Ideeëloze zielenpoten

reacties : jp.mulders@skynet.be

Er zijn van die dingen waarvoor de mensen op straat zouden moeten komen. Ze zouden door de stad moeten marcheren, zwaaiend met sabels en knotsen. Krijsend van woede zouden ze bewindvoerders uit hun paleizen en villa’s moeten halen. Ze zouden hun hoofd van hun romp moeten scheiden, zonder pardon, om dat vervolgens op puntige palen te spiesen en op markten en dorpspleinen te etaleren zodat het tot voorbeeld kan strekken van al wat het ooit nog durft te wagen om te knoeien aan onze taal.

De nieuwe spelling is zoiets waarvoor de mensen van mij op straat mogen komen. Arglistig is zij ons op de nek gevallen, vanuit Groene Boekjes die in het grootste geheim zijn gedrukt. Amper hadden restaurateurs geleerd op hun uithangborden oude kwelgeest spaghetti correct te schrijven en zelfs het nieuwbakken pannenkoek, of daar wordt hen alweer een herziening in de maag gesplitst. Een stoet nutteloze veranderingen doemt op vanuit het niets, of liever : vanuit de muffige spelonken waarin taalgeleerden huizen, met ribfluwelen broeken, baardjes die aan een slecht verzorgde schaamstreek doen denken en misschien zelfs nog een verdwaalde pijp. In de haveloze menigte ontwaar ik gedrochtjes als de heer Ideeëloos, mevrouw Paddenstoel, een rijinstructeur en voorwaar zelfs twee soorten joden, een met en een zonder hoofdletter, afhankelijk van de vraag of je ze al dan niet als religieuze groep bedoelt. (Het zal u duidelijk zijn, lezer, dat ik geen antisemitische bedoelingen koester door het woord jood en gedrochtje in dezelfde zin te gebruiken. Daarvoor heb ik mijn joods lief destijds te zeer bemind.)

Dat het maar om achthonderd-en-zoveel wijzigingen gaat, haastten de dames en heren taalgeleerden zich eraan toe te voegen, als sluipmoordenaars die de omvang van hun misdrijf trachten te minimaliseren. Voor mij zijn dat er sowieso achthonderd-en-zoveel te veel. Net ben ik erin geslaagd om enormiteiten als zielenpijn en ruggengraat te aanvaarden, zoals sommige mensen nu eenmaal moeten leven met de vrucht van een verkrachting, als er nog een schep bovenop wordt gedaan. Voortaan, wordt er maar meteen aan toegevoegd, zal de Nederlandse taal om de tien jaar worden bijgespijkerd. Dat we nu weer een “actuele, moderne spelling” hebben, wordt elders gewauweld, alsof hip volk er met aandrang over was gaan klagen dat de bestaande spelling nu toch wel afgedragen en aftands werd. Worden hier straks ook modekleurtjes geïntroduceerd, zodat de spelling zich kan aanpassen aan het vallen van het blad of aan de eerste schalkse zonne(n)straal ?

Ik heb mij eerlijk afgevraagd waarom ik zoveel moeite heb met wat je uiteindelijk als een simpele afspraak kunt omschrijven, namelijk hoe je woorden spelt. Het antwoord is vrij duidelijk : omdat mijn taal mij onder de huid zit en mij bijna even eigen is als – bijvoorbeeld – de kleur van mijn ogen. Wie daaraan morrelt, wordt in mijn ogen een dokter Mengele die tweelingen in kwaadaardige experimenten spuitjes zet. Zie ik het minder hoogdravend, dan blijft de Nederlandse taal een werkinstrument dat mij past als een handschoen van fijn kalfsleer. Ik ken weinig schrijnwerkers die het de overheid in dank zouden afnemen mocht die tijdens hun afwezigheid ongevraagd in hun alaambak rommelen, om schroevendraaiers te verwringen, waterpassen stuk te slaan en klauwhamers zoek te maken. Zo’n schrijnwerker gaf de rommelende minister waarschijnlijk een paddenstoel voor z’n smoel. Als ze aan je taal zitten, dan lukt dat niet zo best. Een collega die minister Frank Vandenbroucke probeerde te bellen, kreeg van zijn woordvoerder te horen dat hierover niet zoveel viel te melden vermits het “een puur handtekeningendossier” betrof. Er kwam een rood waas voor mijn ogen.

Aan mijn boekenkast, waaraan ik zo lang heb gespaard, durf ik zelfs niet te denken. Verweesd staan ranke dichtbundels en kloeke folianten daar schouder aan schouder, op slag verouderd en vol fouten. Het zal ons nederigheid leren, natuurlijk. Dat we niet meer zijn dan stof in de wind en dat zelfs onze woorden uiteenvallen terwijl we erop staan te kijken. Maar tot het zover is, blijf ik erbij dat we heftig stamelend op straat moeten komen om onze verminkers en beulen uit hun ivoren torens te sleuren en hen na een schijnproces zonder compassie te vierendelen – ook al moet dat intussen misschien allang vieredelen zijn.

jean-paul mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content