Aan boord van een kleine cruise de kusten en fjorden van Spitsbergen verkennen is een buitenkans voor de zintuigen en de fototoestellen. Meer dan een week zonder nachten.

“IJsbeer aan bakboord.” – “Baardrobben rechts voor de boeg.” – “Verzamelen bij de zodiacs voor een bezoek aan de walrussen.” Dat (en natuurlijk ook “De kok verwacht iedereen in het restaurant”) zijn de standaardmededelingen aan boord van de Polar Star. Vroeger was dit een ijsbreker op de Baltische Zee, nu is het schip omgebouwd tot comfortabele cruiser. Met een tachtigtal medepassagiers ben ik in Longyearbyen ingescheept voor een rondvaart rond Spitsbergen. Dat is ambitieus, want tussen de noordkust en het walrusseneiland Moffen laat het pakijs vaak niemand door, zelfs geen gewezen ijsbreker.

Voor de passagiers staat een internationale equipe gidsen klaar, stuk voor stuk wetenschappers : ornithologen, biologen, een glacioloog, een geofysicus, een marinebiologe en een anesthesist, maar die laatste biedt alleen zijn diensten aan als scheepsarts. En niet te vergeten : de uitstekende Australische kok, een bijzonder warmbloedige mens die zich ook in de vrieskou tot een T-shirt beperkt en al eens een duikje demonstreert tussen het drijvende ijs.

Het leven aan boord volgt het ritme van de excursies. Twee- tot driemaal per dag kan iedereen mee op zodiactocht, op zoek naar leven in de fjorden of voor een landing. Alleen in Ny-ƅlesund en in de Russische enclave Barentsburg kan de Polar Star zelf aanmeren. De absolute topper onder de landingen is het bezoek aan een ijsschots. De gids geeft de zodiac flinke vaart, recht op zo’n blok af, zodat we met de neus boven op het ijs tot stilstand komen. Net als alle westerse opvarenden zet ik voorzichtig mijn eerste pasjes ‘aan land’, maar laat me overtuigen door de zelfverzekerdheid van ScandinaviĆ«rs : zij stampen met hun boots alsof ze een rots willen kleinen. Hier staan we dan, deinend op de Arctische Oceaan. Op ons nieuwe continent, hooguit vijftien vierkante meter groot, midden in een eindeloos kluwen van witte, stille continentjes.

Op dag drie passeren we de tachtigste breedtegraad, voor poolreizigers is dat een plechtig moment. De Tsjechische kapitein Jacek Majer nodigt iedereen uit voor een toost met aquavit op het achterdek. Niet zomaar Noors spul, deze Linie-aquavit is al vele malen de evenaar overgestoken, wat hem uiteraard veel lekkerder maakt. Want, beklemtoont de kapitein graag, de Polar Star maakt een zomerseizoen in het Arctische gebied, daarna zet hij koers naar Antarctica voor cruises in onze winter. “Helaas,” zegt hij terwijl de laatste glaasjes soldaat worden gemaakt, “is het ijs bij Moffen nu te dik, de geplande rondvaart is onmogelijk. Het schip gaat nog een paar uur noordelijker varen, maar moet dan rechtsomkeert maken.” Daarmee is de expeditie helemaal niet mislukt, de westkust van Spitsbergen heeft zoveel fjorden en biedt zoveel excursiemogelijkheden dat we geen moment het gevoel krijgen dat we hier al eerder zijn geweest.

Maar eerst toont de Polar Star nog eens de kracht uit zijn jeugd, de kapitein laat zijn schip in het pakijs happen. Het gedonder klinkt als een muziekstuk voor pauken en sloophamers. De ijslaag is anderhalve meter dik, maar breekt als een petit-beurre. De kruimels verdwijnen reddeloos onder de boeg, de grote brokken schuren, tuimelen, schuiven over elkaar, breken opnieuw en wiegen in slow motion uit beeld. Op Ć©Ć©n stuk staan nog duidelijke pootafdrukken van een ijsbeer. Sporen van een wandeling die elders plaatsvond.

IJskoud van de kaart geveegd

Neem tien kaarten van Europa en negen keer zal Spitsbergen, of correcter de Archipel Svalbard, ontbreken. Alsof boven Scandinaviƫ het grote Niets begint, geen spat drukinkt waard. Wie ooit is gaan kijken, weet wel beter. Vlieg naar Oslo en je hebt amper een derde van de weg afgelegd. En als je landt in de hoofdstad Longyearbyen, besef je algauw dat je die Europese kaart niet alleen fysiek hebt verlaten. Hier gelden andere wetten, niet bedacht aan regeringstafels, maar afgedwongen door de natuur. EƩn verkeersbord regelt de lokale mobiliteit : de driehoek die voor ijsberen waarschuwt. Wie zich voorbij dit bord waagt, moet een geweer dragen.

Is Spitsbergen Noors grondgebied ? Ja en nee. Na jarenlang getouwtrek tussen steenkoolmaatschappijen uit onder meer Engeland, Nederland, de VS, Rusland en de Scandinavische landen, werden de eilanden in 1925 aan de Noorse kroon toegewezen, maar alle ondertekenaars behielden hun exploitatierechten. In Ć©Ć©n moeite werd vastgelegd dat de zone verboden gebied blijft voor militairen en dat de Noorse wetten alleen konden gelden als de andere bewoners zich niet benadeeld voelen. Het klinkt te simpel om waar te zijn, tijdens de Tweede Wereldoorlog doken er zowel Duitsers als geallieerden op, en tijdens de Koude Oorlog moest Navoland Noorwegen vaststellen en dulden dat de Sovjets wel degelijk gecamoufleerde basissen bemanden. Wat Moskou overigens altijd is blijven ontkennen. De Russen vinden dan weer dat de milieuregels alleen maar op Noorse dominantie wijzen, bedoeld om hĆŗn economische activiteiten te schaden.

De mijnontginning staat intussen op een laag pitje. De Noren halen net voldoende boven om de lokale elektriciteitscentrale te laten draaien, en de Russen stuntelen onverdroten voort, van ongeval naar ongeval. Hun Barentsburg is een intrieste, zwartgeblakerde plek. Normaal wonen hier vijfhonderd mensen. Tijdens ons bezoek is het stadje zo goed als leeg. In de mijngangen woedt al weken een brand, de meeste arbeiders zijn ‘op vakantie’ naar het vaderland. Een handvol technici en de stenen Lenin houden thuiswacht.

De ruwe ouwe tijd

Elke dag opnieuw heb je aan boord het gevoel een nieuwe wereld binnen te varen, zonder mensen en zonder menselijke geschiedenis. Dat maakt de cruise misschien nog mooier, maar die indruk is natuurlijk vals. Niemand weet exact wie hier de primeur wegkaapte. De Nederlander Willem Barentsz zocht in 1596 de noordelijke doorgang en mocht zijn naam geven aan de Barentszzee. Hij was het ook die voor Svalbard de wel zeer Nederlandse naam Spitsbergen bedacht. Maar IJslandse kronieken uit de twaalfde eeuw vermelden deze archipel al vrij precies. Misschien zijn de Vikings hier geweest, sporen lieten ze niet achter. Dat deden de Pomoren wel. Dat Russische zeevolk kwam hier op pelsjacht, van hun hutten bestaan restanten. Van vĆ³Ć³r Barentsz’ passage, zeggen de Russen. Recenter, vermoeden westerse archeologen. Hoe ook, de Pomoren waren hier, en dat hebben vooral de ijsberen en poolvossen geweten. Van duizenden dieren verdween de pels richting Moskou of Sint-Petersburg, de tsaren en hun gevolg liepen er graag warm bij.

Nog bloediger ging het in die tijd op zee. De walvissenjacht duurde eeuwen. Bij Bamsebu, een kleine nederzetting in de Van Keulenfjord, staan we plots bij een walvisberg aan de vloedlijn. De beenderen en schedels van de beloega’s vergaan niet in dit klimaat, ze vormen een soort Killing Fields-monument. Een eind verderop liggen de walvisvaarders zelf. Honderdvijftig Nederlanders en Engelsen zijn hier begraven in de zeventiende en achttiende eeuw. Walrussen moesten eeuwenlang uitkijken voor ivoorjagers. Nu kunnen ze na de mosselvangst weer onbezorgd en luidruchtig liggen snurken op het droge. Dat doen ze het liefst, en zo treffen we ze aan bij Krossfjord. Als een collectie bruine zitzakken tegen elkaar geschurkt, terwijl ze met hun vinpoten het blubberlijf krabben en opschudden.

Wetenschappers aller landen

Nu de walvisvaarders en pelsjagers zijn verdwenen, is Spitsbergen het actieterrein voor onderzoekers uit alle windstreken. De universiteit van Longyearbyen kreeg in 2006 een nieuwe campus, zesmaal groter dan de oorspronkelijke, en die stond er pas dertien jaar. Nog imposanter is Ny-ƅlesund. Naast het Norsk Polar Institut komen er almaar meetstations en labs bij. Duitsland, Japan, Groot-BrittanniĆ«, Nederland, ItaliĆ«, Frankrijk, Korea en China hebben er een wetenschappelijk centrum.

De Noorse Kjersti Dale promoveerde op Spitsbergen als marinebioloog. Via dagelijkse waterstalen bracht ze de voedingswaarde van het plankton in kaart. Handig om de trek van vissen en walvissen te begrijpen en te voorspellen. Nu zit ze op de Polar Star als gids, een zomers tussendoortje. Maar als we aanleggen in Ny-ƅlesund, staat ze nerveus te trappelen bij de loopbrug. Ze wil zoveel mensen terugzien in een paar uur. Ze stelt me voor aan Trond SvenĆøe. Nee, de man met de indrukwekkende hoefijzersnor is niet de drummer van een lokale hardrockgroep, maar de base commander van het Polar Institut. Na vijf woorden gaat het al over climate change. “Pakweg dertig jaar weten we dat het de verkeerde kant opgaat. Jarenlang werden we weggelachen als zonderlinge doemdenkers. Maar de jongste tien jaar gaat het echt zeer hard, de gletsjers smelten elk jaar vlugger af. Een blinde kan het zien. Nu zakken meer en meer politici af naar Spitsbergen om te tonen dat de opwarming hen bezighoudt. Beleidstoerisme, noemen we dat, want op de ScandinaviĆ«rs na neemt niemand de zaak ernstig.”

De Noorse regering bedacht in elk geval een spectaculair actieplan. Vlak bij de luchthaven van Longyearbyen liet ze in een berg een gigantische kelder uitgraven (het driehoekige ingangsgebouwtje zie je tijdens de landing) waarin zaadstalen van alle planten op aarde bewaard zullen worden (www.seedvault.no). Mocht er zich ooit een mondiale ramp voordoen, dan moet die zadenbank een doorstart mogelijk maken. Onder meer Bill Gates sponsort deze ‘back-up van het leven’. Uiteraard oogst het initiatief niet alleen giften, maar ook bakken hoongelach in wetenschappelijke kringen.

Berin met oorring

De archipel telt nauwelijks enkele (zee)zoogdieren : de ijsbeer, de poolvos, wat zeehonden, de walrus en het rendier, maar zij zijn wel de echte sterren van Svalbard. Een ijsbeer zien, dat staat bij elke opvarende op Ć©Ć©n, zelfs de bird watchers verliezen de kleine alken, sternen en franjepoten uit het oog als “Polar bear !” door de intercom schalt. Mijn eerste ijsbeer zie ik in Longyearbyen Airport. Maar die is al langs een taxidermist gepasseerd, dat telt dus niet. Op dag drie, in de Magdalenafjord stijgen mijn kansen. Als mijn ogen hun best doen. “Daar tegen de kustlijn zie je hem zwemmen, als je goed kijkt.” Een batterij telelenzen staat in het gelid, richting drijvende speldenkop. Na een kwartier zijn zelfs de beste ogen het spoor bijster. In de Liefdesfjord worden twee exemplaren gespot, ook zij willen niet op de foto. Maar de volgende ochtend meldt expeditieleidster Hannah enthousiast over de boordradio : “Goeiemorgen, het is bijna halfzeven, straks kunnen we ontbijten, maar nu wandelt een ijsbeer richting schip.”

En op de op Ć©Ć©n na laatste nacht passeert een kolos aan bakboord. Nog ruim tweehonderd meter van het schip, maar toch goed zichtbaar. Aan de reling raken de Noorse natuurfotograaf Arne NƦvra en glacioloog Bernard het niet eens over het rechteroor in de verte. “Die berin draagt een oorring. Zeker weten.” – “Ik denk dat ze gewoon een wondje heeft.” – “Neenee, het is een oorring, kijk maar door de tele.” – “Dat is toch geen ring, Arne ?” Hoe ook, er bestaan berinnen met een oorring, zelfs met een halsbandje. Cadeautjes van biologen. Een ingewerkte chip maakt het mogelijk het dier permanent via gps te volgen. Bij mannetjes glijdt zo’n halsband meteen over de kop, hun gespierde nek is te dik. Dit onderzoek heeft de jachtmethode van het roofdier feilloos in kaart gebracht. Meestal loopt het zijn terrein af in een driehoek, elke verandering heeft het meteen gemerkt : een spoor van een zeehond betekent een feestmaal. Rendieren negeert de ijsbeer en walrussen gaat hij liever uit de weg, zeker de volwassen stieren, die kunnen lelijk uithalen met hun slagtanden.

Lichte euforie, euforisch licht

Waar is de zon gebleven ? De grijze lucht op de vijfde ochtend voelt onwennig aan. Meer dan honderd uur hebben we al ononderbroken volle zon, dag en nacht. Hard licht met immens lange schaduwen. Denk er vooral niet aan om zelfs rond drie uur ’s nachts zonder zonnebril het dek op te gaan, wat daar boven de horizon staat, is bepaald geen spaarlampje.

Die eeuwige dag maakt onze biologische klokken lichtjes euforisch, waarom zouden we het bed opzoeken als er vierentwintig uur permanent van alles te bekijken valt ? Maar deze morgen is het doek gevallen, de witte wereld is op slag die magische tinteling kwijt. Zelfs de meeuwen, die graag langs de reling zweven, profiterend van het beetje thermiek dat de Polar Star genereert, lijken grijzer en trager.

Het sombere intermezzo is van korte duur : wat natte wind, een sneeuwbuitje en een dansende zee.

’s Anderendaags gooit de zon weer haar blauwe kleurenkaart over het ijs : stukjes azuur, vale vegen, spleten gevuld met kobalt, Zweedsevlagblauw, zilverig, groenig en waterig blauw. De Canons en Nikons ratelen in trance.

Op de zevende avond laten we al dat fraais blauwblauw. De kok heeft zijn grill geĆÆnstalleerd op het dek en houtskool uit het ruim laten aanrukken. Hij heeft ons deze week al bijzonder goed gesoigneerd, maar een barbecue on the rocks geeft zijn culinaire rapport toch extra glans. De sfeer aan boord ademt het einde van een feest. Bird watchers speuren in elkaars boekje wie de uitzonderlijkste vogel heeft kunnen spotten, de fotografen buigen zich over de laptops om de digitale buit te keuren. En ik probeer me te herinneren hoe een nacht eruitziet.

Tekst en foto’s Ignace Van Nevel

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content