In 1918 kon een man te paard eroverheen kijken, maar Ieper verrees uit zijn as en evolueerde tot een dynamisch provinciestadje, dat recentelijk een nieuw elan kreeg door de ondernemingslust van de tandem Lernout en Hauspie.

Zelfs de meest argeloze toerist die door de Rijselsestraat loopt, krijgt vroeg of laat in de gaten dat er hier iets vreemds aan de hand is. Een Godshuis uit de 13de eeuw, mooie trapgevels met korfbogen boven de ramen, zelfs een Houten Huis… Maar dan zijn er die data op de gevels: 1921, ’22, ’23. Nergens zijn de Middeleeuwen jonger dan in Ieper.

Dat komt doordat er in 1918, aan het eind van de Grote Oorlog, nog maar bitter weinig Ieper overschoot. Foto’s uit die tijd tonen een wasteland waar hier en daar een paar deerniswekkende zwartgeblakerde muren of een half ingestorte toren uitsteken. De veldslagen om de Ypres Salient, de Ieperse boog die een bult in de frontlinie vormde, eisten 500.000 doden en 1.200.000 gewonden. De Britten wilden de ruïnes als oorlogsmonument behouden, maar de Ieperlingen hadden daar geen oren naar. Die wilden hun stad zo snel mogelijk heropbouwen, en dan het liefst in de stijl die herinnerde aan de vroege bloeitijd, toen ze de evenknie was van lakencentra als Brugge en Gent. In 1260 telde de stad 40.000 inwoners en beheerste het Ieperse laken de wereldmarkt. In die periode werd gestart met de bouw van belfort, lakenhallen en kathedraal. Gebouwen die na WO I zo getrouw mogelijk gereconstrueerd werden. De Sint-Maartenskathedraal stond na korte tijd weer overeind, zelfs met een aanzienlijk hogere toren dan de oorspronkelijke. Helaas werden de fundamenten niet aangepast: wie goed kijkt, ziet linksboven dreigende scheuren in de muur. Een Pisa-effect is niet denkbeeldig. Het Nieuwerck, dat tegen de oostgevel van de Lakenhallen aanleunt en waar destijds de schepenen vergaderden, was in 1962 het laatste historische gebouw dat uit de steigers ging.

Modernistische ideeën kregen bij de heropbouw geen kans: zelfs het vooroorlogse stratenplan met kronkelige middeleeuwse steegjes, enkel geschikt voor eenrichtingsverkeer, werd behouden. Sommigen zien dat als een gemiste kans. Maar als je op een van de vele terrassen van de Grote Markt zit, kun je alleen maar toegeven dat dit een van de aantrekkelijkste en levendigste pleinen van West-Europa is. Trouwens, het modernisme heeft inmiddels zijn intrede in Ieper gedaan in de vorm van Flanders Language Valley, het competentiecentrum voor artificial language-technologie van Jo Lernout en Pol Hauspie. Wie Ieper via de Noorderring binnenrijdt, kan er niet naast kijken: een gebouw dat door zijn combinatie van rode steen en glas zowel naar het verleden als naar de toekomst verwijst.

Als ik op een late meidag tussen twee regenvlagen door een steak champignon tot mij neem op het terras van De Kollebloeme, tel ik rond mij bijna evenveel zakenmannen in pak en das als toeristen. Die laatsten komen van overal: bij de fontein verzamelt een klas Britse schoolkinderen. Verder zijn er Amerikaanse en Canadese rugzakreizigers en busladingen bejaarden, voornamelijk van over het Kanaal.

Veel van de stramme oude mannen hebben een hele rij lintjes en medailles op hun borst. Dat intrigeert mij, want ze zijn niet oud genoeg om hier gevochten te hebben. Ik vraag het aan de man met de wandelstok aan het tafeltje naast mij. Ook zijn jasje zit onder de eretekens en hij ademt moeizaam. Maar als Graham eenmaal op dreef is, is er geen houden meer aan. “Nee, zijn oorlog was die van ’40. Als een rat in de val op het strand van Dunkirk. Gemitrailleerd, heup versplinterd, altijd pijn, pijn. Maar de jongens die hier in de loopgraven zaten, hadden helemaal geen kans. Mijn vader was erbij, hij diende bij het 10th Hussars. Ik ken hem alleen van de foto, zijn naam staat op de poort.”

Hij wijst in de richting van de Menenpoort, een monumentale triomfboog in Romeinse stijl met de namen van 54.896 vermisten van het Britse Imperium. Ik ga kijken en ja, ze staan erbij, de vermisten van het Tiende Huzaren. God, wat zijn ze van ver gekomen om hier te sterven. Australiërs, Canadezen, Nieuw-Zeelanders, Maori’s, Sikhs, Jamaïcanen… Stadsgids Bertin Quaghebeur (een West-Vlaamser naam bestaat nauwelijks) had me eerder al verteld dat er nog voortdurend gesneuvelden van de Grote Oorlog worden opgegraven. Vorig jaar alles bij elkaar een zestigtal. Kan zo iemand geïdentificeerd worden, dan verdwijnt zijn naam van de Menenpoort of van de panelen van het Tyne Cot Cemetery in Passendale, waar nog zo’n 35.000 vermisten geëerd worden. De Last Post Association is heel secuur in die dingen.

Maar de militaire geschiedenis van Ieper gaat veel verder terug dan WO I. Naast de Menenpoort eindigt de Vestingroute rond Ieper, een 2,6 kilometer lange bewegwijzerde wandeling over de best bewaarde vestingen van België.

Ze begint bij het onlangs gerestaureerde Kruitmagazijn uit 1817 met drie meter dikke muren en een buffer van leem tussen dak en koepelplafond, kwestie van 75 ton buskruit op te kunnen slaan zonder gevaar voor een Enschede-ramp. Het magazijn overleefde in elk geval de bommencampagnes van de Eerste Wereldoorlog. Anno 2000 is het ingericht als een audiovisuele zaal, waar je filmpjes over tien eeuwen stadsgeschiedenis en vestingbouw kunt bekijken.

Toen de stad ontstond aan de oever van de Ieperlee waren de vestingen niet veel meer dan een aarden wal met grachten. Later groeide de verdedigingsgordel uit tot een complex geheel van muren, torens, bastions, voorversterkingen, kazematten, grachten en eilanden, waar elke bezetter (Spaanse, Franse, Oostenrijkse en Nederlandse) wel een gedeelte van liet afbreken of aanbouwen. De huidige structuur van de vestingen is het werk van de Franse ingenieur Vauban, minister onder Lodewijk XIV. Veel van de restauratie gebeurde met Duits oorlogsschadegeld.

Tegenwoordig groeien er bomen, struiken en gras op de oude muren, wat de vestingroute tot een aantrekkelijke groenzone binnen de stad maakt. De milieudienst van Ieper levert hier schitterend werk. Recentelijk aangeplante houtkanten met streekeigen groen lokken vogels en vlinders. Inspanningen om de waterkwaliteit van de Boterplas te verbeteren en een compleet heraangelegde oever maken dat lang afwezige watervogels, zoals futen, aalscholvers, reigers en karekieten er opnieuw nestelen. Een moderne hangbrug verbindt de vestinggordel met het parkgebied van het Hoornwerk en met de Verdronken Weiden.

Over het eigentijdse design van de brug was er in de stad nogal wat te doen. Commentaar van Quagebeur: “Ach, toen er een paar eeuwen geleden een stuk aan de lakenhal werd aangebouwd, zal er aan de toog van de Ieperse cafés ook wel gemor opgestegen zijn: Spaanse renaissance, waar lijkt dat nu naar…”

Wandelen maakt dorstig en in Ieper hebben ze daar een goede remedie tegen: een Vredesbiertje in café Klein Rijsel, waar dag in dag uit video’s over de Grote Oorlog draaien. De Royco Minute Soup staat er tussen obussen die dienst doen als vaas, op het scherm marcheren eindeloze rijen tommy’s hun dood tegemoet. Velen staren nadrukkelijk over hun schouder in de camera, alsof ze zo een onuitwisbare indruk willen nalaten.

Een tandeloze oude man knikt in de richting van het scherm: “Trieste tijden”, tegen een Engelse biker met haar tot op zijn getatoueerde armen. Zonder overgang vervolgt hij zijn verhaal over de container in zijn straat die vreselijk in de weg staat. De Engelsman hoort het in Keulen donderen. Omdat ik nu toch al in de stemming ben, stap ik het In Flanders Fields Museum binnen. “Waar de oorlog onder je huid kruipt”, voorspelt de brochure en dat is niet overdreven. Bij de ingang kies je een personage en zo maak je het allemaal zelf mee: een beschieting, een gasaanval, een spontaan kerstbestand in de loopgraven, de chaos in een veldhospitaal. Mijn alter ego is Nellie Spindler, een verpleegster uit Wakefield die vooral slachtoffers met buikwonden verzorgde, want die ontstaken het snelst. Het liep slecht af met Nellie: ze stierf bij een mortieraanval en ligt nu als enige vrouw tussen 10.000 mannen op een oorlogskerkhof in Poperinge.

Nog meer ontroerende aandenkens in de Saint George’s Memorial Church, een anglicaanse kerk ter ere van de Britse gesneuvelden. Zowel Field Marshall Montgomery als Winston Churchill, helden van de Tweede Wereldoorlog, blijken in de Ieperse loopgraven gestreden te hebben.

In de menigte onder de Menenpoort zie ik Graham weer. Hij staat strak in de houding, de pet tegen de borst gedrukt, terwijl drie klaroeners The Last Post blazen. Sinds 1928 al gebeurt dat hier iedere avond om 20 uur, zonder veel vertoon en daarom des te huiveringwekkender. “Is that all?” vraagt zo’n Engelse schooljongen in hiphopbroek, als de brandweerlui hun klaroen weer opbergen. Maar ik zie aan zijn gezicht dat hij het niet meent.

Linda Asselbergs / Foto’s Kristien Buyse

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content