Hoe mijn asbak een poef werd

Patricia Urquiola heeft lang in opdracht van anderen gewerkt. Twee jaar geleden startte de van oorsprong Spaanse designer met een eigen bureau in Milaan. Vandaag ligt haar naam op ieders lippen.

Jesse Brouns

Is design een metier voor jongens? Niet echt: ontwerpsters als Eileen Gray, Charlotte Perriand, Anna Castelli Ferrieri en Gae Aulenti hebben in de twintigste eeuw dozijnen essentiële meubels bedacht, en van hun 21ste-eeuwse opvolgers wordt meer moois verwacht. Kwantitatief is het aantal vrouwen in de meubelindustrie nochtans altijd beperkt geweest, en dat is de voorbije jaren nauwelijks veranderd. Patricia Urquiola behoort tot de meest gevraagde designers van het moment: tijdens de jongste Salone del Mobile in Milaan, afgelopen lente, presenteerde ze nieuwe ontwerpen bij een handvol belangrijke fabrikanten, waaronder Moroso, Molteni en B&B Italia. We troffen Urquiola in de stand van dat laatste merk, haar stem bijna kwijt, maar wel stràlend.

Van opleiding is Urquiola architect. Ze is in Spanje geboren en opgegroeid. Maar ze werkt al zo’n dertien jaar als designer in Milaan, waar ze terechtkwam – brede grijns – “als gevolg van een liefdeshistorie”. (Zou een designer van het mannelijke geslacht liever een meer berekend, minder romantisch excuus hebben bedacht voor zijn emigratie?) Ze vertelt dat ze lang getwijfeld heeft tussen architectuur en meubeldesign, dat ze aanvankelijk ook beide metiers heeft uitgeoefend. “Ik ben gepassioneerd geraakt door design tijdens mijn architectuuropleiding. Mijn eindwerk zweefde ergens tussen beide sectoren. De evolutie naar design is uiteindelijk vanzelf gekomen. Ik ben nochtans niet naar Milaan getrokken met het idee: ik ga designer worden. Dat was niet de bedoeling. Ik ben nooit zo rechtlijnig geweest. Ik ben er een beetje via een omweg ingerold. Per toeval, eigenlijk. Ik leefde hier in Milaan; ik had contact met mensen uit het modemilieu, met mensen uit de designsector. Die laatsten bleken vaak interessanter.” Via een bevriend kunstenaar leerde ze Maddalena De Padova kennen, de eigenaar van het legendarische meubelmerk met dezelfde naam. Bij De Padova – ” une femme adorable, mais très tough, gecultiveerd en fris,” preciseert ze in haar hese wervelwind van Frans en Engels met een Spaans accent en enkele Italiaanse tics – is Urquiola haar carrière pas goed begonnen. “Ik was verantwoordelijk voor de ontwikkeling van nieuwe producten, wat betekende dat ik vooral met de technici moest werken. Vico Magistretti, de beroemde designer, kwam elke dag koffie drinken, één uur, twee uur lang.”

Urquiola is zes jaar lang bij De Padova gebleven, een periode waarop ze met veel plezier terugkijkt. “Het waren heerlijke tijden.” Ze werkte tegelijk ook nog regelmatig als interieurarchitect, voor een groot bureau, wellicht omdat ze bang was dat haar oorspronkelijke metier haar uit de vingers zou glippen. En toen volgde een nieuwe uitdaging. “Ik was net gestopt bij De Padova, en toen heb ik Piero leren kennen, Piero Lissoni.” Lissoni is een van de meest productieve Italiaanse designers van het voorbije decennium, een relatief mediaschuwe designer met een minimalistische, behoorlijk luxueuze stijl. “Op dat ogenblik zat hij met plannen om zijn bureau van tien personen uit te breiden tot een dertigtal mensen. Hij zei: ‘Kom me helpen, ik geef je de leiding over de afdeling design, je krijgt veel vrijheid, je helpt me alles te organiseren.’ En zo begon een ander mooi avontuur. In dat bureau deden we ook aan architectuur, aan inrichting. Ik volgde alles, moeide me met alles. Ik gaf overal mijn mening over. Ik kon mijn verschillende interesses combineren. Ik word niet graag gekwalificeerd als een persoon die in één iets gespecialiseerd is. Het is niet de manier waarop ik de dingen zie.”

De baan bij Lissoni heeft ze vijf jaar volgehouden. Waarop ze, anderhalf jaar geleden ongeveer, haar eigen bureau begon. “Ik had toen al een project gedaan in opdracht van de fabrikant Moroso. Daar had ik me enorm mee geamuseerd. Ik voelde de noodzaak om persoonlijk werk te maken. En dus ben ik serieus begonnen voor mezelf te ontwerpen.” Ze zegt dat het haar nooit echt heeft geïnteresseerd om op de prima linea te staan, de frontlinie zeg maar. “Ik heb een karakter dat op duurzaamheid is gesteld; ik hou van mensen die blijven, van lange carrières. Snelle bestsellers hoeven wat mij betreft niet zo nodig. Dat heb ik, geloof ik, geleerd van De Padova. Ik geloof dat je als designer moet nadenken over hoe je de periode waarin je leeft en werk kunt filteren met je karakter.”

Ze lacht graag en veel, vertelt ze, en ze houdt van menselijke contacten. “Of die nu goed zijn of verschrikkelijk – ik ben niet gemakkelijk, ik maak graag herrie. Enfin, de meubelindustrie kent me intussen; iedereen weet dat ik veel gewerkt heb. Ik amuseer me enorm. En dat is voor mij bijzonder belangrijk, dat verzeker ik je.”

“Iedereen heeft zijn eigen gevoeligheden,” zegt ze over haar stijl. “Mijn idee is dat ik wil communiceren. Een goed ontwerp moet nieuwsgierig maken. Formele elegantie volstaat niet, net omdat het aan communicatie ontbreekt. Design is eerst een spel, een concept, en dan pas handwerk. Het is niet alleen formeel werk.” Voor Patricia Urquiola begint design niet op een blad blank papier, maar in het hoofd. Neem de vaagweg naar Barbapapa verwijzende hybrides van poef en salontafel die ze in Milaan bij B&B Italia presenteerde. “Ik rook veel, en ik heb zo’n oude stalen asbak met zand erin. Op een bepaald moment wou ik een tafel zonder poten maken, die overal bij zou passen, een soort tafel-poef, mijn persoonlijke interpretatie van de tafel. Uiteindelijk heb ik de inspiratie daarvoor in mijn asbak gevonden. Het was mijn eerste project voor B&B Italia; we hebben veel gelachen. Het hele project is in korte tijd verwezenlijkt.” De uitvergrote asbakken waren slechts een onderdeel van de heuse razzia die Urquiola dit jaar op de Salone del Mobile uitvoerde. Voor Molteni ontwierp ze “een licht, fijn bed”, voor MDF Italia een tafelpoot met een meer industrieel karakter, Clover. “De eigenaar van MDF zei: ‘Ontwerp iets dat me gelukkig maakt als ik ’s morgens opsta. In aluminium (het uitverkoren materiaal van die fabrikant, JB), maar wel zacht, zodat er een contrast ontstaat met de rest van de collectie, die harder is.’ In opdracht van zilversmid De Vecchi maakte ze een voorwerp in zilver en plastic dat ze zelf beschrijft als een objet lunaire de table dat kan worden beschouwd als een juweel voor op tafel. “Je moet het betasten, in je handen houden. Het gaat meer om het concept dan om de vorm.” En dan was er nog een gedeeltelijk vervormende spiegel bij het merk Galotte & Radice. “Ik versier de spiegel met zijn weerspiegeling”, zegt ze over dat project, enigszins cryptisch.

Haar grootste project voor de Salone del Mobile was de stand van Moroso, dat dezer dagen zijn vijftigste verjaardag viert. Urquiola richtte de volledige stand in van het merk, in samenwerking met architect Martino Berghinz. “Ik heb die stand opgevat als een huis, of tenminste als een groot salon, waarin alles van mij is – poefs, fauteuils, een ensemble van dingen.” (Met Berghinz is ze ook verantwoordelijk voor het visuele imago van Moroso. “Het belang van zo’n imago is de voorbije jaren veel groter geworden. De belangrijke merken profileren zich tegenwoordig als modehuizen, met duidelijk herkenbare advertentiecampagnes en duidelijk herkenbare winkels.”)

Haar nieuwe zitmeubelen voor Moroso zijn geïnspireerd door een reis naar Scandinavië, “een heerlijke ervaring”. Urquiola geraakte er gefascineerd door de Egg- en Swan-stoelen van Arne Jacobsen. “Die stoelen zijn iconen van mijn cultuur.” Ze heeft de fifties-ontwerpen van de Deense designer en architect gebruikt als vertrekpunt, bij wijze van knipoog, voor een eigen armstoel, de Fjord. “Ik heb besloten om maar de helft van de rug van de Swan te gebruiken en slechts één armsteun in plaats van twee. De Fjord is een asymmetrische fauteuil. Je kunt er in onderuitzakken. Niemand zit nog op de klassieke, stijve manier als ten tijde van Jacobsen.” Haar aanpak is niet nostalgisch: “Ik heb een hekel aan nostalgie.” Wel integendeel: “Het icoon zelf interesseert me eigenlijk niet. Ik voel me vrij om zo’n ontwerp te gebruiken. Industrieel design heeft een geschiedenis. Ik kan en wil die geschiedenis gebruiken en doe dat zonder gêne. Wie zo’n echte Egg in huis haalt, leidt misschien onder de présence van dat meubel, de icoonwaarde verhindert dat je je er op je gemak in voelt. Ik stel de vraag: hoe kun je zo’n sterk concept vertalen in een hedendaagse vorm?”

Een tweede collectie van sofa’s, chaises longues, poefs, bijzettafels en bibliotheekrekken, eveneens voor Moroso, kreeg de al even Scandinavische naam Malmö. “Malmö is de strengere, conceptuele collectie. Elegant, en met een krachtige persoonlijkheid. Terwijl Fjord organischer is, gevoelsmatiger.” Ze beschrijft Malmö als “een knipoog naar de sculpturale fauteuils van de jaren zeventig. Je kijkt ernaar en je zegt, oh mon dieu! Ze zijn een beetje degoutant, maar wel op de juiste manier. Ik krijg er een goed gevoel bij. Ik werk graag aan dingen waar ik ergens een beetje een afkeer voor voel, maar die ik wel interessant vind.”

Ik werk graag aan dingen waar ik een beetje afkeer voor voel, maar die ik wel interessant vind.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content