Ik en de paspop
De toekomst van de mode is niet de eerste zorg van de studenten van de landelijke modescholen. De innerlijke zoektocht is belangrijker, wat vaak desolate en vooral vormelijk-expressieve kledingexperimenten oplevert. De generatie van morgen is geobsedeerd door zelfanalyse en drama, maar hier en daar spreekt iemand over vogels, vissen en de wind.
Modestudenten lezen te veel modetijdschriften”, merkt mijn linkerbuurman op tijdens het defilé van het Brusselse La Cambre en het klinkt als de perfecte samenvatting van de algemene stand van zaken. Dat de modebladen verslonden worden door hun toekomstige bevolkers is niet echt ongewoon, ik denk zelfs dat het gezond is.
Alleen zien de stijlmagazines al een tijdje zelf het bos niet meer door de bomen: vooral de avant-gardistische beeldpers is tot op het bot aangevreten door een overdosis conceptualisme. De ooit zo rijkgevulde grabbelton der straatcultuur raakt stilaan leeg en niet voor niets loopt le tout Paris, en dus ook de meer elitaire splintergroepen in Modeland momenteel erg hoog weg met het profetisch getitelde blad Whatever. De willekeur, het logische gevolg van te veel fusion, heeft gewonnen. Als verrekijk op het leven tonen Self Service, Numéro of Sleaze Nation, bladen die door de jongste Brusselse en Antwerpse generatie stukgelezen worden, een dictatoriaal eenzijdig beeld, namelijk: om het even wat, en alleen dat. Een gemakzuchtige stellingname als geen ander, waar de verzamelde modestudenten geen schuld aan hebben, het is alleen jammer dat velen de uitgezette wegwijzers blind volgen.
Een symptomatisch silhouet uit de glanzende modepagina’s – dus ook op de studentencatwalk – ziet er gefragmenteerd en overladen uit, vormelijk chaotisch en bewust verkeerd. Vooral in de lagere jaren van La Cambre zijn ze talrijk, de van asymmetrie en scheve geometrie hinkende collecties. Een Atomium-pofmouw bovenaan, een driehoekige flap onderaan, een vleermuismouw rechts, een ingesnoerde arm links, een patchwork van tweedehandsstoffen vooraan, een vin van vinyl achteraan.
Door de overvloed is de leesbaarheid van de ideeën bijna nihil, het lijkt alsof er een tricherend rookgordijn wordt opgetrokken om een al dan niet reële stuurloosheid te verbergen. Het tomeloze bricoleren en assembleren is bedoeld om een grenzeloos gevoel van vrijheid door te seinen, of een haltroep aan de conventie, maar het is een dubbeltje op z’n kant.
In Brussel, en in mindere mate ook in Antwerpen, zie ik zoveel dergelijke wildemanscollecties passeren dat het op een truukje begint te lijken, wat hopelijk niet de bedoeling is. Binnen die stijlgroep vinden sommigen wel hun eigen stem: Britt Ange (vierdejaars, La Cambre) brengt haakse, maar toch elegante volumes; Carene Michaud (tweedejaars, Antwerpen) houdt haar vormenstorm subtiel en vrouwelijk en Eva Gronbach (vijfdejaars, La Cambre) verzacht het effect van haar met Duitse citaten bestempelde vilten mantels met plooirokken en -bloezen overhangen met chiffon. Benoît Bethune (vierdejaars, La Cambre) kiest een liedje van Françoise Hardy en zijn collectie lonkt ook naar de nieuwe garde Franse ontwerpers: vervaarlijke snitavonturen, maar wel met een beetje glans en glamour erbij. Ada Rajszys (vijfdejaars, La Cambre) lijkt een verloren nichtje van Martine Sitbon: strepen en bollen, linten en schuine zomen, maar ze dirigeert ze wel met de vaste hand.
De samen defilerende tweeling Vera en Olivera Capara (laatstejaars, Antwerpen) hebben een alles abstraherende freestyle-aanpak en verbasteren tuniekvormen en broekrokken tot weerspannige, in goudbrokaat gedoopte silhouetten.
Naast de magazineterreur en het vormgegoochel tekent zich een andere trend af die ik eigenlijk veel sluipender vind. Want bladen lezen en verteren is een onschuldige bezigheid, een hik in het groeiproces. Harmonicaplooien en explosies van rushes zijn en masse gekomen en zullen ook wel weer gaan.
De vroegrijpe (vroeg-oude?) introspectie is een hele andere zaak. De Belgische modescholen doen jaar na jaar verwoede pogingen om de speurende geest van de leerlingen open te breken, maar afgaande op de afgeleverde producten zegt de gemiddelde student nu simpelweg “Njet”. Op een (al dan niet professionele) catwalk hoef ik niet meteen een zogenaamde reflectie van een tijdperk te zien, want dat cliché is hopelijk al lang begraven.
Maar er ligt een reële wereld buiten het naaiatelier en het lijkt er almaar meer op dat de modale modestudent die deur nijdig dicht houdt om disputen aan te gaan met de paspop, de enige andere medebewoner. In zoveel dakappartementen en huurhuizen worden dagboeken aangelegd met patronen, vormen en wikkels. De verbinding met de buitenwereld wordt doorgeknipt en de enige leerstof is: Me, Myself & I.
Tijdens de vorige afleveringen van de La Cambre- en Antwerpse Academieshows was het autobiografische karakter van meerdere passages al overduidelijk, dit jaar is het de overheersende factor, soms op het benauwende af. La Cambre heeft op dat gebied een voorgeschiedenis: de studenten worden er al langer aangemoedigd om hun innerlijke zelf manifest te uiten in hun creaties. Misschien daardoor dat het gros van de leerlingen gefascineerd blijft door getourmenteerdheid, manie en het occasionele zen-moment. De teneur is dit jaar weliswaar optimistisch, met kleuren en bonte stoffen, maar hier en daar wordt toch nog teruggegrepen naar klassiekers als Siamese tweelingen, schizofrenie en – om het spectrum te vervolledigen – een beetje dood.
De autobiografische aanpak valt vooral in Antwerpen op. Er vallen geen statements over gender politics te noteren en voor de hand liggende inspiratiebronnen (een schilderij, een jeugdcultuur, een boek, Pokemon desnoods) worden nauwelijks nog geraadpleegd. Wel gaan de collecties over de eigen jeugdjaren, familie of heimat, die soms erg ver van België ligt. Er wordt geschermd met zielenroerselen, ingrijpende ervaringen, trauma’s zelfs. Een banier met Neen Aan De Onderdrukte Emoties durft niemand te ontrollen, maar de kledingstukken en de bijbehorende presentaties zeggen genoeg. Geen wonder dat er een plechtige fluistersfeer hangt rond veel eindwerken en dat er vooral lo-fi, klassieke muziek of Krautrock-achtige geluidscollages te horen zijn.
Sinds de triomfantelijke uittocht van Angelo Figus, vorig jaar, is daar nog een flinke schep theatraliteit bovenop gekomen: de modeopera van deze ex-student van de Antwerpse Academie, ondertussen al bonafide ontwerper op een Parijse passerelle, heeft menig studentenzieltje beroerd. De ene Figus-flashback volgt de andere op, hoewel de hommages vaak op stuntelige fanbrieven lijken.
Een beetje stuitend is de collectie van Daniel Controversio (La Cambre, derde jaar) waarin zich een soort kindernachtmerrie ontrolt die – nog net legaal – uit het schoolwerk van Figus samplet. Controversio kaapt er wel een reeks persprijzen mee weg, en ik dwing mezelf geen commentaar te leveren op dat feit.
Ook Tim Van Steenbergen, laatstejaars in Antwerpen, bedient zich van het grote gebaar. Zijn gewichtige collectie baseert zich op schaduwvormen: zijn gemouleerde, loodzwaar lijkende jassen verbergen allerlei verrassingen, korsetten spinnen om hun as en kragen krijgen dramatische proporties. Serkan Sarier, derdejaars in Antwerpen, heeft speeldoosmuziek en toneelachtige, veelgelaagde draperingen die een rol spelen. Dzemal Mahmutovic uit dezelfde klas vertelt erg grafisch over de oorlogscenario’s van zijn thuisland Servië: meisjes hebben manisch geschilderde gezichten en door kleding gesuggereerde afgerukte armen.
De confessies leveren toch nog mode op die zelfs op de schoolbanken al erg volwassen oogt. Markus Strasser (laatstejaars, Antwerpen) bijvoorbeeld grijpt terug naar zijn tienertijd maar die informatie is niet essentieel om zijn sterke collectie te begrijpen. Zijn van gouden of zilveren spikkels glinsterende leren outfits muteren met vogels: aan een mouw wappert een vleugelvormige flap, een uitsnijding toont de contour van een papegaai of een kraai. Zijn klasgenoot Christian Wijnants wil gewoon mooie en interessante kleren maken en doet dat ook, geleid door de fauna van de oceaan: fijne nepen kronkelen door motiefstoffen in weeë kleuren om organische tekeningen te trekken, en echte schelpjes zijn de decoratie van onderzeelandschaptruien. Tom Notte daarentegen studeert in Antwerpen af met een collectie die enkel en alleen het podium dient, wat in zijn geval loont, al was het maar om aan te tonen dat een student beter niet denkt aan het commerciële aspect. Dus wordt bij hem het volledige lichaam bedekt met een uitvergrote, driedimensionale tol-, klok- of ruitenvorm, in grafische strepen en tartans, als een kruising tussen vintage Cardin en het kaartenballet uit Alice in Wonderland.
Elk jaar reikt de moderedactie van Weekend Knack een prijs uit voor de eigenzinnigste en creatiefste collectie (50.000 fr. en een modereportage in de najaarseditie van Mode dit is Belgisch). Ditmaal is de laureaat snel en unaniem gevonden. Het werk van de Iranees-Duitse Tabassom Charaf, laatstejaars in Antwerpen, steekt met kop en schouder boven de rest uit, zonder dat het terugvalt op podiumtechnische gimmicks. De wind is het even abstracte als etherische uitgangspunt van haar collectie, maar haar kleren staan als een huis.
Ze drapeert ragfijne, gebloemde voiles over de schouders en de heupen van haar modellen. De ijle stoffen draaien zich tot rozetvormen of druipen sensueel van het lichaam. Charaf verstaat de kunst om haar feminien beeld, tegelijk modern als vinnig te brengen en ze kan bovendien zeer goed met kleuren schilderen, een discipline die op de modescholen almaar minder aanhangers kent. Tabassom is, om Linda Loppa, directrice van de academie, te parafraseren: “een goeike”.
Peter De Potter / Foto’s Etienne Tordoir
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier