross-country-avontuur. Om het diepe zand van de duinen te bedwingen, verminderen we onze bandenspanning en schakelen de vierwielaandrijving in korte versnelling. De mulle helling is steil, maar de jeep geeft vertrouwen : het is ondertussen een prestigezaak om de hindernis in één keer te nemen. Het kamp in de duinen van Lompoul, aan de voet van tientallen meters hoge zandbergen, heeft iets van duizend-en-een-nacht : petroleumlampen en bedoeïenententen, couscous met lamsvlees, de reflecterende melkweg in een gitzwarte nacht, ritmisch tromgeroffel rond het kampvuur en zand tussen dansende tenen.
Op de piste
Nauwelijks geeft de zon de duinen een warme rode gloed, of we zijn al en route, vers des nouvelles aventures, zoals Les tueurs de la lune de miel zingen. Vier ritten, richting Saint-Louis. Het Senegalese binnenland is verrassend gevarieerd. Nu eens rijden we door savanne, gedomineerd door doornen en acacia’s, dan weer langs velden vol watermeloen en donkere bissap-bloemen, befaamd om hun bloedrood sap, of tussen metershoge maïsvelden. Maar de bijzonderste landschappen zijn die waar bosjes baobabs, apebroodbomen, met hun massieve stammen de horizon beheersen. En in elk dorp waar we stapvoets doorrijden, worden we als echte rallyrijders toegejuicht door joelende kinderen, lachende vrouwen en verbaasd kijkende ouderlingen. Het strategisch belang van de dorpen blijkt al snel : wie hier de juiste piste kiest, wint heel wat tijd. Jeep Jacinte volgt ons. Na een onverwachte overwinning heeft de competitiegeest ons gebeten. “Links, links !” roept mijn copiloot op een kruispunt van pistes. Ik draai aan het stuur, vermorzel laag struikgewas, de jeep is gelanceerd en met vier wielen in de lucht springt Willys in het karrenspoor. Avontuur en adrenaline. Tijdens de laatste etappe van de dag, richting Saint-Louis, langs paraplubomen en enorme cactushagen, rijden we ons vast op een duin. Mijn bijrijder stapt uit, duwt de jeep op gang en springt aan boord. Stapvoets rijden, maar zeker niet stoppen : langzaam ploeteren we door het zand. Als de cactushagen steeds smaller worden, geselen stekelige bosjes de jeep. Vooruit, nog enkele kilometers. Hoe is onze tijd ?
Vergane glorie
Ooit was Saint-Louis, op de oever van de Senegal-rivier die de grens met Mauritanië vormt, de hoofdstad van het koloniale Frans-West-Afrika. Sedert Dakar de eerste viool speelt, verpauperde de stad op een eiland in de stroom tot een pittoresk provincieplaatsje. Mohammed loodst mij in een koets door de stad van vergane glorie, die nu door de Unesco als Werelderfgoed beschermd is. “De geschiedenis van de stad loopt gelijk met de opkomst en de afschaffing van de slavernij.” De tralies in de kelderverdiepingen van de grote stadshuizen getuigen van de opslagruimtes voor de menselijke koopwaar. “In het beste geval kon een meisje zich aan haar meester geven en haar vrijheid verdienen door een mulat te baren. Deze signares waren erg invloedrijk en bedreven in de handel.” Maar de slavenhandel viel stil en de stad liep leeg. Na jaren verval is Saint-Louis plots terug in trek. “Tien jaar geleden was hier één hotel, het erg Franse Hotel de la Poste. Nu zijn er al een tiental, in de stad en op de Langue de Barbarie, een zandbank tussen de rivier en de oceaan.”
Mohammed is trots op zijn stad, en ook op generaal Faidherbe, de koloniaal die zoveel deed voor het land. De vijfhonderd meter lange brug, een constructie van Gustave Eiffel, die door een misrekening niet paste over de Donau, draagt nog steeds Faidherbes naam. “De Unesco-bescherming brengt nieuwe middelen, maar ook nieuwe zorgen. De originele houten balkons mogen niet vervangen worden door beton, zoals nu algemeen gebruikelijk. Alles moet in zijn oorspronkelijke staat hersteld worden.” Toch is de man met twee vrouwen het fierst op de culturele verdraagzaamheid zoals ze aan de schoolpoort blijkt. “Vele moslimkinderen komen naar de christelijke school, één van de beste van de stad. In vele families beleeft men beide religies.”
Op staatsbezoek
Het Nationaal Park van Djoudj, in een bocht van de vertakkende Senegal-rivier, is één van ’s werelds belangrijkste pleisterplekken voor trekvogels die hier op kracht komen na de moeilijke oversteek van de Sahara. Later in de winter zullen dichte zwermen ganzen en eenden hier neerstrijken, eind november beheersen pelikanen het luchtruim. Imposante V-vormige formaties klieven door de lucht. Tijdens de tocht in de pirogue wijst de schipper op jagende sterns, solitaire reigers, de Afrikaanse slangenvogel en wit-zwarte ijsvogels. Waar de pelikanen nestelen, waar duizenden vogels op hun broedsel zitten, is het razend druk, met repetitief geklepper en veel vliegverkeer.
Na een rustdag, een drukke etappedag met vier ritten. Vandaag rijden we in een gezapig tempo, nemen tijd om in een smeulende zandberg een houtskoolmaker te ontdekken, om onder de kruin van die ene machtige baobab op zoek te gaan naar eetbaar apebrood, dat op zijn best aan noga herinnert, om in een dorp van enkele hutten even te stoppen. Alle leerlingen kijken nieuwsgierig door het raam van het klasgebouw. De leraar houdt zijn troepen, zestig man sterk, stevig in de hand. ” Je suis en classe, tu es en classe…” Even zijn we studieobject. Om te poseren voor een groepsfoto is iedereen wildenthousiast. In de drukte bezeert een meisje zich. Copiloot Yasmine haalt de verbandkist en haar Florence Nightingale-attitude boven. Vandaag zullen we niet als eerste aankomen.
In Niakkar zullen vrouwengroepen voor ons een bescheiden lunch bereiden. Maar als we het dorp binnenrijden, valt ons de ontvangst van een bevriend staatshoofd te beurt, met uitzinnige welkomstdansen door de twaalf kleurrijke wijkcomités, iedereen in z’n beste gewaden. De vertegenwoordiger van het verontschuldigde dorpshoofd spreekt over culturele eigenheid, respect en psychologische moeilijkheden bij Afrikanen die bijna als een toubab, een blanke, willen leven. De hartelijke ontvangst overrompelt ons : een moment van reflectie over onze mogelijkheden en die van de lokale boeren, een confrontatie tussen onze luxe en het Afrikaanse plattelandsleven. De vrouwen weven traditionele stoffen en persen heerlijk fruitsap van de vruchten van baobab, tamarinde en bissap-bessen. Op tafel komen rijkelijke schotels, de nationale gerechten tieboudjen, rijst met vis en tieboujab, rijst met vlees, gestoofde groenten en gebakken maniok.
De boom in
De zonsopgang over de vlakte van Sine Saloum, die mij in mijn boomhut wekt, is een overweldigend begin van de dag. Ik slaap drie meter hoog, in de kruin van een imposante apebroodboom. Tegen de voet van de dikke stam aangebouwd ligt mijn badkamer, daarboven een zwevend terras, een trap hoger mijn boomhut en tussen de takken een hangmat. Geen wonder dat de baobab zo tot de verbeelding spreekt : zelden deed een nacht, gekoesterd in de armen van de natuur, me zoveel deugd.
Uitgeslapen zijn is een vereiste voor de eerste ochtendactiviteit. Op de zoutpan, voorbij de vijf baobabs waar gisteren – zonder veel schade – een jeep over de kop sloeg, wacht Olivier voor een luchtdoop met een paramotor. “Het grote voordeel van een motorvalscherm is dat ik om het even waar kan opstijgen en landen.”
Ik klik mij vast in de kooi, hoofdtelefoon op, Olivier vangt wind in het zeil en enkele tellen later zweven we over de toppen van de bomen. Links beukt de oceaan op het strand, rechts strekt de vlakte – een puzzel van eilandjes, zandbanken en waterplassen – zich uit tot aan de horizon. We zwenken naar rechts, de thermiek grijpt ons en als een roofvogel cirkelen we boven geïsoleerde eilandjes apebroodbomen. Overweldigend. Dan schakelt de piloot de motor uit en landen we als een gocart aan een parachute in het zand.
Bij het begin van de laatste rallydag verklaart copiloot Yasmine ambitieus vandaag te willen winnen. Twee etappes, een korte en een langere. Voor de eerste rit kiezen we 25 kilometer per uur als richtsnelheid : we hebben 36 minuten om ons doel te bereiken. Yasmine programmeert de route in de gps en met twee minuten tussentijd vertrekken de jeeps. De piste wijst zich min of meer zelf en enkele minuten te vroeg zijn we vijfhonderd meter van de finish : nu strategisch langzaam rijden om stipt – en dus zonder strafpunten – aan te komen. Yasmine juicht ; we hebben de maximumsnelheid gerespecteerd, een foutloos parcours. De tweede etappe beslist. Goudgeel gras, acacia’s en baobabs, maïsvelden rond enkele hutten, de geiten in de kraal en de schaduw van de tamarinde op het dorpsplein. In de zeldzame christelijke dorpen maken enkel de rondscharrelende varkens het verschil. Over de boordradio horen we oproepen voor de volgwagen : één jeep is stapvoets in een put gereden, een ander team reed zich vast in de bosjes. Maar deze rit is moeilijker : de gps-pijl wijst naar links waar geen piste te vinden is, naar rechts waar enkel velden liggen. Uit respect : niet door de velden. De tijd dringt en Yasmine dirigeert mij over de zandpiste. “Veertig per uur, iets sneller, vijfenveertig, zo aanhouden, niet te snel.” De competitiegeest heeft ons weer beet. Geconcentreerd stuur ik de jeep over de zandpiste. Nog twee kilometer. Eindelijk, de brede piste. Eén seconde met 52 km per uur rijden, levert ons strafpunten op en we zijn vier minuten te laat. Vallen we in de prijzen ? We zijn als tiende vertrokken en hebben vijf wagens ingehaald. Niet gewonnen, maar toch een ereplaats, beloond met een felbegeerde, uit gerecyclede drankconserven geknutselde, speelgoedjeep. n
Tekst en foto’s Jo Fransen
Over de boordradio horen we oproepen voor de volgwagen : één jeep is stapvoets in een put gereden, een ander team reed zich vast in de bosjes.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier