‘Ik zoek altijd de ziel van een plek’
Daniel Libeskind staat bekend voor zijn grandioze gebouwen, die over de hele wereld te vinden zijn. Na New York, Berlijn en São Paulo krijgt nu ook Bergen een creatie van zijn hand. Een uniek project in een land waar hedendaagse architectuur schaars is.
Zijn brede glimlach en zijn klaterende lach zijn veelzeggend : Daniel Libeskind hoor je niet beweren dat alles in de wereld verkeerd loopt. Hij houdt van zijn werk, van kunst en cultuur, van het leven, van zijn vrouw. Arrogantie is hem vreemd. Libeskind werd geboren in 1946, kort na de oorlog, in een Pools-joodse familie die aan de nazigruwel ontsnapte. In de jaren zestig liet hij zich tot Amerikaan naturaliseren. Libeskind vindt dat hij geluk heeft gehad.
Dat geluk, maar zeker ook zijn talent zorgde ervoor dat hij een van de toparchitecten van onze tijd werd. Zijn eerste project was het Joods Museum in Berlijn, dat in 1999 opende. Het werd meteen in de hele wereld een icoon voor de hedendaagse architectuur. Achter een omhulsel van zink, doorsneden met de voor Libeskind typerende barsten voorzien van glaspartijen, laat hij concepten zoals herinnering, respect, hoop en wanhoop met elkaar botsen aan de hand van atypische volumes : een volledig zwarte ruimte, alleen doorboord door een oculus als verwijzing naar de slachtoffers van de Holocaust, een betonnen tuin vol scheve zuilen om de hachelijke toestand van de migranten te suggereren.
In 2009 werd de man met de cowboyboots geselecteerd om het masterplan te tekenen voor Ground Zero in New York, alweer een zwaarbeladen plek. Het betekende zijn definitieve doorbraak, ook al maakte hij in 2006 al een ontwerp voor de uitbreiding van het kunstmuseum van Denver en het jaar daarop voor het koninklijk museum van Ontario. In 2011 tekende hij een masterplan voor Keppel Bay (Singapore) en mocht hij het militair museum van Dresden in Duitsland vernieuwen. Vandaag werkt hij aan wolkenkrabbers in Parijs en São Paulo, een kunstencentrum in Milaan, een volledige stad en torengebouwen in Zuid-Korea.
Vanaf 2014 mag ook het Belgische Bergen prat gaan op een gebouw van de internationale toparchitect, want het bureau van Libeskind werd geselecteerd voor de bouw van het nieuwe congrescentrum : “Een sculpturaal gebouw met een omhulling van hout en aluminium en een panoramische daktuin.” De bouwwerken startten in de lente. Het congrescentrum komt vlak bij het nieuwe station, dat werd ontworpen door de Catalaan Santiago Calatrava. Beide realisaties passen in het nieuwe zelfbewustzijn van de Henegouwse hoofdstad. “De stad maakt een echte renaissance door. De wereld verandert en Bergen volgt die beweging, zonder daarom uit het oog te verliezen wat van essentieel belang is in deze turbulente tijden : het behoud van de continuïteit, het bewaren van de eigen identiteit”, zo luidt zijn optimistische boodschap.
Wat is het belang van een Belgisch project voor een beroemde toparchitect die over de hele wereld gebouwen optrekt ?
Daniel Libeskind : New York, Parijs of Bergen… Elke stad is uniek. Elke plek op de wereld is belangrijk en de omvang van een project speelt geen essentiële rol. Dit congresgebouw zal net als mijn andere projecten een heel eigen karakter hebben. Ik zeg het wel vaker : small is beautiful ! Ik hou van deze stad, die zich opmaakt voor een nieuw tijdperk. De stad is niet groot, maar wel betekenisvol, want ze is een getuige van de Europese geschiedenis. Dat is voor mij belangrijk, want ik wil niet zomaar een technologisch gebaar stellen zonder coherentie. Mijn architectuur focust eerst en vooral op de mensen en de ziel van de plek. En ik begrijp en deel de geest van deze stad.
Er wordt wel eens gesproken van ‘starchitects’, verwijzend naar de internationale idolen in de architectuurwereld. Beschouwt u uzelf als een ‘starchitect’ ?
Ik vind het een idiote term. Kijk, als je graag muziek hoort en je gaat bijvoorbeeld naar de Scala in Milaan, dan wil je toch een dirigent als Daniel Barenboim aan het werk zien. Bij een goed concert hoort een goede dirigent. Maar het is gewoon een woord. Vergeet dat idee van ster-architecten. In de kunst gaat het altijd om individuen die projecten ontwikkelen. Een idee komt niet van een groep, maar van een persoon. En via die persoon ontstaat er een signatuur.
Belgen zijn nog altijd wat terughoudend tegenover hedendaagse architectuur. Kan dit project daar verandering in brengen ?
Ik wil hier niet ingaan op mijn congresgebouw, maar volgens mij is er wereldwijd toch wel wat aan het veranderen. We leven niet langer in een tijd waarin steden en provincies zomaar kunnen blijven doen wat ze altijd al deden. Communicatie en informatieverspreiding verlopen nu veel vlotter en dat heeft een grote invloed. Het is logisch dat nieuwe ideeën ook hier ingang vinden. Het lijdt geen twijfel dat er een heel nieuwe energie heerst, ook al is die in de praktijk nog niet altijd zichtbaar. Het publiek was alvast niet ongevoelig voor de plannen voor dit congresgebouw, integendeel. Dat was voor mij en mijn team een aangename ervaring en ik had heel wat interessante ontmoetingen. Ik denk ook dat de bevolking beseft dat een nieuw gebouw moet worden verankerd in de eenentwintigste eeuw. Het moet interesse opwekken, functioneel en duurzaam zijn, mooi en opwindend.
Hoe gaat u eigenlijk te werk als u een nieuwe opdracht krijgt ?
Allereerst wil ik de locatie leren kennen. Ik ga ter plekke, ik praat met iedereen, wandel rond en zoek wat op over de lokale geschiedenis. Tegelijkertijd denk ik na over het programma van die specifieke plaats, over de functies die op de site moeten worden ingevuld. Vervolgens gaat het erom gestalte te geven aan iets nieuws, iets te scheppen dat niet zomaar een herhaling is van een bestaand model. Er moeten nieuwe betekenissen worden ge-creëerd. In Bergen werk ik met mijn team aan een project in een stadsuitbreidingsgebied, dat erg verschilt van de oude stadswijken. Het congrescentrum moet samen met het toekomstige station van Santiago Calatrava een vernieuwend geheel worden, gericht op de toekomst, maar nog verbonden met het verleden. Mijn congrescentrum en het Belfort moeten niet met elkaar in concurrentie gaan, ze moeten uitgaan van hun eigen kracht. Toen ik voor het eerst op de plek kwam, heb ik een wandeling gemaakt, ik heb de sfeer opgesnoven, het dagelijks leven wat geobserveerd. Meteen daarna heb ik een eerste schets gemaakt.
Symboliek is erg belangrijk in uw werk.
Elk gebouw vertelt een verhaal. Zelfs een glazen doos is niet neutraal, ze zit vol betekenislagen. Ik creëer gebouwen die emoties overbrengen, ideeën oproepen, een band hebben met het verleden en ingebed zijn in een context. Het zijn geen abstracte volumes die zomaar in het landschap zijn neergepoot. In een democratie moeten ook individuele eigenheden een plaats krijgen. Er zijn geen massabewegingen meer zoals in de oude communistische of fascistische regimes, waarin iedereen werd gelijkgeschakeld. Mooie steden zoals Brussel en Bergen – de meeste steden in Europa trouwens – tonen die individualiteit, op alle niveaus. Het bevordert de openheid.
Door een dialoog te creëren, speelt de architectuur een belangrijke maatschappelijke, zelfs politieke rol.
Hoe kwam u ertoe architect te worden ?
Dat weet ik eigenlijk niet. Ik heb jarenlang synthesizer gespeeld voor ik als architect aan de slag ging. Het is ook niet begonnen met een privéwoning, zoals bij veel van mijn collega’s, maar met het Joods Museum in Berlijn. Daar kreeg ik de smaak te pakken. Er volgden al vlug andere, vergelijkbare opdrachten, voor nog grotere gebouwen, wolkenkrabbers, het masterplan voor Ground Zero… Ik heb veel geluk gehad. Maar ik doe ook kleine projecten, ik heb bijvoorbeeld een woning ontworpen, niet voor mezelf maar voor een klant.
Wat trekt u vooral aan in dit vak ?
De architectuur heeft sterke banden met veel andere kunstdisciplines – schilderkunst, beeldhouwkunst, muziek – maar ook met wetenschappen, wiskunde en communicatie. In de oudheid werd de bouwkunst zelfs als de moeder van alle kunsten beschouwd. Mijn werk geeft mij zoveel voldoening dat ik nooit meer iets anders zou willen doen. Architectuur is ook een vorm van filosofie, meditatie, muziek. Het einddoel is een gebouw neerzetten, maar in werkelijkheid houdt het veel meer in. Dit vak is gewoon onlosmakelijk verbonden met het leven.
Hoe ziet u de evolutie van de architectuur ?
De architectuur is in volle ontwikkeling, alleen al doordat er nu meer belangstelling is vanwege het grote publiek dankzij de maatschappelijke discussie over duurzame ontwikkeling, ecologie en stadsontwikkeling. Dat was vroeger niet het geval. Toen werden architecten gezien als een soort corporatie die alle beslissingen nam. Vandaag willen burgers weten wat er zal worden gebouwd, maar ook waarom, en hoe het er zal uitzien. Dat is democratie. Het is een mooie tijd voor de architectuur. Dat houdt wel het risico in dat ze een massaconsumptieproduct wordt, zoals een auto. Daarom moeten we erop toezien dat elk bouwwerk een culturele betekenis krijgt, of het nu een kantoorgebouw is, een ziekenhuis of een school.
Hebben de nieuwe technologieën een grote invloed op de architectuur ?
Dankzij de technologie maken we een fantastische sprong vooruit. In het verleden was dit soort bouwwerken gewoon onmogelijk. Het zou vijfhonderd jaar gekost hebben om ze te bouwen. Nu kunnen we ongelooflijke ruimten ontwerpen én verwezenlijken binnen de opgelegde termijn en binnen het budget. Dat hebben we aan de technologische vooruitgang te danken.
Wat inspireert u ?
De wereld, de vrijheid, de vlucht van een vogel…
Waar werkt u het liefst aan uw ideeën ?
Overal ! Ik ga nooit aan mijn bureau zitten, ik heb zelfs geen bureau in mijn studio in New York. Creatief zijn betekent niet dat je jezelf afzondert of wat gaat zitten nadenken. Het gaat erom je te laten inspireren, een materiaal te kiezen en het vorm te geven.
Houdt u van teamwerk ?
Architectuur is per definitie teamwerk. Ik coördineer alle facetten van een opdracht, maar zonder mijn briljante medewerkers, zonder die professionals uit alle werelddelen die samen meer dan twintig talen spreken, ben ik niets. Ik vind het ook erg belangrijk samen te werken met jonge mensen. Zij zorgen voor een frisse wind in elke discussie. En verder werk ik ook samen met mijn echtgenote, die een schitterende partner is. Ze is veel meer dan een architecte. Ze is niet de vrouw achter de man, maar de vrouw naast de man.
Gaat u nog persoonlijk naar al uw bouwwerven ?
Vanzelfsprekend. Het zijn mijn kinderen. Je moet altijd contact houden met je familie !
Zou u kunnen stoppen met werken ?
Architectuur stopt nooit, net zo min als het leven.
DOOR FANNY BOUVRY
‘Door een dialoog te creëren, speelt de architectuur een belangrijke maatschappelijke rol’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier