Het noordwesten van Argentinië is het minst bekende deel van het land. Ten onrechte, weten reizigers die houden van herinneringen aan precolumbiaanse of koloniale tijden.

De tocht naar het noordwesten van Argentinië begint enkele kilometers oostwaarts van Jesús María, een stadje ca. 750 kilometer ten noorden van de hoofdstad Buenos Aires.

Ik heb er de nacht doorgebracht in de nieuwerwetse estancia El Colibri en voor we vertrekken, bezoek ik nog snel de estancia Jesuita Santa Catalina. Ze werd opgericht in 1622 en is een van de imposantste getuigenissen van de aanwezigheid van de jezuïeten in de streek, compleet met barokke kerk, de enige in het land die in privébezit is.

Over de aanwezigheid van de jezuïeten zijn boeken volgeschreven. Hun rol was in twee opzichten essentieel. Enerzijds was er hun bekeringswerk bij de lokale Guarani-indianen, anderzijds drukten zij hun stempel door de strikte organisatie van de missiones, met boerderijen en werkplaatsen, opgetrokken rond een vierkant middenplein. De jezuiëten zorgden niet alleen voor sedentaire stabiliteit in het leven van de nomaden, in Jesús María plantten zij ook de eerste wijnstokken van het land. Hun opvoedingsmethode was een doorn in het oog van zowel de Spaanse kroon als de lokale grootgrondbezitters die in de indianen vooral potentiële slaven zagen. Tussen het begin van de zeventiende eeuw en 1767 werden een vijftigtal missiones opgericht in Paraguay, Zuid-Brazilië en Noord-Argentinië. Hun toenemende invloed op de autochtonen werd als ‘socialistisch’ omschreven, en dat bracht koning Carlos III van Spanje ertoe om de jezuïetenorde in 1767 uit Zuid-Amerika te verbannen en door franciscanen en dominicanen te vervangen.

Verloren stukje Schotland

De tweevaksbaan naar het noorden is smal, maar er is weinig verkeer op zondag. Gaandeweg groeit de afstand tussen de dorpen. De grassen worden korter, de begroeiing maakt plaats voor een woes-tijnachtig landschap met een zoutmeer dat bijna tot aan de weg reikt. Plaatsnamen staan voor kruispunten met een tankstation, waar extra super wordt getankt die Fangio wordt genoemd, naar de vijfvoudige wereldkampioen Formule 1. Reizigers stoppen er voor een koffie en om info en nieuwtjes uit te wisselen.

In de late namiddag bereiken we de heuvels bezuiden San Miguel de Tucuman. Ze zijn bedekt met overvloedig groen en reusachtige bomen en hellingen zoals die in het Braziliaanse oerwoud voorkomen. Een landschap dat ‘weekendgangers’ op zondagavond in lange slierten verlaten, op weg naar huis.

De plek waar ik voor de nacht verwacht word, lijkt op een verloren stukje Schotland, omgeven door groene heuvels, met grazende stipjes en snel wisselende luchten. Op de estancia Las Carreras wordt de haard meteen aangemaakt. Ik bestel een Quilmesbier en wat lokale kaas, want kaas is sinds eeuwen een erezaak op de estancia. De stijl van het gebouw is geruststellend eenvoudig : het dak bestaat uit rode golfplaten met daaronder stro, en dat geheel rust op smalle balkjes. Ik laat me wegzakken in de fauteuils met kussens, neem enkele boeken uit de goed gevulde bibliotheek en wacht in dit huiselijke tafereel op Ines, terwijl het haardvuur knettert. Een voorvader van de gastvrouw kocht in 1779 de hele Tafivallei en verdeelde die later over zijn negen dochters. Veel later herenigde Ines’ grootvader veel van het versnipperde gebied en kocht de enige estancia die niet aan een stad grensde. Van de 10.000 hectare zijn er slechts een 300 bruikbaar en daarop worden aardappelen en bonen geteeld.

’s Morgens word ik gewekt door dravende paarden die onder mijn raam passeren : het leven op de estancia begint vroeger dan dat van de reiziger, ook al heeft deze een lange weg voor de boeg. Het wordt een lange, eenzame tocht door de bergen, waar langs de weg steeds meer cactussen opduiken. De lange afdaling leidt naar een zeer brede vallei die aan het einde uitmondt in het nijvere stadje Cafayate, met in de buitenwijken de huizen van welvarende wijnboeren. Vele kilometers daarvoor, helemaal verloren in het landschap, rust wat nog over is van het heiligdom van de Quilmesindianen : kniehoge muurtjes, in terrasvorm tegen de helling gebouwd en bezaaid met cactusplanten, waarvan sommige tot vier meter hoog. Een loden hitte hangt over de vallei en de hellingen, er valt geen zuchtje wind te bespeuren. In de schaduw wachten enkele gehurkte gidsen, een bord maakt gewag van het honderddertig jaar durende verzet van deze indianen tegen de conquistadores, de Spaanse veroveraars.

De uiteindelijke ondergang van de autochtone indianen is geen fraai verhaal, een van de vele donkere bladzijden in de Spaanse koloniale geschiedenis. Voor de Quilmes eindigde de strijd in 1667 met de overgave, de gevangenneming en de verbanning naar verschillende delen van het land. De grootste groep werd verplicht om naar het zuiden te marcheren, tot aan de voorsteden van Buenos Aires, waar de laatste afstammeling in 1812 stierf.

Postkoloniale sfeer

Na de kunstmatige, bijna gemanicuurde en gelikte schoonheid van Cafayate, is het een verademing om in het brutale landschap van de Conchasvallei ten noorden van de stad te duiken. Hier is het noordwesten op zijn fraaist, want grotendeels ongetemd. Elk dorp op de kaart blijkt in werkelijkheid niet meer te zijn dan een café en enkele vervallen hutten, met nors uitziende maar vriendelijke bewoners. Aan het einde van de vallei begint de beschaving. Of wat daarvoor moet doorgaan : reclameborden, warenhuizen, verkeerslichten en de eerste files.

Net voor Salta sla ik linksaf, de weg naar Campo Quijano in, en waan mij verloren op een onverharde route die schijnbaar doodloopt. Zeven kilometer later rij ik tussen tabaksvelden de estancia El Manantial binnen.

Van alle plaatsen waar ik onderweg de nacht doorbracht, heb ik me nergens meer thuis gevoeld dan in het voormalige huis van acteur Robert Duvall, dat door zijn Argentijnse vrouw op wondere wijze werd ingericht. Sinds kort is het House of Jasmines een alleraardigste, hoofdzakelijk in het wit gezette Bed and Breakfast, met een uitgestrekt stuk land eromheen. Uit het gemillimeterde gazon achter het huis rijzen fiere bomen op, naast lang uitwaaiende grassen en struiken met bloemen in fuchsia of lichtroze. In dit gezegende land (” béni par les dieux, maudit par les politiciens”, zegt een Franse diplomaat op rust bij de koffie) leeft op plaatsen als deze nog steeds een soort postkoloniale sfeer, maar dan zonder de ondraaglijke neveneffecten van weleer. De reiziger wordt bij aankomst verwelkomd door een zeskoppige delegatie van piekfijn uitgedost personeel dat de auto wegbrengt, de bagage in de kamer deponeert, koffie laat aanrukken en genereus blijkt met adviezen en weetjes. En dat alles voor zowat de helft van de prijs die men hiervoor in Europa zou durven te vragen.

De centrale salon met uitnodigend zachte zitbanken en een zeer brede, lange open haard is tekenend voor de gemoedelijkheid en de goede smaak. Het lijkt Sint-Martens-Latem wel, maar zonder het protserige ervan en met veel meer ruimte, overvloedige zon en dramatische luchten. Bovendien wordt er een eenvoudige maar verfijnde keuken geserveerd. Ik boek een extra nacht en laat me ’s middags verwennen in het sobere wellnesscentrum.

Aangespoeld mirakelbeeld

Wie het rumoerige Salta binnenrijdt, wordt aanvankelijk verrast door brede lanen waarop grote garages uitgeven. Via kleinere straten beland je uiteindelijk in het koloniale hart van de stad. Wat overbleef van de koloniale gebouwen werd her en der verminkt door nieuwerwetse gebouwen met kledingzaken die weinig aantrekkelijks aanbieden. De koopwaar ligt vaak in duisternis gehuld, maar zodra een bezoeker over de vloer komt, flitsen alle lichten aan. De inwoners zijn niet weinig fier op hun koloniale afstamming en voelen zich in hun enthousiasme gesterkt door de monumenten uit de koloniale periode, zoals kloosters, musea en kerken. Een van de landmarks is de Cabildo y Museo Historico del Norte , de voormalige zetel van de viceroyalty, gebouwd in 1626. Het gebouw, met fraaie gaanderijen en bogen, herbergt onder meer het zestiende-eeuwse beeld Cristo del Milagro, dat een Spaanse schipbreuk overleefde en aanspoelde op de Peruviaanse kust. De aanwezigheid ervan zou voor enkele miraculeuze ingrepen gezorgd hebben, zoals het beëindigen van de aardbeving in 1692. Maar op het Plein van de Negende Juli is het vooral de oude kathedraal, die pas in 1882 werd voltooid, die de aandacht vraagt. De stoffelijke resten van generaal Martín Miguel de Güemes, een van de helden van de onafhankelijkheid, worden er bewaard, en vrijwel onafgebroken worden er missen opgedragen. Na de mis strijken de meeste Saltenos neer op de terrassen aan de zuidzijde van het plein, waar het goed toeven en rondkijken is.

Wie onverharde paden niet schuwt, kan enkele opwindende routes verkennen, zoals die door de Quebrada del Toro, waar de Tren a las Nubes, de legendarische trein, zich via spiralen en andere industriële meesterwerken – waaronder het 224 meter lange Polvorillaviaduct, 63 meter boven de vallei – naar de hellingen van de Andes wurmt.

Verder noordwaarts dient zich de keuze aan tussen de snelle oostelijke route of de zeer smalle, trage scenic drive, die via talloze kronkels naar Jujuy leidt, door een nooit eindigend theater van groen. Pas in de omgeving van de stad manifesteert zich mondjesmaat wat menselijke aanwezigheid. Het eerste leven dat je ontdekt, zijn enkele grazende paarden en runderen, later loslopende kippen, nog later kleine nederzettingen, enkele boeren. Daarna verbreedt de weg en verschijnen, uit het niets, zwaar gehavende vrachtwagens met vuurspuwende uitlaten en indrukwekkende, donkere rookpluimen.

Jujuy is geen onvergetelijke plek maar wie nog verder doorzet, naar de Boliviaanse grens, over de wonderlijk brede en haast verlaten Ruta 9, belandt abrupt in weer een ander, ruwer landschap, met kleine dorpen waar de geschiedenis achter elke hoek loert.

Inca’s en conquistadores

In Tilcara, waar ik me ’s middags een bord heerlijk lamavlees laat voorzetten, heersen kwade winden en de atmosfeer is stofferig. Er lopen enkele backpackers rond en mensenschuwe autochtonen. Buiten het dorp duiken immense geologische formaties op. Het door de Unesco als Werelderfgoed geklasseerde landschap van de Quebrada de Humahuaca is bezaaid met oude ruïnes van dorpen, mysterieuze rotstekeningen en verloren kapelletjes uit de koloniale periode. Dit is het land waar eertijds de Omaguacas en de Tilcaras leefden, die meer dan tienduizend jaar geleden, aan het einde van de ijstijd, het gebied begonnen te bevolken. Een volk van jagers op lamaverwante vicuñas en guanacos. Ze verzamelden planten, zaden en fruit en leefden millennialang als nomaden alvorens zich te settelen in de gebieden waar ze aan primitieve landbouw deden. Nog later trokken ze versterkingen op, de pucaras, die halfweg de vijftiende eeuw in het Incarijk werden opgenomen. De nieuwe heersers drongen niet alleen hun gebruiken en gewoonten op, ze installeerden ook hun eigen mensen in het gebied, dwongen de boeren voor hen te werken en legden een netwerk van wegen aan waarlangs herbergen werden opgetrokken. De regio werd grondig georganiseerd. En toch was die abrupte verandering nog maar het begin van een omwenteling. Nauwelijks een eeuw na de start van het Incarijk, het grootste imperium uit de precolumbiaanse periode, liet de Spaanse conquistador Francisco Pizarro de laatste koning van Tawantinsuyu (de Incanaam voor het rijk) vermoorden en maakte zich op voor de verovering van de hoofdstad Cuzco. Met alle gekende gevolgen. Na zes decennia van verzet legde de lokale bevolking de wapens neer, toen haar leider Viltipoco door de veroveraars werd gevangengenomen, gekerstend en verplicht om de Spanjaarden te dienen. Een helaas klassiek geworden verhaal.

z

Tekst Pierre Darge / Foto’s P.P.I.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content