Iemand een portie papegaaiduikersoep?

Michael Young, eregast van ‘Interieur 2002’, over IJsland, honden, caravans en design voor het volk. “Als mijn werk de mensen pleziert, ben ik tevreden.”

Jesse Brouns / Foto Michel Vaerewijck

Een grijze, kille namiddag, enkele maanden geleden. De Britse designer Michael Young zit op een balkon met panorama van de Brusselse Vismarkt en droomt van windmolens. De eregast van Interieur 2002 draagt een feloranje trainingsbroek, die afsteekt tegen de donkergrijze lucht. Hij heeft iets van een hondenblik. “Ik denk”, zegt hij, “dat ik een speciale band heb met honden.” Toen hij nog bij zijn ouders woonde, een eeuwigheid geleden, misschien iets minder, had hij een eigen hond. ” Annabel was zo lui dat je haar eerst een eind moest dragen als je wilde gaan wandelen. Eerst moest ze haar oriëntatie verliezen. Dan pas wou ze je volgen.” Youngs beroemdste ontwerp is overigens een hondenhok. Hij maakte het op verzoek van de Italiaanse, in plastic meubilair gespecialiseerde fabrikant Magis. “De eigenaar, mijnheer Perazza, woont in een klein dorpje. Hij kweekt borderterriërs, die hij bijna allemaal naar designers noemt. Hij heeft ook een aantal honden op een studfarm in Engeland, in Oxford. Het hondenhok was in de eerste plaats voor zijn eigen gebruik bedoeld.”

Het in felgekleurd plastic uitgevoerde hok, dat uit een ingebeelde animatiefilm van Hanna Barbera lijkt te zijn ontleend, is wereldwijd verkrijgbaar. Volgens de designer wordt het gekocht door dierenvrienden, maar ook door mensen zonder hond, als siervoorwerp. “Het kost 150 euro. In de Verenigde Staten is men niet echt onderlegd in design: honderd kilometer voorbij New York en je komt zo omzeggens in hillbillyland terecht. Maar ook daar houden ze van mijn hondenhok. Het is geen hondenbed van Gucci. Als je hond zijn gevoeg doet in zo’n merkmand denk je al snel van… Oh my god! Terwijl je bij dit hok gewoon de tuinslang tevoorschijn haalt.”

Young, die 36 is, groeide op in prozaïsch Sunderland, in het noorden van Engeland, waar hij weigerde volwassen te worden. “Ik voerde niets uit op school. Volgens de leraren was ik een hopeloze zaak. Uiteindelijk heb ik ingezien dat ik maar beter kon proberen het beste van mijn leven te maken, door iets te doen waarbij ik me gelukkig zou voelen.” Hij vertrok naar Londen, waar hij meubilair en productdesign studeerde aan Kingston University. Nadien werd hij assistent van de designer Tom Dixon. Die had op dat moment, circa 1991, de legendarische zaak Space. Dixon presenteerde er zijn eigen werk, maar ook de producten van ontwerpers en collectieven zonder veel ervaring, zoals Droog Design en Inflate. “Het was nochtans geen gemakkelijke periode, de economie lag volledig plat.”

Dixon experimenteerde met staal. Young recycleerde de restjes en maakte daarmee zijn eigen meubilair. Het werd voor het eerst tentoongesteld door een galerie in Parijs. Iets later verkocht de Conran Shop in Londen zijn eerste echte product, een lamp van geweven staal. Hij kreeg er een toelage voor, de Crafts Council Grant. In 1993 begon het gereputeerde Japanse bedrijf E&Y zijn werk te importeren. “Een jaar later stond ik bij E&Y op de loonlijst, als een soort huisontwerper. Mensen die wat van economie kennen, zeggen dat ik alle gangbare wetten heb getart. Maar ik heb altijd veel geluk gehad. Ik leerde het vak op de harde manier: alleen. Ik kan elke jonge designer aanraden het net zo te doen. Je kunt maar beter wat afzien.” E&Y bracht een van zijn vroege successen in productie, de MY03, een sofa die tevens kan worden gebruikt als magazinerek (de in lichtblauw leder gehulde bank stond in de vitrine van de Parijse stijlsupermarkt Colette toen die winkel de deuren opende, in 1997).

De stijl van Young kan worden beschreven als deels futuristisch en deels Playmobil; zijn werk oogt speels en opgeruimd. Het mooiste voorbeeld is allicht de MY16, alias de Smartie, sinds 1998 opgenomen in het fonds van fabrikant Cappellini. In zijn boek We Like This! beschrijft hij de genesis ervan als volgt: “Ik had een reusachtig blok schuim. In het centrum ervan bracht ik een massieve metaalbout aan en ik maakte het geheel vast aan een draaibank. Alles schudde op en neer. Toen begon ik er met een cirkelzaag van ongeveer dertig centimeter in te snijden. Ik had er geen idee van waar ik mee bezig was, maar het bleek een van de mooiste ongevallen in mijn leven.”

“Mijn werk is vrolijk”, zegt hij vandaag. “Dat is in zekere zin een probleem. Ik krijg soms het verwijt dat er niet veel geschiedenis in zit. Zelf hoop ik vooral dat het een zekere spirit vat.” Sinds de samenwerking met Cappellini heeft Young voor een respectabel aantal Italiaanse bedrijven gewerkt, waaronder Magis (het hondenhok, plus onder meer een set tuinmeubilair, een tafel, krukjes, een moderne interpretatie van een oud IJslands spel), Sawaya Moroni (een sierlijke houten tafel met bijbehorende stoelen, een kaarsenhouder), Artemide (de recentelijk in omloop gebrachte lamp Flat Light) en Danese (een hondenpijp, zie ook het artikel over Bruno Munari, p. 108). Werken in Italië kan zenuwslopend zijn, maar is toch vooral bevredigend. “Vaak weet je niet of zo’n bedrijf je ontwerp op de markt heeft gebracht. Tot je het op een dag ziet staan in een winkeltje in de een of andere provinciestad. Dat ik met een aantal goede Italiaanse fabrikanten samenwerk, is een geluk. Als bijvoorbeeld Danese je vraagt, dan zou het dom zijn om neen te zeggen. Meer heb ik ook niet nodig. Ik ben niet het soort designer dat door Vitra wordt gebeld met de vraag of ik misschien bureaumeubilair wil ontwerpen.”

Young werkt natuurlijk ook buiten Brianza, de streek rond Milaan waar sinds de jaren vijftig de Italiaanse meubelindustrie is geconcentreerd. Hij lanceerde een eigen juwelenmerk, Smak, waarvoor hij met andere designers samenwerkte. En daarnaast ontwierp hij tafelgoed voor Rosenthal en champagneglazen voor het merk Laurent Perrier, met een vacuümsysteem dat de drank koel moet houden (immers: “Alleen de werknemers van champagnehuizen houden hun glas zoals het hoort, aan de voet”). Eurolounge, het bedrijf van Tom Dixon, bracht enkele jaren geleden de fel opgemerkte Stick Light uit, een langwerpige plastic lamp met een bolle uitstulping in het midden, die in nogal wat stijlbladen werd afgebeeld. Swedese, een Zweeds bedrijf, presenteert dit jaar een door hem ontworpen fauteuil met een frisse, poppy naam, de Lemonade.

In 1996 emigreerden Young en zijn vrouw, de illustratrice Katrin Petursdottir, naar Reykjavik. “Ik had tien jaar in Londen gewoond: ik kon er niet meer tegen. Mijn vrouw, die in IJsland is opgegroeid, had er tien jaar in Parijs opzitten, en zij was het ook beu.” IJsland was een verademing. “Als je een week in Italië bent geweest, en twee keer per dag op restaurant hebt gezeten, dan moet je even bekomen. Reykjavik is daar wonderwel geschikt voor. Het leven in IJsland is erg eenvoudig. Je kunt er rustig nadenken over projecten. Voor mijn werk heb ik een speciale regeling: drie jongens in Londen die voor me werken, maar een zelfstandig bedrijf hebben. Zo vermijd ik de bureaucratie van een eigen bedrijf, en de politiek die erbij hoort.”

Toen Young naar IJsland verhuisde, was Reykjavik erg hip, en dus kreeg hij het etiket opgekleefd van übertrendy designer. Die reputatie werd nog versterkt door zijn eerste project als interieurarchitect, de bar Astro, een drankgelegenheid in het centrum van Reykjavik waarvan de foto’s veelvuldig in de internationale pers verschenen. Achteraf beschouwd, vertelt hij, was dat project misschien te hoog gegrepen voor Reykjavik. “Het zou een bar worden voor 250 personen. Maar toen beslisten de eigenaars dat de capaciteit moest worden opgedreven tot vierhonderd mensen. Dat was te veel: de meerderheid van die mensen was hoegenaamd niet geïnteresseerd in het design van de bar, maar wou gewoon snel dronken worden.” Astro bestaat niet meer, en Young maakt er liever geen woorden meer aan vuil. “Men zou wel eens kunnen denken dat de problemen te wijten waren aan mijn ontwerp.”

Hij schrijft sinds enige tijd een maandelijkse column in het Japanse designblad Casa Brutus, een rubriek over IJsland die hij The Puffin Mail heeft gedoopt, naar de papegaaiduiker, een lokale vogel. “Ik schrijf over vogels, honden, soep, vulkanen. Niet noodzakelijk onderwerpen waar ik veel van weet, maar die me wel interesseren. Katrin maakt de illustraties.”

“Op een dag”, vertelt hij, “heb ik met Katrin een label voor een imaginair soepblik ontworpen, Young & Beautiful’s Homemade Puffin Soup. Een vriend van ons, die bij de krant The Guardian werkt, heeft dat label in de krant gepubliceerd. Er is enorm veel reactie op gekomen. Telefoontjes van journalisten, van delicatessenzaken die de soep absoluut wilden verkopen, van dierenbeschermingsverenigingen die ons voor moordenaars uitscholden.” Nu worden papegaaiduikers wel degelijk opgegeten in IJsland als delicatesse (“niet in dezelfde kwantiteiten als kip”) en Young heeft er eventjes over nagedacht om een echte soepfabriek te beginnen. “We hebben ons laten vertellen dat we in dat geval een slachthuis moesten bouwen. Ik ben tien jaar vegetariër geweest: ik zag dat niet echt zitten. We hebben het maar zo gelaten.” Young & Beautiful is intussen wel een beschermd merk. “We hebben T-shirts laten drukken, affiches. Wie weet wat er op lange termijn kan gebeuren. Misschien beginnen we wel een café.”

Misschien? Young & Beautiful begint een café, of beter gezegd een fastfoodrestaurant, in Kortrijk, tijdens Interieur 02. De eregast van de Biënnale voor wooncreativiteit werkte afgelopen zomer aan een groots opgezet project voor de expohallen. Max Borka, de directeur van de Stichting Interieur, ontmoette Michael Young voor het eerst in 1995, toen hij in Londen een interview afnam van de designer voor Weekend Knack. “Ik had die dag enkele vrienden op bezoek. Dat een journalist uit België me wou spreken, vonden we erg vreemd. We hebben absoluut geen aandacht aan hem besteed en hij is ongeveer zonder materiaal naar huis gekeerd.” Vorig jaar zijn ze elkaar opnieuw tegen het lijf gelopen, in Stockholm. Niet veel later kroonde Borka de designer tot eregast. “We zijn onmiddellijk over de tentoonstelling beginnen te praten. Max heeft me foto’s laten zien van het project van Konstantin Grcic, de vorige eregast. En toen zijn we aan de slag gegaan.”

Young is ervan overtuigd dat Interieur voor hem a big mark wordt. “Het betekent dat je gerespecteerd wordt. Als je eigen entiteit, maar ook commercieel. Naast het feit dat je met leuke dingen mag bezig zijn.” De tentoonstelling is gespreid over tweeduizend vierkante meter en wordt door Young beschreven als een experiment. “Ik krijg de kans om mezelf uit te drukken. Een meubelbeurs bestaat voor 99 procent uit meubilair – een sofa, en dan nog een sofa. Ik wilde iets verfrissends doen, iets wat ik nog nooit had gedaan.” De bijzondere structuur van Interieur, een meubelbeurs die toegankelijk is voor het publiek en uitgebaat wordt door een stichting, maakt het volgens Michael Young mogelijk nieuwe ideeën te lanceren. “Het concept van de klassieke meubelbeurs is in feite erg vervelend. Ik hoop dat het niet arrogant klinkt, maar mijn instinct zegt dat ons project iets geheel nieuws is op het gebied van beursdesign.” Hij voegt eraan toe dat hij de verschillende professionele meubelbeurzen zoveel mogelijk probeert te mijden (“Ik tracht er niet naar toe te gaan”), maar geeft wel toe dat hij er veel vrienden ontmoet. “Ik heb in elk geval niet de ambitie om dit weekend naar 100 % Design in Rotterdam te gaan kijken. Ik zit liever op de Vismarkt hier in Brussel naar oude vrouwtjes te kijken.”

De installatie voor Interieur bestaat uit verschillende elementen, die gelinkt worden door een rode draad – gesponnen door de graphics van Petursdottir. Er komen drie kleine tentoonstellingen, elk in een apart miniatuurpaviljoen. “Het wordt net alsof je in een zoo rondloopt, op een evenement in een park of een wei, of in een bos. Een artificieel bos, in verstedelijkte kleuren. Ik hou van dat spanningsveld tussen artificieel en natuurlijk.” Hij verwijst naar een vroegere eregast van Interieur, Verner Panton. “Hij gebruikte voor zijn installatie hooibalen. Panton omhelsde zijn tijd, maar ging terzelfder tijd compleet in tegen de heersende trends.” Het woud integreert behalve de tentoonstellingspaviljoenen een crèche (de deur is 120 cm hoog, wat betekent dat alleen kruipende volwassenen mee naar binnen kunnen), de stands van allerlei designpublicaties en het beursrestaurant.

Dat laatste is dus opgevat als een opgewaardeerd fastfoodrestaurant. Young & Beautiful stelt het menu samen en ontwerpt ook de verpakkingen. Waaronder een colaflesje, dat tijdens Interieur wordt gelanceerd in gelimiteerde editie. “Ik ben niet blasé, als Coca-Cola me toestaat mijn handtekening op hun flesjes te zetten, dan kan ik daar niet op neerkijken. Ik wil de mensen entertainen. Interieur is een van de weinige meubelbeurzen voor een groot publiek, het is geen elitaire bedoening. Mijn moeder komt met een groepje vrienden. Alles moet duidelijk zijn voor een breed publiek. En dat was ook een van mijn uitgangspunten toen ik als designer begon: ik wilde design voor het volk maken. Een kwestie van genetica, wellicht.”

Hij heeft een groot stuk van de zomer doorgebracht in België, voor Interieur, maar ook voor twee andere projecten in ons land. Voor het bedrijf Extremis ontwierp hij een nieuwe lijn tuinmeubilair. En Vooruitzicht vroeg hem zich te buigen over de herinrichting van een oude Amerikaanse Airstream-caravan. “Ik ga er met een assistent een week in zitten, en dan zien we wel wat ervan komt.” Hij noemt België een “verbazingwekkend” land. Veel interessanter, in elk geval, dan hem in Engeland in het hoofd was geprent. “Je groeit op met het idee dat België het vervelendste land ter wereld is, maar dat blijkt absoluut niet te kloppen. Ik vind dat Brussel opener is dan Parijs, minder neurotisch dan Milaan. Het is een pro-actief land. Er was geen enkele sponsor die niet geïnteresseerd bleek om iets experimenteels te doen. Dat zou in Engeland veel moeilijker zijn. Brussel is zeer internationaal. Alles lijkt om de hoek, je bent zo weer weg. En de mensen zijn bescheiden.”

“We zijn nu 36, we worden oude zakken. We zoeken een nieuwe woning, maar weten nog niet waar. Niet in IJsland. Reykjavik is net iets te afgelegen. Ik ben te vaak onderweg. Ik wil ook graag een hond, maar zoals we nu leven, gaat dat gewoon niet.” Misschien, zegt hij, met iets van een droom in zijn hondenblik, staat er wel ergens in Vlaanderen een oude windmolen leeg.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content