HET VALLEN VAN HET BLAD & DERGELIJKE GELUIDEN

Op een terras in de zon, de laatste keer van deze zomer of de laatste keer van je leven ? Je weet het nooit, en ben ik bereid enkele uren de kortstondigheid van dit ondermaanse te vergeten, dan word ik wel door de eerstaanwezende pianist op de feiten gewezen – zoals door de architect die bezig is het gebouw waar ik woon te renoveren.

“Weet je nog”, vroeg hij terloops, terwijl we op de droogzolder over liftputten en EPC-attesten redekavelden, “die schrijnwerker die op het eerste dubbel glas is komen steken ?”

Hij zweeg, geneigd als mensen zijn het effect van hun woorden te vergroten.

“Hartinfarct. Dood. 47.”

Zulke dingen horen wij niet graag. De vroegere bewoner van het appartement was tenminste nog 89 geworden, wat men noemt een mooie leeftijd.

Het zal wel typisch zijn dat mij uit dat gesprek niet de EPC-waarde bijblijft, maar de onheilstijding over de zo goed als onbekende dode. Achteraf ga ik naar mijn eigen raamkozijn kijken, dat diezelfde schrijnwerker alvast had opgemeten voor het geval ik eerstdaags ook nieuwe ramen zou steken. De streepjes van zijn balpen staan er nog, ik herinner mij dat ik vroeg of hij daarvoor niet beter een potlood kon gebruiken, waarop hij verongelijkt naar mij heeft gekeken.

Kipfunctie, zegt de offerte nog, onverstoorbaar. Paddenstoelnokken en isolerend PUR-schuim. De streepjes staan op mijn raamkozijn als een potsierlijke herinnering aan de kortstondigheid van het leven. Ik wil daar niet aan denken, feitelijk. Niet aan de doden, maar aan zij die nog leven. Aan de platanen die nog weelderig in blad staan en aan de boezem van de serveerster. Aan het meisje voor mij, dat haar muiltje tegen haar voetzool laat klepperen, wat ik altijd sexy heb gevonden, om redenen die voornamelijk onnaspeurlijk blijven. Aan de man aan het tafeltje daarnaast desnoods, die vol vuur spreekt over moederborden die voor vijftig euro te koop zijn.

Onderwijl zakt de zon, boven de werf aan de horizon, en ik knijp mijn ogen dicht tegen het licht terwijl mensen met tandenstokers uithalen naar brokken kaas en schijven salami, terwijl tram 4 passeert met als bestemming Moskou. De zon schijnt in mijn tripel en de belletjes stijgen op, zo schoon dat het kunst kon zijn of religie. Een duif roept in de bomen, mensen passeren op fietsen, in auto’s, zij zoenen elkaar en zijn afgrijselijk lief, zelfs de kelnerinnen, verenigd als wij zijn tegen de nakende herfst en het vallen van het blad en alles wat ons het zwijgen wil opleggen. Ik zie iemand een picador imiteren zonder het verhaal erbij te kunnen horen, en het meisje dat met haar schoentje tegen haar voetzool klepperde, laat die voet nu onder tafel opklimmen tegen de kuit en de dij van de jongen tegenover haar om te eindigen in zijn kruis, waar zij knedende bewegingen maakt met haar tenen.

“Romeo en Juliet”, zegt iemand. Ik heb nooit goed geweten of het Juliet moet zijn of Julia, misschien allebei, in verschillende talen, en op mijn nieuwverworven automatisch horloge is het 20.32 uur en een handvol seconden en ik denk aan alle dagen waarop dit stationsplein hier al stationsplein lag te zijn, in 1933, 1958 en 1916, wellicht ook in 1943, op 1 januari zowel als op 7 oktober, op dezelfde plek maar in andere werelden, in vrieskou en regen, in hitte en nevel, bevolkt door mensen van wie de meerderheid is verdwenen, sommigen ook tot vandaag overeind gebleven, elfachtige meisjes die zijn verweerd tot grijze toverkollen met caddy’s en artrose.

Wisten die mensen dat zij in het verleden leefden ? De meesten wellicht niet, want men voelt zich modern en de hekkensluiter van de tijden, waardoor alles wat vroeger heeft plaatsgevonden iets belachelijks krijgt, omdat wij nu de som van al die inspanningen en begeertes weten, zonder te beseffen dat wij al heel snel ook aandoenlijk zullen lijken, met onze iPod maar zoveel dingen nog waartegen we niets kunnen ondernemen.

“Mijn nichtje haar vriend is schrijnwerker”, zegt de vrouw aan de tafel naast mij, en dat hij “het moeilijk heeft zelf een idee uit te werken”. Woorden, syllaben, tweeklanken. Mimiek en grimassen. Er rijdt een karretje voorbij met zwaailicht en op zijn flanken : Schoon Gent iedereen content. Morgen zal in de kranten niet verschijnen dat hier vanavond niemand is neergeschoten, en dat er in een vuilniszak alleen kippenbotjes zijn aangetroffen en geen menselijke resten. Er was zelfs geen engerd die de meisjes hun slipje opeiste.

Bus 76 rijdt naar het industriepark in Eke en ik denk aan de titel van een boek dat ik onlangs heb gelezen : Veilig leven in een science-fiction wereld.

De zon is inmiddels achter de daken verdwenen.

jp.mulders@skynet.be

Jean-Paul Mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content