“IK BEN EEN ‘LONE RANGER’ GEBLEVEN. ALTIJD BLEEK DE NIEUWSGIERIGHEID GROTER DAN DE ANGST OM ALLEEN TE ZIJN”
Enkele dagen voor zijn tachtigste verjaardag brengt Magnumfotograaf René Burri een lijvig boek op de markt, ‘Impossibles Réminiscences’. In Parijs blikken we samen terug op het gevarieerde werk van een atypische ‘lone ranger’.
René Burri heeft er zeven jaar over gedaan om de foto’s te selecteren en zo’n negentig procent ervan werd nooit eerder gepubliceerd. Bij een eerste oogopslag verrast de rangschikking van de beelden : ze staan niet in chronologische volgorde en evenmin thematisch. Maar enkel in functie van de kleuren : te beginnen met groen, dan blauw, bruin, geel, oranje en rood. Bij veel foto’s is het onderwerp zelf niet meteen duidelijk, en daarom heeft de fotograaf achter in het boek bij elke foto een tekst bijgevoegd. Daaruit leren we dat het fotogenieke slaapkamertje met het mooi invallende licht een van de kamers is waar Mao sliep tijdens zijn Lange Mars. En dat twee eenzame arbeiders met een boor, ingesloten in een anonieme rotsmassa, zich in het hart van de in aanbouw zijnde Aswandam op de Nijl bevinden.
De eerste en de laatste pagina’s zijn dan weer geïllustreerd met collages en beschilderde kiekjes, als om aan te tonen dat de Zwitser op veel fronten bezig is geweest. Die verscheidenheid is altijd zijn sterkte geweest, al is die hem ook even vaak verweten. Of herinneren we ons dat verkeerd ?
René Burri : “Ik was een eenzaam en emotief jongetje thuis. Ik schetste boekjes vol, maar bleef het zwarte schaap van de familie en werd uiteindelijk naar de Academie voor Schone Kunsten gestuurd, waar ik zowat alles heb uitgeprobeerd. Van beeldhouwen tot filmen. Dat filmen bracht me uiteindelijk tot de fotografie. Heel jong heb ik de Japanse regisseur Akira Kurosawa ontmoet. Toen die later zijn lifetime achievementaward ontving, werd hem gevraagd waarom hij op zijn hoge leeftijd nog filmde. ‘Omdat er in elke film kleine momenten steken waarop ik het gevoel kreeg dat een scène gelukt was. En ik blijf op zoek naar gelukte scènes.’ Zo voel ik het ook aan. Fotograferen is een zoektocht naar beelden en die zoektocht moet je alleen kunnen maken, in volle vrijheid. Dat kostte me niet zoveel moeite omdat ik toch een lone ranger gebleven ben, en daar ook van genoot. Ook al zat ik aan het einde van de wereld met de vraag wat ik daar in godsnaam uitvoerde. Maar telkens bleek de nieuwsgierigheid groter dan de angst om alleen te zijn.”
“Als me gevraagd wordt welke stijl ik heb, moet ik het antwoord geven dat Picasso op dezelfde vraag gaf : ‘Ik heb vele stijlen'”, zegt de tachtigjarige in een Parijs restaurant. Hij draagt een donkerrood hemd onder een zwart pak en een opvallende witte sjaal.
“Alles is begonnen met mijn nieuwsgierigheid, en met mijn afkomst. In Zwitserland staat er altijd wel een berg in de weg en dan heb je algauw de neiging om te kijken wat erachter ligt. Bovendien word je elke vijftig kilometer met een andere taal of een ander dialect geconfronteerd. Dat heeft de mobiliteit van mijn oor aangescherpt. Die twee samen hebben me aangezet om op weg te gaan en verder te blijven gaan.”
De eerste man die zijn werk wist te appreciëren was de legendarische fotograaf Werner Bischof die Burri’s eerste foto’s zowel aan Henri Cartier-Bresson als aan Robert Capa toonde. Ze vonden die toch wel opmerkelijk…
René Burri : “Cartier-Bresson vond me te jong. ‘Die handicap zal wel verdwijnen met de jaren’, antwoordde ik. Ik vermoed dat hij mijn doorzettingsvermogen op de proef wilde stellen, maar ik moet toegeven dat ik later veel van hem heb geleerd. Hij was een grootmeester in de cadrage en beheerste als geen ander de compositie. Hij stond erop dat een fotonegatief volledig afgedrukt werd. Van knippen of uitvergroten kon geen sprake zijn. Dat vergde een grote discipline van de fotograaf, én dat bleek een echte uitdaging. Hij had nog andere, specifieke voorkeuren : hij zwoer bij de 35 millimeterlens, daar heb ik me natuurlijk nooit aan gehouden. Ik was jong en rebels en wilde me ook wel eens bewijzen. Mijn beroemde foto van de vier mannen op het dak van een gebouw in São Paulo, is bijvoorbeeld met een telelens genomen, een 200 millimeter, en toch vond hij hem prachtig. Ik genoot in stilte, en zei niets.”
“Om de compositie te beoordelen, hield hij het negatief ondersteboven, zodat hij niet door het onderwerp werd afgeleid. Maar echt steunen heeft hij me nooit gedaan. Wellicht liep ik te weinig in één bepaalde lijn.”
“De man die me écht geholpen heeft, en een soort godfather voor mij is geweest, was Chim, David Seymour. Terwijl Cartier-Bresson me nooit wat cadeau heeft gedaan, was Chim een en al generositeit. Hij stuurde me naar Billancourt waar ik filmregisseur Jean Renoir ontmoette en Ingrid Bergman. Ze omarmde me. Ik was 23 en ik kon mijn ogen niet geloven.”
Het begin van een leven met veel hoogtepunten…
“Ach, het is maar hoe je het bekijkt. J’ai beaucoup loupé. Ik heb de Cubaanse Revolutie gemist en de val van de Berlijnse Muur. Maar anderzijds gebeurt het vaak dat je achter iets aanloopt zonder het te vinden, terwijl zich plots iets anders aandient. Aan het begin van mijn carrière reisde ik naar Zuid-Amerika om er een reportage te maken over de gaucho’s. Ik gaf me drie weken de tijd, maar keerde pas zes maanden later terug. Onderweg kreeg ik enkele bestellingen : Nixon bezocht Argentinië, ik verkende Peru, kreeg een zeer omvangrijke opdracht van de petroleumgigant Schlumberger.”
U hebt veel gereisd, de mens in al zijn hoedanigheden bezig gezien. Toch bent u niet in de val van het cynisme getuimeld.
“Het klopt van dat reizen : ik heb thuis drie kilogram vliegtuigtickets liggen. En ik heb effectief het beste en het slechtste van de mens gezien. Ik ben protestants opgevoed, maar ben verder gewoon ongelovig gebleven. Ik heb de bar mitswa’s van vrienden bijgewoond, met moslims gewerkt, yoga en zen gevolgd, in Palestina gezeten en aan de Israëlische kant, en ik vind het nog altijd vreselijk wat daar allemaal gebeurt. Ondanks alles heb ik de mens altijd ervaren als incurablement, stupidement positif. Ik weiger me door cynisme te laten overweldigen, omdat ik geloof dat je de ander altijd een kans moet geven. Oog om oog, tand om tand, dat principe is mijn ding niet. Zo vaak heb ik ervaren dat mensen die in de grootste miserie zitten, je toch als eerste komen helpen. Om die reden begrijp ik de Fransen niet die hele dagen over alles lopen te zuchten en te zeiken.”
“Bovendien bezat ik al vroeg een drang om naar de mensen toe te gaan, voelde me daarin heel vrij. Ik vermoed dat ik dat van mijn moeder heb. Die verschafte altijd onderdak aan gevangenen tijdens de oorlog. Zo waren de Polen altijd welkom in het weekend, en dan maakte ze soep voor hen. Ik had er toen een hekel aan, maar onbewust heeft die houding me toch getekend. Tenslotte is een mens altijd een beetje het product van de kwaliteiten en de fouten van zijn ouders.”
Het boek brengt 136 foto’s samen, over grote en kleine dingen, de achterkant van de wereld. Uw fans zullen uw hoogtepunten tevergeefs zoeken. De grote momenten en de grote sterren ontbreken. Geen Che Guevara, geen Pablo Picasso.
“Ach, wat zijn hoogtepunten en wat is een goede foto. Een foto op zich is zo weinig, en tegelijkertijd kan hij zoveel betekenen. Toen ik begon, dacht ik dat mijn foto’s de wereld zouden veranderen. Natuurlijk is dat niet gebeurd, maar wat ik wel vermocht, was met enkele foto’s ergens iemand bereikten, iemand die iets herkende, die verder wilde gaan. Zoals ook schilderijen en foto’s mij hebben aangezet om naar de andere kant van de wereld te reizen.”
“En de fotografie heeft me zoveel gegeven. Dat had met mijn doorzettingsvermogen, maar ook met het toeval te maken. Ik ben gedurende zes jaar achter Picasso aangehold, heb een klein boekje van een tentoonstelling van zijn werk gemaakt, op drie exemplaren, waarvan ik er hem eentje liet bezorgen.”
“Twee jaar later was ik in San Sebastian voor een reportage over de Basken. Op een zondagmiddag, zag ik plots de mensen samentroepen : ‘De Caudillo is dàààr.’ Ik liep eropaf, maakte wat foto’s, werd door twee types in elkaar geslagen en droop af naar het hotel. Ik likte mijn wonden, sloeg de krant open en las dat Picasso in Nîmes was voor de corrida. Nog diezelfde avond sprong ik in mijn auto en reed ’s nachts de achthonderd kilometer naar Nîmes. Ik parkeerde mijn auto voor een klein hotel, Le Cheval Blanc. Op de trap hoorde ik muziek, trok een deur open en bevond me midden in een indrukwekkend tafereel. In de kamer heerste een gekte van jewelste met Picasso die van op zijn bed het theater van toreadors en collectioneurs dirigeerde. Door het dolle heen begon ik erop los te fotograferen, ging slapen en werd enkele uren later wakker, mijn Leica nog op mijn buik.”
“Terwijl ik op zoek naar een hap de trap afliep, kruiste ik een jonge kerel die me beval mee te komen naar een eetzaaltje. Daar zit een heel gezelschap aan tafel, Picasso in het midden. ‘Ik heb de fotograaf gevonden’, zei de jongeman. Die was eropuit gestuurd omdat ze met dertien aan tafel zaten en dat kon niet voor een bijgelovige Picasso. Die zei simpelweg : ‘Assieds-toi et mange.’ Ongelooflijk toch ? Later heeft hij me nog uitgenodigd in de rue des Grands Augustins in Parijs en in de Villa California in Cannes. Daar heb ik Jacqueline leren kennen, een grandioze vrouw die zijn erfenis heeft beheerd, en bakken kritiek over zich heen kreeg. Om zich jaren later het leven te benemen. Omdat er na een leven met een genie niet meer te leven viel.”
DOOR PIERRE DARGE
“FOTOGRAFEREN IS EEN ZOEKTOCHT NAAR BEELDEN EN DIE ZOEKTOCHT MOET JE ALLEEN KUNNEN MAKEN, IN VOLLE VRIJHEID”
“HENRI CARTIER-BRESSON ZWOER BIJ DE 35 MM-LENS, DAAR HEB IK ME NATUURLIJK NOOIT AAN GEHOUDEN”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier