Een eeuw geleden zocht Paul Gauguin in Frans-Polynesië naar authenticiteit. Wij deden de tocht over, aan boord van het naar hem genoemde cruiseschip.

Op 9 juni 1891 ontscheepte in Papeete een man die 69 dagen eerder uit Marseille was vertrokken. Een man met een heel leven achter de rug, maar vastbesloten om zichzelf een nieuwe kans te gunnen. In een interview met L’Echo de Paris had Paul Gauguin zijn onderneming verwoord: “Je pars pour être tranquille, pour être débarrassé de l’influence de la civilisation. Je ne veux faire que de l’art simple.

Zijn eerste kennismaking met de Polynesische hoofdstad was een tegenvaller: hij werd er door gouverneur Lacascade ontvangen en belandde er meteen in het milieu van kleinburgerlijke Franse ambtenaren. Na wat omzwervingen ontvluchtte hij de hoofdstad en vond een huisje op zo’n 30 kilometer van Papeete, waar hij twee jaar bleef leven en werken, en waar hij Tehura tot vrouw nam.

Wanneer hij in 1893 naar Frankrijk terugkeert, heeft hij een unieke schat bij zich: 66 schilderijen en een dozijn houtsculpturen die in Europa maar een zeer matig enthousiasme zullen losmaken. Op 9 september 1895 staat hij weer in Polynesië en dit keer voorgoed.

Zes jaar later – nadat een contract met kunsthandelaar Ambroise Vollard hem van zijn financiële zorgen heeft verlost – probeert hij de Westerse invloeden nog meer te ontvluchten door naar de Markiezen uit te wijken. Hij is 53 en kan voor het eerst van zijn werk leven. Maar fysiek is hij aangetast: een etterende beenwonde, zijn zucht naar absint en de last van syfilis die hij meesleept, wegen zwaar. Zijn laatste twee jaren brengt Gauguin door op Hiva Oa, op de Markiezen. Daar laat hij in zijn uitdagende stijl La Maison du Jouir bouwen, en gaat geen provocatie tegen kerk en gezag uit de weg. Wanneer hij op 8 mei 1903 sterft, is hij een man zonder vrienden. Bisschop Martin noteert: “Hij was een miserabele kerel, een beroemd artiest en een vijand van god en de moraal.”

Een kleine eeuw later haast ik me, na een 21 uur durende vlucht met Air France vanuit Parijs, door Papeete. Mijn gids is een voormalig jockey van de vermaarde Griekse reder Niarchos. De man is klein en kalend maar enthousiast voor tien, en vooral goed geïnformeerd. Hij beschikt over een ontwapenende openheid en zijn interesse voor de lokale bevolking lijkt oprecht. “Ik kende een paar van Gauguins werken van thuis bij Niarchos, maar de naam zei me toen niets”, zegt hij in de auto die ons naar Papeari brengt.

Daar werd het bescheiden Gauguinmuseum opgericht waar slechts een paar originele schilderijen hangen, naast door de schilder versierde lepels en de beroemde, met inscripties versierde kokosnoot, die ook als kruikje voor alcohol dienst deed. Een pot in gestampte aarde, een maquette van het Maison de jouir en de rekeningen van de verkoop van Gauguins bezittingen, die zo goed als niets opbrachten, vullen het geheel aan. Op zich niet echt een fraaie collectie, die bovendien is aangevuld met werk van naarstig kopiërende amateurs. Op Tahiti zijn ze nooit wild geweest van Gauguin, toen niet en nu eigenlijk nog niet.

Op de terugweg naar Papeete toont mijn gids me bloemen en planten, maar ik ben in gedachten al elders. Aan de kade ligt de jongste trots van de Franse scheepsbouw, vers uit de Chantiers de l’Atlantique in Saint-Nazaire: de nagelnieuwe MS Paul Gauguin, 9 dekken hoog en 156 meter lang. Elke week maakt het schip een cruise langs de belangrijkste eilanden; deze week is hut nummer 724 voor mij gereserveerd.

Frans-Polynesië is ontmoedigend uitgestrekt: 115 eilanden, verdeeld over 5 archipels, die bovendien behoorlijk ver uit elkaar liggen. Om een idee te geven: als we de Markiezen in de buurt van Oslo zouden situeren, zouden de Genootschapseilanden voor de Bretoense kust liggen, Tahiti bezuiden Parijs, Mangareva in Roemenië, en zou de Austral-archipel van Bilbao tot aan het zuidoosten van Sardinië reiken.

Polynesië werd ook behoorlijk laat bevolkt: terwijl de Fidji’s, Tonga en Samoa al tussen 2500 en 300 voor Christus waren bewoond, bereikten de eerste zeevaarders de Markiezen pas in het jaar 300. Vandaaruit waagden ze zich een eeuw later tot aan het Paaseiland, twee eeuwen later tot op Hawaï, drie eeuwen later tot aan de Gemeenschapseilanden.

De geschiedenis van Polynesië is er een van zeiltuigen en stoutmoedige zeevaarders met zo goed als geen middelen. Het wordt me snel duidelijk dat de zee de enige weg is om een deel van de charme van de eilanden te herontdekken.

De eerste Europeanen voeren pas 230 jaar geleden langs en werden gecharmeerd door de vriendelijkheid van de inwoners. En hoewel de scheepvaart sindsdien behoorlijk is toegenomen, zijn de plaatsen voor reizigers aan boord schaars. Wie de archipels per boot wil bezoeken, kan mee met de Aranui, die zowel vracht als passagiers vervoert en ook tot aan de Markiezen vaart. Of kan sinds enkele maanden de reis maken met de Paul Gauguin, die naast zijn wekelijkse cruise een paar keer per jaar een uitschieter maakt tot aan de Markiezen.

De eerste halte is Huahine, 175 kilometer ten noordwesten van Tahiti. Het eiland biedt spectaculair groene landschappen, is relatief ongeschonden gebleven en heeft een behoorlijke portie authenticiteit bewaard. Ik zit lui achterin een terreinwagen, luister naar de gids en weet ineens dat ik elders wil zijn.

Op Raiatea, het religieuze centrum van het oude Polynesië, word ik door eenzelfde gevoel overvallen, besef opeens dat ik zoveel mogelijk tijd op het water moet doorbrengen en klim aan boord van een zeilschip voor een halve dag ‘actieve rust’ op zee. Er staat een flinke bries, we worden verwend met een fraaie portie zon, en de gedachte dat we uitsluitend op kosten van de wind de zeeën bevaren is weldadig. Terwijl een handvol Amerikaanse gasten zich rond het roer schaart, installeer ik me op het voordek en laat me zeilen. Het leven op de eilanden is altijd noodgedwongen van een verbijsterende eenvoud geweest. De kano’s, waarmee gigantische afstanden werden afgelegd, waren van romp tot zeil uit plantaardige materialen gebouwd, soms voorzien van een soort terrasje waarop een tentvormig hutje was gebouwd. Aan land beperkte de voedselvoorraad zich tot vis, bananen, kokosnoten, varkens.

De vrouwen die Gauguin zo voortreffelijk in beeld heeft gebracht, zijn er nog steeds en hebben niets van hun aantrekkelijkheid verloren. Ze zijn sterk en gespierd, met brede schouders en trage, elegante gebaren. Maar ik zoek tevergeefs naar het vuur in de ogen. Soms zie ik weemoed en de herkenbare haast van de moderne tijden.

’s Anderendaags sta ik ’s ochtends vroeg naast kapitein Olivier Decouzon op de brug van de Paul Gauguin wanneer we de passe van Bora Bora binnenvaren. Omringd door een bijna klinische wereld van radars en elektronica, van wonderlijke zeekaarten ook, van manuele precisieinstrumenten en teruggekaatste radarsignalen.

In de passe heerst een flinke stroming en naar verluidt zit er veel vis. Die ochtend is slechts één visser aan het werk, omringd door massa’s wachtende vogels. Op de brug wordt koffie geserveerd. Ik geniet van de beperkte maar nauwkeurige woordenschat die de bevelen begeleidt: one hundred and thirty five om de richting aan te duiden, of quatre maillons, om de diepte van het anker aan te geven.

Vanuit de lucht gezien is Bora Bora zonder twijfel het allermooiste eiland van de zuidelijke Pacific, een postkaart met uitgedoofde vulkaan, geërodeerd en verzonken, waardoor een laguna is ontstaan, omzoomd door een koraalrif en door een krans van kleuren. Vanuit de helikopter herken ik de hutjes op het water, de motu van Paul Emile Victor, de grot op de berg waar de koninklijke graven waren. Een domein van teruggetrokken zielen, tourdumondistes en avonturiers.

Aangetrokken door de belofte van het aanschouwen van haaien en roggen, en een wandeling op het koraalrif, kies ik opnieuw voor de zee. Aan boord van een smalle kano met outrigger zet ik met een soort Bob Marley koers naar de rand van het atol. Marley zwijgt, terwijl zijn kompaan nu en dan een deuntje op de kleine gitaar speelt. Ik sla de ontmoeting met de haaien af en kies voor een wandeling op het rif. Door mijn masker zie ik een vervormde wereld van zeeëgels, kleine schelpen en vissen.

Nadat ik weer aan boord ben gestapt, houden we al snel halt op een andere ondiepe plek, en laten ons daar met snorkelgerei in het water glijden dat tot aan de schouders reikt. Marleys maat heeft wat vis meegebracht en wacht. En dan opeens zijn we omringd door roggen, ontroerend schoon en elegant. Ze zweven wat aarzelend langs met onbegrijpende, starende ogen. Even staan we verrukt en bang in het water, laten de vissen om ons heen glijden, onwennig en beschroomd, bang om verkeerde bewegingen te maken. Dan zoeken de roggen toenadering, glijden langs onze benen, later zich over de glibberige rug aaien. Een compleet gevoel van vervreemding overvalt ons. Maar stilaan ervaren we een soort harmonie en zelfs eenheid met wat ons omringt. Ik weet niet hoe lang we daar met vijf of zes aan de rand van de oceean staan, met 6400 kilometer water tussen ons en Los Angeles, 9500 tot Tokio, 8000 naar Santiago en 6100 naar Sydney. Het moment duurt eindeloos en is toch zo weer voorbij. Bob Marley steekt een rokertje op, wenkt dat de tijd om is. En dan varen we zwijgend terug over de lagune, de ogen verschroeid door het licht en met handen waaruit roggen hebben gegeten.

Wie de illusie van ongereptheid, die zo eigen was aan de voorstelling van Paul Gauguin, intact wil houden, kan de eilanden misschien nog best ontlopen en Polynesië vanaf het schip bekijken. Want vanop afstand worden de Westerse invloeden gecamoufleerd door bomen, stranden en een eenvoudig kerkje. Tenslotte heeft de Paul Gauguin, net als zovele andere luxecruiseschepen, iets van een veilig cocon. Ver weg van onvolkomenheden, criminaliteit of tegenspoed. Aan boord is alles erop berekend om die illusie in stand te houden en wie zich een beetje op zijn gemak voelt op zee, geraakt er snel aan verslaafd. Het eten is voortreffelijk en gevarieerd, de hele dag door zijn er attenties, worden spelletjes georganiseerd. Op dek vijf is een deel van de gang voorbehouden aan herinneringen aan Gauguin, en aan met de hand geboetseerde houten voorwerpen die de eilanders tijdens de vorige eeuw hebben bewerkt.

Daar kijk ik naar Gauguins Christusbeeld, naar een zelfportret in zwarte inkt en potlood, en naar de ceremoniële houten roeispanen of de vishaken voor de haaienjacht. Terwijl ik in de verte de muziek hoor die de dansklassen begeleidt. Elders leren opvarenden schelpenkralen maken, en tussen 4 en 5 uur is er afternoon tea in La Palette. Tony Payne zit achter de piano en zingt Autumn Leaves, terwijl hij sommige van de theedrinkers met hun voornaam verwelkomt. De Amerikaan is een moderne nomade die behoefte heeft aan verandering: hij zeilt al filosoferend door het leven en heeft nood aan een publiek. “Welke andere bestaansreden kan ik hebben dan mensen te ontmoeten en blij te maken? Al gaat het vaak om een delicate operatie. Sommige opvarenden komen kwaad en verbitterd aan boord, zitten nog vastgehaakt in hun oude wereld. Ik herken ze meteen, weet dat de overgang een paar dagen kan duren. Je probeert ze open te breken, maar dat moet vaak heel voorzichtig gebeuren omdat sommigen zo vastgeroest zitten in zichzelf, in hun gewoonten en desillusies.”

Later voegt hij er nog aan toe: “Je weet nooit hoelang zo’n job duurt, soms wil je wel eeuwig blijven, soms kijk je uit naar een andere opdracht, wacht je op een telefoontje van je agent. Of je botst in een hotel op zo’n nieuwbakken jonge manager die het beter weet en ineens wat anders, en vooral iemand anders, wil. Ik klaag niet, ik heb de wereld gezien, en hoe! Ik heb de States gedaan, Hongkong, Tokio, en verschillende luxecruiseschepen. In Osaka had ik 35 minuten pauze tijdens mijn optreden, sprong dan op de fiets, haastte me naar een geishabar voor een paar nummertjes en fietste terug. Ik wil veel mensen ontmoeten, I want new exposure, all the time. Maar de frustratie is altijd weer dezelfde: als je je toehoorders een heel klein beetje kent, moet je ze weer laten gaan.”

Een paar dekken lager wordt hard gewerkt om de illusie van luxe en zorgeloosheid intact te houden. Ik loop achter chef-mecanicien Marc Poirier aan, in een loden hitte en een hels lawaai. We bevinden ons onder de zeespiegel en ik kan hem nauwelijks verstaan. Hier draaien niet alleen de motoren die de twee schroeven aandrijven maar ook de airconditioning, de verbranders en vooral de waterontziltingsinstallatie die dagelijks duizenden liter gedistilleerd water produceert. Dat moet, omdat het slecht verteerbaar is, met metalen worden aangevuld en met chloor, om aan de Amerikaanse normen te voldoen.

Op vrijdagmorgen, nadat we de archipel van Marlon Brando zijn gepasseerd, klim ik in de zodiac van Dr. Michael Poole die al 18 jaar het gedrag van walvissen en dolfijnen bestudeert. “Ik wist op mijn tiende al dat ik met dolfijnen wilde optrekken, en dat is sindsdien nooit meer veranderd”, zegt de pezige Amerikaan met het rosse snorretje. “Ik heb niet alleen het geluk mijn passies dag in dag uit in mijn werk te beleven, er is nog zoveel meer.” De Amerikaan leeft voor rekening van de University of California in Santa Cruz mee met de spinner dolphins (stenella longirostris), de meest acrobatische soort, de enige ook die zowel verticaal als horizontaal om hun as spinnen als ze uit het water springen. “Dezelfde soort valt in Hawaï, Mexico en Peru ten prooi aan de ijver van vissers die op tonijn jagen. Tonijn zwemt onder de dolfijnen en de vissers zijn opzettelijk op de dolfijnen uit om zo ook de tonijn binnen te halen. De resultaten zijn vernietigend: de laatste 30 jaar zijn naar schatting 6 tot 8 miljoen dolfijnen gedood. In sommige regio’s daalde hun aantal met 85 procent.”

Michael is bezeten door zijn werk. Tijdens zijn studie over ecologie en gedrag van de dolfijnen bracht hij zo’n 160 dieren in kaart en dreef de familiariteit zo ver dat hij ze namen gaf. Hij herkent de dieren aan de vorm en de beschadigingen van hun rugvin, en bracht ook die vinnen in kaart. Hij is niet te stoppen als hij over de gevolgen van bodemerosie, of over zijn werk rond de eilanden begint. Wanneer we langs de scholen dolfijnen glijden, noemt hij hun namen, als waren het zijn kinderen.

Op Moorea huur ik een scooter om een deel van de 67 km lange kustweg rondom het eiland af te rijden. Maar het spectaculaire reliëf komt pas goed tot zijn recht gezien vanuit de helikopter. Op het eiland heerst een soort laissez aller, de sfeer van een fraaiverzorgde maar wat lege tuin. Van het leven zoals dat door captain Bligh van de Bounty werd beschreven is niet echt veel over, tenzij enkele visverkopers langs de weg. In een bar drink ik een koffie, hoor van de jonge Baskische dienster die hier zes maanden werkt, dat ze zo gauw mogelijk weer wegwil. “Ik weet dat het decor oogverblindend mooi is, maar er gebeurt nooit wat en iedereen kent iedereen. Je bent zo rond. Als je jong bent koester je plannen, je wil naar het onbekende. Maar hier kan je geen ambities koesteren want er zijn geen uitwegen.”

Terug aan boord vertelt een van de inlandse meisjes dat buitenlanders geen idee hebben van het leven op de eilanden en van de solidariteit onder de eilanders. “C’est merveilleux d’aller à la pêche.” Kapitein Bligh van de Bounty, die vijf maanden op Tahiti doorbracht, moet nog wel iets van dat gevoel hebben gemerkt. Toen hij wegvoer schreef hij in zijn dagboek: “Ik liet deze gelukkige eilandbewoners met groot verdriet achter, want wij hadden de grootst mogelijke hartelijkheid, achting en kameraadschap ervaren tijdens ons verblijf…” Een paar dagen later vond aan boord de beroemde muiterij plaats, doordat een deel van de bemanning terugwilde. De Engelse schrijver Norman Lewis, die Bligh in The Missionaries citeert, beschrijft in datzelfde boek hoe verpletterend de reactie was van de evangelisten van de London Missionary Society, die in 1797, bijna een eeuw voor de komst van Gauguin, de christelijke godsvrucht naar Tahiti wilden exporteren. De meest hardnekkige ongelovigen werden ter dood gebracht, het was strafbaar om zich met bloemen te tooien, dansen werd met dwangarbeid bestraft.

Ik weet het allemaal wel, maar ik kijk de andere kant op, knik naar Tony als die achter zijn piano met de lippen de woorden autumn leaves vormt, en sla dan Gauguins Polynesisch dagboek open en lees. “Toen ik kade verliet en aan boord klom zag ik Tehura voor het laatst. Ze had vele nachten geweend. Nu zat ze uitgeteld, triestig en berustend op een steen, met bengelende benen terwijl haar sterke voeten het water raakten.

Tekst en foto’s: Pierre Darge

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content