De Belgische modeontwerper Bruno Pieters (28) voelt zichzelf op de eerste plaats couturier. Zijn technisch verfijnde ontwerpen getuigen dan ook van puur vakmanschap. Binnenkort wordt hij dertig en hij werkt aan zijn eerste mannenlijn. Nooit te vroeg voor een terugblik, vinden wij.

Pieters kocht het pand op de hoek van de Nationalestraat zo’n zes jaar geleden, nog voor de Modenatie, het hart van de Antwerpse modescene, er een tiental meter verder werd opgetrokken. De perfecte timing, want sindsdien is de buurt fenomenaal in waarde gestegen.

Het gebouw ademt ruimte en rust. Dat is geen toeval : Bruno Pieters lijkt de kalmte zelf. Hij wikt en weegt elk antwoord, de sigaret onaangestoken tussen de vingers, en praat zacht, met een licht Frans-Antwerps accent. Maar dan valt het woord ulder, vrij vertaald uit het West-Vlaams betekent dat hun. “Dat is zowat het enige woord dat ik aan mijn jeugd overhoud. Ja, ik ben opgegroeid in Brugge. Mijn vader is een echte West-Vlaming, van aan de kust. Mijn moeder was Franstalig, maar thuis praatten we gewoon Nederlands.”

Brugge lijkt me niet de meest inspirerende stad om een passie voor avant-gardistische mode op te pikken.

Bruno Pieters : Klopt. Maar ik was toen door andere dingen geboeid. Schilderen, tekenen en fotografie vooral, dat kreeg ik in de algemene kunsthumaniora. Met mode was ik toen nog niet zo fanatiek bezig. Mijn moeder wel, zij kocht vaak vrouwenbladen en modetijdschriften. Zo leerde ik al vrij jong de grote namen kennen, als Chanel en Yves Saint Laurent. Fascinerend vond ik dat, die coutureateliers, dat vakmanschap. Pas in mijn laatste jaar humaniora koos ik mode als vrije opdracht.

Hoe was dat ?

Verschrikkelijk ( lacht). Wel leuk om te zien, maar ik snapte er nog niet zoveel van. In datzelfde jaar ging ik voor de eerste keer naar de academieshows van Brussel en Antwerpen. Ik liep toen als model voor een student aan La Cambre en vond de sfeer in de coulissen erg leuk ( denkt na). Misschien heeft dat me wel overtuigd. Ik heb toch lang getwijfeld tussen La Cambre en de Mode-academie, maar uiteindelijk werd het die laatste. De toelatingsproef leek me boeiender.

Nog altijd tevreden met die keuze ?

Absoluut. Maar ik heb het er wel lastig gehad, vooral tijdens het eerste jaar. Ik kende niets van patronen of van naaitechnieken, had daar in de humaniora niets over geleerd. Tot we in het derde jaar cursus over drapage kregen, van de intussen overleden Hieron Pessers. Toen ben ik echt beginnen snappen hoe kleren gemaakt werden. Draadrichting en verhoudingen bijvoorbeeld. Het was een wereld die voor mij openging.

Uw ouders waren ondernemers. Hoe reageerden die toen ze zagen dat hun zoon een volledig andere weg insloeg ?

Ze begrepen het wel. Toen ik overstapte naar de kunsthumaniora hadden mijn ouders al door dat het die richting zou uitgaan. Ze zeiden me altijd : “Als je ervoor gaat, zorg er dan gewoon voor dat je de beste wordt.” Mijn ouders waren zeer ambitieus in hun job en zagen diezelfde gedrevenheid bij mij. Ze waren al blij dat ik wist wat ik wou doen.

Na uw studie werkte u als freelancer voor Martin Margiela in Parijs. Het verbaasde u dat u in de modewereld realistisch en commercieel moest denken. Was dat iets wat u moest leren ?

Ja. Bij Margiela waren ze vrij sterk gericht op de realiteit, op de productie. Ik vond het wel een knap concept, het ging er echt om de kleren. Tijdens mijn stage bij Lacroix Haute Couture lag het net anders. Daar draaide alles om maat en vorm, alles was er driedimensionaal. Het leek experimenteler en vrijer.

Het klinkt alsof u aan een droombeeld moest inboeten. Had u het daar lastig mee ?

Ik heb het er nog steeds lastig mee ( lacht). Maar ik merk wel dat het beter werkt bij de klanten, als ik inspanningen doe om realistischer te ontwerpen. Mijn wintercollectie is al een stuk toegankelijker dan de vorige. Ik heb daar lang geen rekening mee gehouden.

U bent begonnen met twee couturelijnen, als deel van een trilogie. Die derde is er nooit gekomen.

Zover zijn we niet geraakt. In het jaar van de tweede coutureshow lanceerden we ook de prêt-à-porter. Dat was te veel voor zo’n kleine equipe, drie collecties in één jaar. Ik zie dat ook niet als een falen. Ik heb me toen geamuseerd. Zelfs de tweede collectie was eigenlijk al niet meer nodig, met die eerste show had ik al mijn punt gemaakt. Ik zat met een aantal ideeën die geschikt waren voor couture, die ik bij Margiela niet had kunnen gebruiken.

Hoe reageerde het publiek ?

De eerste show werd erg goed onthaald. Iedereen die ik erbij wou, was er ook. Minder Belgische, maar wel veel internationale pers. Suzy Menkes van de International HeraldTribune was er toen ook.

“Fascinating new talent” noemde ze u toen.

Ja, ze was echt enthousiast. Zij raadde me trouwens ook aan met mijn casual lijn te beginnen. Dat heb ik dan maar gedaan. Eigenlijk vind ik couture vandaag nog maar weinig relevant. Jonge ontwerpers vertellen op dat vlak niet veel nieuws en voor de enkele grote huizen die nog overblijven is de prêt-à-porter veel toonaangevender.

De pers blijft u wel op de eerste plaats een couturier noemen. Kunt u zich daarin vinden ?

Toch wel, couturier of kleermaker. Ik werk nog altijd op die manier, met veel aandacht voor snit, taille, stof en afwerking van het kledingstuk. Eigenlijk doe ik vandaag hetzelfde als toen met mijn couturelijnen, met dat verschil dat het nu niet meer om unieke stukken gaat.

Trouwens, voor sommige boetieks maak ik nog speciale stukken. Onlangs vroeg een klant uit Tokio me een kleine mannencollectie te maken. Daar zijn we nu mee bezig. In oktober zou die ook in onze showroom in Parijs moeten hangen.

Hoe lukt dat, uw eerste mannencollectie ?

( Enthousiast) Super, het ziet er goed uit ! Ik ben vertrokken van stukken die ik zelf wil dragen, maar niet in de winkels vind. Sobere ontwerpen met subtiele details. Het begon als een beperkte lijn, enkele blazers, hemden en pulls. Intussen is het geevolueerd tot een volwaardige, innovatieve mannencollectie. Dezelfde stijl van mijn vrouwenlijn, maar dan voor mannen.

Hoe omschrijft u die stijl ? Hoe ziet de Bruno Pietersvrouw eruit ?

Gesofisticeerd, elegant, vrouwelijk, op zoek naar iets anders, iets nieuws. Ik ontwerp voor een publiek dat geen belang hecht aan grote namen of merken, voor een publiek dat net het tegenovergestelde wil. Voor vrouwen die niet hetzelfde zoeken als hun buurvrouw.

U werkt altijd met een sober kleurenpalet, vooral zwart en ecru.

Om de nadruk op de snit en de stof te leggen. In de wintercollectie passen die sobere kleuren ook in het thema, de Joodse klederdracht en cultuur. Zwarte kostuums en witte hemden. Heel strak en sereen.

Het was een algemene trend op de catwalk, sobere kleuren.

Ik denk dat dat een reactie is op al die glitter en hiphop die we de laatste tijd zien. Zo gaat dat altijd, de ene trend is altijd een reactie op de vorige. Dat is goed, anders bleef je stilstaan. Dat is zo boeiend aan mode, dat je om de zes maanden iets compleet anders kunt doen. Het is een van de redenen waarom ik er toen aan begonnen ben. In mode kun je voortdurend veranderen. Maar ik zou nog meer kunnen doen, meer verschillende dingen. Nu werk ik naast mijn eigen collectie enkel nog voor Delvaux. Daar ontwerp ik mannenaccessoires, die zouden er begin volgend jaar moeten zijn.

En in uw eigen label ? U komt straks met een mannenlijn, maar denkt u aan nog meer uitbreidingen ? Een accessoirelijn bijvoorbeeld.

Daar ben ik mee bezig, dat is de volgende stap. Maar ik moet eerst goede fabrikanten vinden, wat niet evident is. Er is nog zeer veel wat we willen doen. ( denkt na) De klanten en de pers snappen nu waar ik voor sta met mijn vrouwencollectie. Dat heeft vijf jaar nodig gehad. Nu zijn we klaar voor iets nieuws. Maar voorzichtig, ik ben altijd voorzichtig. Vooral omdat ik er toen ingesprongen ben.

Zou u het nu anders doen ?

Toch niet. Of beter : zelf zou ik niets anders doen. Ik ben blij met wie ik ben en wat ik kan doen. Maar anderen zou ik aanraden iets langer voor een ontwerperhuis te werken. Om ervaring op te doen, de juiste mensen te ontmoeten. Om je te kunnen omringen met mensen die je kunt vertrouwen, mensen die je kunnen maken. Ik heb alles zelf moeten doen, verkooppunten zoeken, contacten met de pers opbouwen. Het is belangrijk iemand naast je te hebben die zich over het commerciële bekommert.

Vindt u dat België een goed platform biedt ? Hoe ziet u de rol van het Flanders Fashion Institute ?

Ik klaag niet. Het FFI levert zeker goed werk. Ik weet dat ze vaak kritiek krijgen, maar ze hebben echt goede dingen gedaan. Om contacten met de pers te verkrijgen en te behouden, waren zij de ideale tussenpersoon. Misschien kunnen ze nog meer doen voor hun eigen mensen, voor de Belgische ontwerpers dan. Er zijn er genoeg waarop ze trots kunnen zijn. Ze hoeven niet per se internationaal te zoeken.

U zegt in interviews dat u een perfectionist bent : “nooit tevreden”. In welke mate wilt u zelf de touwtjes in handen houden ?

Ik wil natuurlijk op de hoogte blijven van alles, het overzicht behouden. Ik ben een echte workaholic, maar denk niet dat ik moeilijk ben om mee samen te werken. Toch niet zolang alles goed gaat ( lacht). Het is dag en nacht werken en weinig vakantie. Tijd voor een privéleven is er niet, maar dat is een keuze. Ik ben er toch nog niet in geslaagd om privé en werk te combineren. Misschien komt dat nog, ik ben tenslotte nog maar 28.

www.brunopieters.com

Door Marjolijn Vanslembrouck I Portret Guy Kokken

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content