‘Ik ging van deur tot deur vermomd als een fles Palmolive. Gentenaars zagen het niet zo zitten om ’s ochtends vroeg voor een staaltje uit hun bed te worden gebeld’

Journaliste Agnes Goyvaerts groeide op in Antwerpen, maar woont inmiddels ruim veertig jaar in Gent. ‘Van liefde op het eerste zicht was geen sprake’, bekent het Proefkonijn van De Morgen. Een gesprek over Gentse creativiteit, zelfrelativering en de tol van succesvolle citymarketing.

Ik was thuis de eerste die naar de universiteit ging. De eerste die in Gent op kot mocht gaan bovendien”, zegt De Morgen-journaliste Agnes Goyvaerts (65). “Ik had in Antwerpen al normaalschool gedaan, maar mijn ouders vonden het toch beter om me in een meisjeshome buiten het centrum te stoppen. Stel je voor : ik was een vrijgevochten maske van ’t stad, en plotseling zat ik tussen West-Vlaamse kostschoolmeisjes.”

Aan het ijverig studeren van de Romaanse filologie kwam snel een einde toen het studentenprotest in Parijs in 1969 overwaaide naar Gent. “Het was de tijd van Leuven Vlaams, de antikapitalistische beweging en de strijd voor abortus. Iedereen had wel iets om tegen te protesteren. Ik liep niet met de vlag voorop, maar na de tweede kandidatuur ging ik amper nog naar de les. Daarvoor had ik het te druk met betogen, pamfletten stencilen en het bijwonen van volksvergaderingen.”

Ondertussen deed Goyvaerts studentenjobs : “Ik ging babysitten, stond achter de toog in De Rode Hoek, het café van de trotskisten, en ging van deur tot deur met staaltjes Palmolive, verkleed als een fles afwasmiddel. Onze route liep door arbeidersbuurten waar mensen het vaak niet leuk vonden om ’s ochtends vroeg uit bed gebeld te worden voor een prul. Anderzijds moest onze bestelwagen met staaltjes ’s avonds wel leeg zijn. (lacht) Ik heb minstens een jaar lang gratis de afwas gedaan.”

Begin jaren zeventig bezorgde het eerder behaalde onderwijzersdiploma Goyvaerts een volwaardige baan, als lerares in een Gentse stadsschool. “Een deftig instituut waar de leraars Frans spraken en ik witte handschoenen en nylonkousen moest dragen. Het contrast met onze nonchalante levensstijl had niet groter kunnen zijn.” De directrice schrok zich rot toen ze haar voor het eerst zag, glimlacht Goyvaerts : “Ik had hennahaar en droeg nietsvermoedend een roze jeans, dat hadden ze daar nog nooit gezien.”

Enkele jaren later trok de socialistische krant de Vooruit haar aan om de kinderpagina samen te stellen. Goyvaerts stapte uit het onderwijs om voltijds te gaan freelancen, en toen de Vooruit en de Volksgazet in ’78 samensmolten tot De Morgen, vormde de kersverse journaliste een van de eerste redactieleden. Ze zou er zich opwerken tot coördinator van de nieuwsdienst en hoofdredacteur van het weekendmagazine, al leerden de lezers van de krant haar vooral kennen als scherpe modejournaliste en als Proefkonijn, jarenlang de titel van de restaurantrubriek die Goyvaerts tot op vandaag verzorgt.

Bij de Vooruit versloeg u al gauw het nieuws uit Gent. Van militant studentenprotest naar de Ajuinstoet in Ledeberg : dat moet een behoorlijke stap geweest zijn.

Agnes Goyvaerts : Toch heb ik me nooit te goed gevoeld om lokale gebeurtenissen te volgen. Voor een degelijke regionale berichtgeving valt zeker iets te zeggen. Die stukken vormden mijn leerschool, en ondertussen kon ik mijn interesses behouden. Zo volgde ik eind jaren zeventig de strijd voor het behoud van woningen in het Pand, een voormalig klooster in het Patershol. Studenten en kunstenaars huurden er voor een habbekrats een kamertje, tot de provincie Oost-Vlaanderen het toeristische potentieel van de middeleeuwse wijk ontdekte en de boel wilde renoveren. De acties van het Pandinistisch Verblijvingsfront hielden de ontruiming niet tegen, maar ook zulke zaken volgde ik op de voet. Faits divers als de verkiezing van de Ajuinprinses leerden me ondertussen alle hoeken van de stad kennen.

Was uw kennis van Gent dan zo beperkt in die tijd ?

Als lerares gaf ik ook milieustudie, een vak waarvoor ik ettelijke wandelingen door Gent maakte met mijn klasje. Zo kende ik de stad al wel een beetje. In mijn studentenjaren leefde ik echter in een heel beperkte cocon, zeker nadat ik in een gemeenschapshuis op de Nederkouter ging wonen. De faculteit op de Blandijnberg en de cafés in de Kuiperskaai lagen op wandelafstand, en met echte Gentenaars hadden we amper contact. Van liefde op het eerste gezicht was geen sprake. Integendeel, ik herinner me vooral hoe somber ik het middeleeuwse centrum de eerste maanden vond. Dat Gent ook zijn charmes had, ontdekte ik pas in de winter, en dan vooral dankzij het uitzicht van de Zuivelbrug op de Kraanlei. Dat bruggetje is nog steeds een van mijn lievelingsplekken.

Toch aarzelt u ook nu nog om uzelf een Gentenaar te noemen.

Gent is mijn stad en daar heb ik ook voor gekozen, maar vanbinnen blijf ik wel een Antwerpenaar. Dat kan ook moeilijk anders, denk ik. Daarvoor krijg je als kind te veel uitdrukkingen mee die eigen zijn aan de plek waar je opgroeit. Spreek me over de jezuïeten of de Grand Bazar in Antwerpen, en ik weet precies wat je bedoelt, terwijl het wel wat tijd vergde voor ik de Gentse wijk Moscou ontdekte. Antwerpenaar of Gentenaar zijn is voor mij een geheimtaaltje dat je van jongs af aan in- gelepeld krijgt en dat vanzelfsprekend wordt.

Als journaliste volgde u de Zes van Antwerpen van in het prille begin. Waarom horen we zoveel minder van de Gentse modescene ?

Aan talent was hier nooit gebrek, denk maar aan Yvette Lauwaert of Pieter Coene. Jonge Gentse ontwerpers zijn echter minder gedreven om de wereld te veroveren dan studenten in Antwerpen of Brussel. Mensen als Jan Welvaert en Murielle Scherre begonnen wel een winkel of een T-shirtlijn, maar ze droomden toch niet meteen van Parijs en Milaan. Jongere namen als Black Balloon en Jo De Visscher slaan nu hun vleugels uit, maar dat zijn toch uitzonderingen. De Gentse modeacademie moest trouwens nog opgericht worden toen de Zes in de jaren tachtig naar Londen trokken. Komt daarbij dat Gentenaren meesters zijn in zelfrelativering. Politici, kunstenaars en ontwerpers blazen hier ook al eens hoog van de toren, maar je merkt toch gauw dat ze zichzelf niet zo serieus nemen. Wel denk ik dat de voorbeeldfunctie van de Zes uiteindelijk belangrijker was dan een of andere mentaliteit die hier in Gent zou ontbreken. Er zijn genoeg voorbeelden van grote namen die in Antwerpen afstudeerden, maar uit een andere provincie kwamen.

In 1987 verhuisde u zelf weer even naar Antwerpen. Drie jaar later stond u terug in Gent.

Mijn man Pol Moyaert ( voormalig hoofdredacteur van Knack Weekend, overleden in 2002) werkte toen in Brussel, terwijl ik in die jaren bij Libelle in Antwerpen zat. Met zijn tweeën pendelen leek ons belachelijk, en dus keerden we terug naar de stad waar we allebei vandaan kwamen. Daar de draad weer oppikken bleek echter onmogelijk. Daarvoor waren ons leven en onze vriendenkring te veel vervlochten met Gent. We hadden ook geen kinderen en kwamen vaak pas ’s avonds laat thuis, nieuwe vrienden maken was dus niet evident. Het beviel me ook om wat afstand te houden van de modewereld. Een journalist die te dicht op zijn onderwerp zit, dat is niet gezond.

Na uw terugkeer maakte u de opgang van de Gentse muziekscene mee, met dank aan bands als Soulwax en Das Pop.

Van een hippe pop- en rockscene was in mijn studententijd geen sprake, maar op creatief vlak was Gent toch geen boerengat. Er waren folkmuzikanten als Walter De Buck en Koen De Cauter, en later gaven spilfiguren als Jan Hoet en Eric De Volder een enorme boost aan de beeldende kunsten en het theater. Het grootste verschil met vroeger schuilt in de aantrekkingskracht die Gent nu heeft op jonge gezinnen met kinderen. Het voorbije decennium was er ook een boom van kleine creatieve bedrijven, van de media- en de reclamewereld tot de culturele sector. Dat merk je trouwens aan de huizenmarkt : van echte woningnood is nog geen sprake, maar de instroom overtreft het aanbod.

Als culinair journaliste bent u goedgeplaatst om het restaurantaanbod in de stad te evalueren.

Op dat vlak is Gent toch lang een echte studentenstad gebleven. Broodjes- en spaghettizaken genoeg, maar verder was het aanbod beperkt. Voor een verjaardag of feest in familieverband kon je terecht in deftige restaurants als Du Progrès op de Korenmarkt, maar voor sterrenrestaurants als het Kasteel van Laarne moest je de stad uit. Een uitzondering was Apicius op de Koning Leopold II-laan, de zaak van de in ’92 overleden Willy Slawinski. Die man behoorde echt tot de wereldtop en trok ook een internationaal cliënteel. Nu is de situatie totaal veranderd. Uit eten gaan is een belevenis op zich geworden, en dat uit zich uiteraard ook in Gent. Een belang- rijke rol daarbij speelden de Flemish Foodies, het samenwerkingsverband van Jason Blanckaert van restaurant J.E.F., Olly Ceulenaere van Volta, en Kobe Desramaults van De Vitrine. Een andere aanwinst was Belga Queen, een grote brasserie op de Graslei. Zulke nieuwig- heden hebben de rest van de stad mee- gesleurd. Loop maar eens langs de eet- tenten in Onderbergen, in die straat komt elke foodie nu aan zijn trekken.

Kunt u hier als restaurantcriticus van De Morgen anoniem uit eten gaan ?

Stel je daar niet te veel van voor : de krant gebruikt mijn foto pas sinds enkele jaren, en gelukkig niet al te vaak. Vergeleken met een tv-optreden heeft dat ook amper impact. Zo vaak tafel ik trouwens niet in Gent. Het zou me goed uitkomen om me te beperken tot zaken die in mijn eigen achtertuin liggen, maar daar hebben de lezers in Leuven of Kortrijk niets aan.

Het toerisme in Gent boomt dankzij evenementen als de Gentse Feesten en het Lichtfestival, maar ook na lovende kritieken van buitenlandse media en gidsen als Lonely Planet.

Toen ik hier nog maar net woonde, verbaasde mijn familie uit Antwerpen zich altijd over het gemoedelijke en vriendelijke karakter van Gent. Nu vrees ik soms dat de stad slachtoffer wordt van haar succes. Als ik op een mooie dag door het centrum loop en al die toeristen, koetsen en bootjes op de Leie bekijk, dan moet ik aan Brugse toestanden denken. Het Lichtfestival mag men voor mijn part meteen afvoeren. Gent is te klein voor massa-evenementen die honderdduizenden mensen tegelijk op de been brengen. Zelfs ervaren Gentenaars geraken dan niet meer door het centrum. Dan passen initiatieven als Over The Edges of Track veel beter bij deze stad. Zo’n kunstparcours is minder volks, maar bezoekers kunnen het tenminste op hun eigen tempo afleggen. Daardoor blijft de toeloop ook beheersbaar. Gelukkig lijkt het stadsbestuur dat nu ook in te zien. De Feesten worden beter verspreid over de stad, terwijl men ook niet meer op grote sterren mikt. Laat die maar naar Rock Werchter en Suikerrock gaan.

Behoort u tot de Gentenaars die de stad ontvluchten tijdens de Feesten ?

Vroeger woonde ik op de Kraanlei, vlak bij het Gravensteen. Toen ging ik al eens op vakantie om het feestgedruis te vermijden. Nu woon ik buiten het centrum en vind ik het gebeuren een stuk aangenamer. Ik ga er niet dagelijks naartoe, maar het is fijn om te weten dat ik altijd een optreden of een terrasje kan meepikken. Naar een rustige plek hoef ik trouwens niet lang te zoeken : ik kan van mijn huis recht in het Citadelpark stappen, en anders sta ik met de fiets op tien minuten op het platteland in Drongen. Ook de waterlopen bieden veel rust. In het weekend fiets ik naar de krantenwinkel langs het water van de Coupure, en dat vind ik heerlijk.

Maakt de stad zijn fietsvriendelijke imago waar ?

Dat valt goed mee : oud-burgemeester Frank Beke was zelf een fietser die veel nieuwe fietspaden liet aanleggen, terwijl je in bijna alle straten in twee richtingen mag fietsen. Kasseien en tramsporen dwingen je soms om een omweg te maken, maar dat is een kleine moeite. (lacht) Het enige probleem is eigenlijk dat er te veel fietsers zijn. Vooral studenten op de fiets jagen me al eens de stuipen op het lijf, wanneer ze roekeloos door het rood fietsen of me gewoon van de baan trappen. Wil je trouwens ook vermelden dat De Lijn hier niet goed bezig is ? Het tram- en busaanbod in Gent is nu zodanig ingekrompen dat je na elf uur ’s avonds nergens meer geraakt met het openbaar vervoer. Een echte schande, want zelfs de laatste trein uit Brussel nemen of een late filmvoorstelling meepikken stelt je al voor problemen. Een autoluw centrum klinkt goed, maar dan moeten mensen wel vlot in en uit de stad geraken.

Na een boek over Walter Van Beirendonck werkt u nu aan de biografie van Daniël Termont. Heeft de Gentse burgemeester het er goed van afgebracht ?

Het boek steunt op uitvoerige gesprekken die we hadden op het stadhuis en tijdens lunchmeetings. Zonder enige voeling met de man en een minimum aan respect voor zijn aanpak was ik dus er niet aan begonnen. Bij de start van zijn legislatuur in 2006 had ik mijn twijfels, maar nu lijkt zijn burgemeesterschap me het beste wat Gent kon overkomen. Termont is een volksmens die een breed publiek kan aanspreken zonder toneel te spelen, maar vergis je niet : het is ook een intelligente man die bikkelhard kan onderhandelen over onderwerpen als de Gentse haven of gastoevoer uit het buitenland. Zaken die heel ver staan van zijn imago als feestburgemeester, maar wel zijn veelzijdigheid illustreren. Niets is perfect natuurlijk. Ingrepen als de stadshal van Robbrecht & Daem en Marie-José Van Hee aan het stadhuis, of het toekomstige winkelcentrum aan de Vrijdagmarkt zijn best controversieel. Ook de leegstand van het postgebouw aan de karakterloos gerenoveerde Korenmarkt is een spijtige zaak. Toch is mijn oordeel beslist positief : Gent is er de voorbije jaren op vooruitgegaan en een zeer aantrekkelijke stad geworden om in te wonen.

Door Wim Denolf – Foto’s Charlie De Keersmaecker

“De stad trekt nu veel jonge gezinnen met kinderen aan. En ze kent een boom van kleine creatieve bedrijven, van de media- en de reclamewereld tot de culturele sector”

“Het Lichtfestival mag men voor mijn part meteen afvoeren. Gent is te klein voor massa-evenementen met honderdduizenden mensen”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content