Onlangs was het weer van dat. Een aantal dagen had ik rondgedard in Londen. En ik wilde er weer blijven. Ik wist al in welke wijk ik zou wonen (Dalston), had de lokale bakker al ontdekt. Wekelijks zou ik met de fiets uptown om lectuur gaan, bij Magma, de beste boekshop ten noorden van de Thames. In café The Counter zou ik zitten wifiwerken, tussen de filmschrijvers van morgen. En dan ’s avonds… Enfin, mijn dagen zouden nogal betoverend à la Amélie Poulain zijn.

Was ik maar op Erasmus geweest, zoals elke normale student in de 21e eeuw. Dan was die buitenlandse honger al gestild. Maar neen, Leuven was toch ook gezellig, en cantuszuipen toch niks voor mij. Komt ervan, laatbloeier. Terwijl mijn vrienden huizen beginnen kopen, of een kind verwachten, krijg ik goesting in een metropolitisch leven. Het begon een paar jaar geleden met een maand Spaans leren in Barcelona – een klassieker onder de beginnende globetrotters. Er volgde een periode van het vliegtuig nemen richting Ramblas alsof het de bus betrof (over ecologische voetafdruk sprak toen niemand). Daarna volgde een zwak voor Buenos Aires, niet veel later New York. Altijd kwam ik thuis met de mededeling : ik verhuis.

Niet uit escapisme. Niet voor altijd. Maar voor even, uit nieuwsgierigheid. Naar de overdaad. Het surplus dat er te vinden was aan creativiteit. De voorsprong in ideeën, de wirwar van net-werken.

In Leuven zijn we met negentigduizend. In Leuven spreken we over ‘binnen de ring’ of ‘buiten de ring’. Niet over downtown of upper east side. Leuven heeft van alles één. Eén goeie afhaalchinees, één goed jazzcafé. Dat maakt Leuven een perfect te controleren basiskamp. Gezellig, maar niet bepaald avontuurlijk.

In Londen zijn ze met zevenenhalf miljoen. In zo’n metropool doet zich voortdurend het fenomeen voor van informationspillover, in het jargon van economen. Een overstroming van informatie. Een ideeënfontein. Meer zelfs, in een wereldstad als Londen zijn de bewoners drie keer creatiever dan zij die in een kleine stad wonen. Dat is niet mijn buikgevoel, dat schrijft de Amerikaanse auteur Steven Johnson, medewerker van Wired en The New York Times, in zijn vorig jaar verschenen bestseller Where Good Ideas Come From.

Johnson opent zijn boek (een aanrader, trouwens) met Darwin die koraalriffen ontdekt in de Indische Oceaan. Daarna volgt een natuurwetenschappelijke formule, genaamd Kleibers wet, die aantoont dat grote dieren altijd een tragere hartslag hebben dan kleine. Hoe groter het beest, hoe langzamer het zijn energie verbruikt. Of waarom een vlieg slechts enkele uren leeft, en een olifant een halve eeuw. Maar nu wordt het pas cool : een zekere West, fysicus, besloot enkele jaren geleden Kleibers wet toe te passen op een ander niveau : op het superorganisme van de stad. Daalt het metabolisme van een stad, zo vroeg hij zich af, naarmate die stad uitbreidt ? Integendeel, zo bleek. West ontdekte een positieve correlatie : een stad die tien keer zo groot was als zijn buur, bleek niet tien keer innovatiever, maar wel zeventien keer. Een metropool die vijftig keer groter was dan een stad, bleek honderddertig keer zo innovatief.

Oftewel : metropolen zijn niet zomaar grotere steden. Het tempo waarop nieuwe ideeën ontstaan, ligt er wetenschappelijk bewezen hoger. Omdat er een overvloed is aan ontmoetingen en kruisbestuiving. In zijn boek toont Johnson aan dat in de geschiedenis van goede ideeën zich steeds gelijkaardige patronen voordoen. Of het nu gaat over een poëet die een geniaal gedicht schrijft, of een wetenschappelijke vondst : al wie op zoek is naar perspectief, begeeft zich het best richting metropool.

elke.lahousse@knack.be

Elke Lahousse

Het tempo waarop ideeën ontstaan, ligt in metropolen veel hoger, door de overvloed aan ontmoetingen en kruisbestuiving.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content